5. De beoordeling
5.1 In deze zaak is sprake van een conflict in de familie [A] waarbij, zoals [gedaagde] stelt, sprake is van een verdeling in twee kampen: enerzijds [eiser] en anderzijds [gedaagde], [Y] en [X].
5.2 Twee eerder voor deze rechtbank gevoerde procedures werden gevoerd tussen [eiser] en [Y] en hadden ook betrekking op het boerderijtje en de grond en schuren daaromheen.
5.3 In de tweede procedure, geëindigd met het vonnis van deze rechtbank van
26 januari 2011, heeft de rechtbank vastgesteld dat [Y] op basis van de notariële akte van 14 februari 1984 toestemming had moeten vragen aan [eiser] voor de eigendomsoverdracht aan [gedaagde].
5.4 Door dit na te laten heeft [Y] jegens [eiser] wanprestatie geleverd en was zij de contractuele boete verschuldigd.
5.5 De vraag die in dit geding tussen [eiser] en [gedaagde] aan de orde is, is of [gedaagde] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door met [Y] de transactie, vastgelegd in de akte van 13 november 2008, aan te gaan, wetende dat [Y] daarmee haar contractuele verplichting jegens [eiser] schond, en of, als dat zo is, er bijkomende omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat [gedaagde] jegens [eiser] schadeplichtig is.
5.6 [Gedaagde] wist, gelet op zijn betrokkenheid bij de in rechtsoverweging 2.9 genoemde procedure, dat [Y] eigenaar was van het boerderijtje sinds 1984, en dat zij de eigendom had verkregen van [eiser].
5.7 In de in rechtsoverweging 2.9 genoemde procedure is (door [Y]) de akte van 14 februari 1984 in het geding gebracht terwijl door [eiser] (gedaagde in conventie en eiser in reconventie in die procedure) in die procedure naar voren is gebracht dat in die akte te zijnen behoeve een voorkeursrecht van koop was opgenomen.
5.8 Ofschoon het in de rechtsoverweging 2.9 genoemde procedure niet ging over het verkoopverbod/voorkeursrecht, maar om de precieze grens van het eigendom van [Y], was het duidelijk en moet het ook [gedaagde] duidelijk zijn geweest dat tussen [eiser] en [Y] afspraken waren gemaakt ten aanzien van een eventuele toekomstige overdracht van de grond.
5.9 Ook aan [gedaagde], die, behorend tot het kamp van [Y], nauw betrokken was bij de procedure, gelet op zijn aangifte bij de politie terzake van de erfafscheiding, op zijn in die procedure overgelegde verklaring en op zijn aanwezigheid als toehoorder bij de comparitie van partijen, moet bekend zijn geweest dat sprake was van dergelijke afspraken.
5.10 Daarbij komt dat in de akte van 13 november 2008 onder de kop "vorige eigenaar" verwezen wordt naar de akte van levering van 18 februari 1984, in welke akte het verkoopverbod/voorkeursrecht was overeengekomen.
5.11 Tenslotte blijkt uit de door [gedaagde] in het geding gebrachte brief van de notaris van 30 oktober 2008 dat met de notaris is gesproken over een "toestemmings- en aanbiedingsplicht". Deze brief is gericht aan [Y] en [X], maar de rechtbank acht het niet aannemelijk dat [gedaagde] niet op de hoogte was.
5.12 De rechtbank is van oordeel dat, gelet op deze feiten, er van moet worden uitgegaan dat [gedaagde] op de hoogte was van het verkoopverbod/voorkeursrecht toen op 13 november 2008 het landje op zijn naam werd overgeschreven.
5.13 Dit leidt tot de conclusie dat [gedaagde] op dat moment wist dat [Y] haar contractuele verplichting terzake jegens [eiser] schond.
5.14 [Gedaagde] heeft, toen hij -naar eigen zeggen- van [Y] en [X] ergens in 2008 begreep dat zij de grond en de opstallen weer "vrij" wilden hebben, zelf het initiatief genomen zich tot de notaris te wenden en die te vertellen dat hij de onroerende zaak reeds meer dan twintig jaar in bezit had.
