ECLI:NL:RBALM:2012:BX0081

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
13 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
122499 / HA ZA 11-598
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de eenvoudige gemeenschap na ontbinding van een samenlevingscontract

In deze zaak heeft de rechtbank Almelo zich gebogen over de verdeling van de eenvoudige gemeenschap tussen partijen die een samenlevingscontract hadden gesloten. De man en de vrouw hebben op 8 juni 2007 een notarieel samenlevingscontract aangegaan, waarin onder andere afspraken zijn gemaakt over de kosten van de huishouding en de verdeling van de gemeenschappelijke eigendommen. De man heeft de samenleving per 3 augustus 2010 schriftelijk ontbonden, waarna de verdeling van de gemeenschap aan de orde kwam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning, de aan de hypotheek gekoppelde verzekeringspolis, de inboedel en de voertuigen tot de gemeenschap behoren. De man vorderde dat de rechtbank zou verklaren voor recht dat de verdeling van de gemeenschap zou plaatsvinden zoals door hem gesteld. De vrouw vorderde in reconventie een verdeling van de gemeenschappelijke boedel en een financiële bijdrage aan verhuis- en inrichtingskosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man de helft van de overwaarde van de woning aan de vrouw moet voldoen, evenals de helft van de waarde van de aan de hypotheek gekoppelde verzekeringspolis. De rechtbank heeft ook de verdeling van de voertuigen en de inboedel vastgesteld. Uiteindelijk is de man veroordeeld om een bedrag van € 7.955,60 aan de vrouw te betalen wegens overbedeling, en een bijdrage van € 4.000,- aan verhuis- en inrichtingskosten. De vrouw is verplicht om haar medewerking te verlenen aan de overdracht van de woning aan de man, met machtiging van de man om het vonnis in de plaats te stellen van de benodigde wilsverklaring van de vrouw voor de overdracht.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 122499 / HA ZA 11-598
datum vonnis: 13 juni 2012 (jm)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
verder te noemen de man,
advocaat: mr. M.A. Schuring te Almelo,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
verder te noemen de vrouw,
advocaat: mr. E.H.M. Geerts te Vriezenveen.
1. Het procesverloop
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie met producties;
- de conclusie van repliek in conventie, tevens akte wijziging van eis in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie met producties;
- de conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie met producties;
- de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2 Er is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1 In deze zaak staat het navolgende vast. Partijen hebben samengewoond. De samenwoning heeft plaatsgevonden in de door partijen gezamenlijk gekochte woning, welke woning thans wordt bewoond door de man.
2.2 Partijen zijn op 8 juni 2007 een notarieel samenlevingscontract aangegaan. Hierin staat, voor zover van belang:
2. DRAAGPLICHT VAN DE KOSTEN VAN DE HUISHOUDING
1. De kosten van de gemeenschappelijk gevoerde huishouding moeten door beide partners worden betaald naar evenredigheid van hun inkomen (…).
2. Wanneer een van de partijen meer heeft betaald dan waartoe deze volgens het in het vorige lid bepaalde verplicht was, ontstaat geen recht om het teveel betaalde terug te vorderen, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen. (…)
3. GEEN VERREKENING VAN GESPAARD INKOMEN
De partners komen geen periodieke verrekening van gespaard inkomen overeen. (…)
6. WONING IN GEMEENSCHAPELIJK EIGENDOM
1. De woning aan [adres] te [plaats] is gemeenschappelijk eigendom van de partners ieder voor de helft. (…)
2. Alle investeringen, kosten en lasten met betrekking tot de eigendom van die gemeenschappelijk woning, die niet onder de kosten van de huishouding vallen (zoals de aflossingen op de in lid 5 bedoelde hypothecaire lening en de premies voor het spaargedeelte van de levensverzekering), komen voor rekening van beiden, ieder voor de helft, terwijl zij ook ieder voor de helft delen in de gevolgen van een waardevermeerdering of vermindering van de woning. (…)
12. EINDE VAN DE SAMENLEVING ANDERS DAN DOOR OVERLIJDEN
(…)
3. a. Als de redelijkheid dit gebiedt, is degene die de bewoning voortzet verplicht een financiële bijdrage te leveren aan de verhuis- en inrichtingskosten van de ander.
15. VORDERING
De comparant sub 1 heeft een vordering op de comparant sub 2, ter grootte van het uitgekeerde verzekeringsgeld ten gevolge van het ongeval van de comparant sub 1 op zeven juni tweeduizend vijf. De vordering kan onmiddellijk door de comparant sub 1 worden opgeëist bij het einde van de samenleving overeenkomstig artikel 10 (…).”
2.3 De man heeft de samenleving schriftelijk ontbonden per 3 augustus 2010. De verdeling van de gemeenschap heeft nog niet plaatsgevonden. Partijen verschillen van mening over de wijze van verdeling.
