ECLI:NL:RBALM:2012:BX0099
Rechtbank Almelo
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering op grond van vervoersovereenkomsten of sprake van een vaststellingsovereenkomst?
In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Almelo op 13 juni 2012, gaat het om een vordering van de curator in het faillissement van [X] tegen [gedaagden] met betrekking tot een bedrag van € 7.343,35. De curator stelt dat de overeenkomst van 6 maart 2007 kwalificeert als een vaststellingsovereenkomst, waardoor de verjaringstermijn vijf jaar bedraagt, in tegenstelling tot de door [gedaagden] aangevoerde verjaring van één jaar op basis van artikel 8:1711 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 17 februari 2012 de curator een bewijsopdracht gegeven, waaruit blijkt dat de curator bewijs heeft geleverd dat de overeenkomst inderdaad een vaststellingsovereenkomst is. De rechtbank oordeelt dat de curator zijn stelling heeft onderbouwd met faxberichten van [gedaagde sub 1], waarin wordt gesproken over finale kwijting en een handreiking naar alle partijen. De rechtbank verwerpt het beroep van [gedaagden] op verjaring en wijst de vordering van de curator toe, waarbij [gedaagden] hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank oordeelt dat de vordering tijdig is ingesteld en dat de wettelijke rente vanaf 20 maart 2007 verschuldigd is. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat de curator onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor deze kosten. Het vonnis is uitgesproken in het openbaar en is uitvoerbaar bij voorraad.