5.15 De rechtbank heeft in de in rechtsoverweging 2.7 genoemde procedure uitgemaakt dat [gedaagde] geen ondubbelzinnig bezit heeft gehad maar dat [gedaagde] slechts houder was en dat zulks ook voor [gedaagde] volstrekt helder was.
5.16 Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] de notaris verkeerd heeft voorgelicht. Hij wist dat hij geen bezitter was geweest, althans behoorde dat te weten. [Gedaagde] heeft ook nagelaten [eiser] over de voorgenomen overdracht te informeren, dit ofschoon hij wist, althans behoorde te beseffen, dat [eiser] als buurman met omringende gronden en als oorspronkelijke eigenaar er belang bij had te weten wat er met het landje zou gebeuren.
5.17 [Gedaagde] stelt nog dat [eiser] "zelf debet" is aan de ontstane situatie waarin hij, [gedaagde], aanleiding heeft gezien zich te beroepen op verjaring, door -zo begrijpt de rechtbank- [gedaagde] niet te zeggen dat het boerderijtje al in 1984 was verkocht aan [Y]. De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij omdat [gedaagde] in elk geval vanaf de in rechtsoverweging 2.9 genoemde procedure wist dat [Y] eigenaar was, en omdat overigens niet valt in te zien wat het belang ervan is dat [gedaagde] het gebruik niet van (naar hij dacht) [eiser] had gekregen maar van [Y].
5.18 Door de akte van 13 november 2008 heeft [gedaagde] om niet het boerderijtje met omringende grond en opstallen verkregen. Hij heeft daardoor geprofiteerd van [Y]s wanprestatie jegens [eiser].
5.19 De rechtbank is samenvattend van oordeel dat [gedaagde] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door gebruik te maken van [Y]s wanprestatie jegens [eiser], nu [gedaagde] -buiten [eiser] om en in de wetenschap van de tussen [eiser] en [Y] gemaakte afspraken- eigener beweging de notaris ertoe bewogen heeft een akte te verlijden gebaseerd op extinctieve verjaring wegens bezit van meer dan twintig jaar, zulks in strijd met de feiten, terwijl [gedaagde] van deze opzet ook geprofiteerd heeft nu het boerderijtje hem om niet is toegevallen.
5.20 De rechtbank zal de primaire vordering mitsdien toewijzen als gevorderd. Om proceseconomische redenen, zal de rechtbank zulks bij eindvonnis doen.
5.21 [Eiser] heeft voorts gevorderd [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van [eiser]'s schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, althans de beslissingen te nemen die de rechtbank in goede justitie meent te moeten nemen.
5.22 De rechtbank kan de schade bepalen op grond van hetgeen door partijen in de procedure is gesteld.
5.23 De rechtbank is van oordeel dat de door [eiser] geleden schade gelijk is aan de marktwaarde van het boerderijtje per de datum van tenaamstelling daarvan op [gedaagde]'s naam (13 november 2008), verminderd - in de eerste plaats - met een bedrag van Euro 34.034 (NLG 75.000) welk laatste bedrag [eiser] aan [Y] had moeten betalen als [Y] uitvoering had gegeven aan de afspraken met [eiser] in de akte van 1984.
5.24 De rechtbank zal, bij de bepaling van de schade voorts rekening houden met het bedrag van € 90.756,-- dat [eiser] van [Y] als boete heeft ontvangen ter uitvoering van het vonnis van deze rechtbank van 26 januari 2011. Dat bedrag is weliswaar niet aan te merken als een "gefixeerde schadevergoeding" zoals [gedaagde] stelt, maar de rechtbank is van oordeel dat de redelijkheid met zich brengt dat, bij de bepaling van de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van de omzeiling van het door hem met [Y] overeengekomen verkoopverbod/voorkeursrecht, ook rekening moet worden gehouden met een terzake van hetzelfde feit door [eiser] ontvangen contractuele boete.
Als uitgangspunt voor berekening van de omvang van de verplichting tot schadevergoeding dient dat de benadeelde partij zoveel mogelijk in de toestand wordt gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat zijn schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Dit brengt mee dat de omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou hebben plaatsgevonden (HR 26 maart 2010, LJN BLO539).