3. De vordering
In conventie
3.1 De man vordert, na eiswijziging, dat de rechtbank zal verklaren voor recht dat de verdeling van de beperkte gemeenschap tussen partijen zal zijn zoals door de man onder punt 9 van de dagvaarding is gesteld.
Tevens vordert de man dat de rechtbank de vrouw zal veroordelen om op eerste verzoek van de man haar medewerking te geven aan de overdracht van de woning aan [adres] te [plaats], met machtiging van de man om dit vonnis in de plaats te doen stellen van de benodigde wilsverklaring van de vrouw voor de overdracht van de woning en dat de rechtbank zal bepalen dat de aldus op te maken transportakte rechtsgeldig in de daartoe bestemde openbare registers kan worden ingeschreven, indien de vrouw niet binnen een door de rechtbank te bepalen termijn na betekening van dit vonnis hieraan gehoor zal geven.
Daarnaast vordert de man dat de rechtbank zal verklaren voor recht dat de vrouw ter zake haar overbedeling niets verschuldigd is aan de man met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
In reconventie:
3.2 De vrouw vordert dat de rechtbank de verdeling van der partijen gemeenschappelijke boedel en de afwikkeling van hun samenlevingscontract (met uitzondering van de onder punt 4 van de conclusie van antwoord thans nog onbekend gebleven inkomens- en/of vermogensbestanddelen aan de zijde van [verweerder]) vast zal stellen op de wijze zoals door de vrouw onder punt 12 van haar conclusie is gesteld. Tevens vordert de vrouw dat de rechtbank de man zal veroordelen om binnen een door de rechtbank te bepalen termijn vorenbedoelde verdeling en afwikkeling volledig te effectueren.
3.3 In voorwaardelijke reconventie vordert de vrouw dat voor het geval de man niet voldoet aan het onder punt 4 van haar conclusie geformuleerde verzoek tot inzage in zijn administratie, de rechtbank de man zal veroordelen om binnen een door de rechtbank te bepalen termijn deze inzage alsnog aan de vrouw te verschaffen.
4. Het verweer
In conventie en in reconventie
4.1 Partijen voeren verweer. Voor zover van belang zal hieronder op het verweer nader worden ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 De rechtbank oordeelt reeds nu dat zij de voorwaardelijke vordering in reconventie van de vrouw zal afwijzen nu de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een in redelijkheid te respecteren belang heeft bij inzage in de administratie van de man en dit de rechtbank ook overigens niet is gebleken. Partijen zijn geen verrekenbeding overeengekomen in het samenlevingscontract en partijen zijn overeengekomen dat er geen recht op terugbetaling bestaat van hetgeen teveel is bijgedragen in de kosten van de huishouding. Of er een wanverhouding heeft bestaan in de bijdrage welke partijen in ieder geval ter zake de gemeenschappelijke huishouding dienden te leveren volgens het samenlevingscontract, is voor de verdeling en afwikkeling van de onderhavige beperkte gemeenschap derhalve niet van belang.
5.2 Gelet op de samenhang van de vordering in conventie en in reconventie zal de rechtbank deze vorderingen hieronder gezamenlijk beoordelen.
5.3 Partijen zijn niet gehuwd, zij hebben een samenlevingscontract gesloten. Onder meer op basis van dit samenlevingscontract bestaat er tussen partijen een eenvoudige gemeenschap. Tot deze eenvoudige gemeenschap behoren: de woning, de aan de hypotheek gekoppelde verzekeringspolis, de inboedel en de voertuigen. De rechtbank zal hieronder bespreken op welke wijze deze goederen dienen te worden verdeeld.
Gezamenlijke Woning
5.4 Partijen zijn het erover eens dat de man in de woning blijft wonen en de woning dienaangaande dient te worden toegescheiden aan de man. De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde veroordeling van de vrouw om haar medewerking te verlenen aan de overdracht van de woning en de gevorderde in de plaatsstelling van het vonnis voor de benodigde wilsverklaring van de vrouw zodat dit deel van de vordering kan worden toegewezen.
Partijen verschillen van mening over de waarde van de woning. Volgens de man is op grond van de waardebepaling waar partijen overleg over hebben gehad de waarde vastgesteld op € 155.000,-. Volgens de vrouw heeft zij de waarde door een onafhankelijke, beëdigd makelaar/taxateur [H] laten uitvoeren en bedraagt de waarde € 160.000,-.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Niet in geschil is dat het gaat om de waarde van de woning omstreeks augustus 2010, de datum van ontbinding van het samenlevingscontract. De man stelt dat partijen overleg hebben gehad over de waardebepaling, echter niet gesteld of gebleken is dat de vrouw met de waarde van € 155.000,- ook heeft ingestemd.
De rechtbank acht het redelijk om uit te gaan van een gemiddelde waarde van € 157.500,-.
De man dient de helft van de overwaarde aan de vrouw te voldoen.
Verzekeringspolis gekoppeld aan de hypotheek
5.5 Partijen zijn het erover eens dat de waarde van de aan de hypotheek gekoppelde verzekeringspolis € 5.459,- bedraagt en dat de man de helft van dit bedrag, zijnde € 2.729,50 aan de vrouw dient te voldoen. De polis zal dan aan de man worden toebedeeld.
Voertuigen
5.6 Partijen zijn het erover eens dat de Opel Astra aan de vrouw dient te worden toebedeeld en de Volkswagen Caddy aan de man. Partijen verschillen van mening over de verrekening van de waarde van de auto’s. De man stelt dat hij de auto’s van zijn verzekeringsgeld heeft betaald en dat de vrouw op grond van artikel 15 van het samenlevingscontract de dagwaarde van de Opel Astra ad € 1.750,- aan de man dient te voldoen. De vrouw betwist de stelling van de man.
De rechtbank oordeelt als volgt. Partijen zijn in artikel 7 lid 1 van de samenlevingsovereenkomst overeengekomen dat zij eigenaar zijn voor gelijke delen van hun huidige en toekomstige auto’s, ongeacht de tenaamstelling bij de Rijksdienst voor het wegverkeer. Nu ook de vrouw op grond van genoemd artikel eigenaar is van de auto’s dient de waarde daarvan in beginsel gelijk te worden verdeeld.
De man beroept zich voor zijn vordering tot betaling van de dagwaarde van de auto op artikel 15 van de samenlevingsovereenkomst. Volgens de man moet dit artikel zo worden uitgelegd dat hetgeen door de man van het verzekeringsgeld zou zijn voldaan, door hem behouden zou worden of door de vrouw vergoed zou worden. De vrouw betwist dat partijen een dergelijke uitleg hebben bedoeld overeen te komen. Voor de betekenis van het artikel komt het dan aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
De rechtbank komt echter aan de beoordeling daarvan niet toe nu de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de auto’s daadwerkelijk van zijn verzekeringsgeld heeft betaald. De onderbouwing dat het geld van zijn bankafrekening is afgeschreven (productie 12 bij dagvaarding) is hiervoor, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet voldoende. Op die bankrekening komen immers ook andere bedragen, waaronder het loon van de man binnen.
De stelling van de man kan dan niet slagen. De vrouw heeft de door de man genoemde waarde van de voertuigen niet betwist zodat de rechtbank bij de toedeling van de voertuigen daarvan uitgaat.
Inboedel
5.7 De man is van mening dat de meubels een waarde vertegenwoordigen van € 2.450,-. De babykamer, droger, wasmachine en jukebox dienen volgens de man zonder verdere verdeling aan hem te worden toebedeeld omdat hij deze goederen uit zijn verzekeringsgeld heeft voldaan. Volgens de man heeft de overige inboedel die aan hem kan worden toebedeeld een waarde van € 2.840,-. De man stelt dat de biertender, het zwembad, de campingspullen, de kerstman, een laptop en een mountainbike aan de vrouw kunnen worden toebedeeld tegen een waarde van € 2.000,-.
5.8 De vrouw houdt vast aan hetgeen partijen eind juli/begin augustus zijn overeengekomen en zoals door de man is vastgelegd en bevestigd in zijn overzicht van 2 augustus 2010 (productie 3 bij dagvaarding). Een en ander komt er op neer dat aan de vrouw toekomen, de goederen waar de naam [P] achter staat vermeld en voorts de helft van de door partijen benoemde waarden van het overige, aan de man toegescheiden goederen, zijnde € 3.895,- (50% van € 7.790,-).
5.9 De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is dat partijen over de verdeling van de inboedel reeds overeenstemming hebben bereikt. De vrouw heeft niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken dat het overzicht van de man, overgelegd als productie 3 bij dagvaarding, slechts deel uitmaakte van een voorstel en dat de vrouw dit voorstel heeft verworpen.
De rechtbank is verder van oordeel dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij inboedelgoederen van zijn verzekeringsgeld heeft betaald. Uit de door de man als productie 10 bij dagvaarding overgelegde stukken volgt dit niet. Zoals de rechtbank hierboven reeds heeft overwogen, kunnen de bankafschriften hiervoor, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet als bewijs dienen.
5.10 Voorop staat dan dat partijen zijn overeengekomen dat zij voor gelijke delen eigenaar zijn van de inboedel en dat deze gelijk over partijen dient te worden verdeeld.
Voor de verdeling van de inboedel kan dan worden aangesloten bij het overzicht opgemaakt door de man dat als productie 3 bij dagvaarding is overgelegd, nu partijen daartegen voor het overige geen verweer hebben gevoerd. Voor de waarde van het deel van de inboedel dat aan de man zal worden toebedeeld, gaat de rechtbank eveneens uit van het genoemde overzicht nu partijen niet hebben gesteld dat de goederen thans een andere waarde hebben. Hieruit volgt dat de waarde van de aan de man toe te bedelen inboedel € 7.490,00 bedraagt. De waarde van de zaken die volgens genoemd overzicht aan de vrouw worden toebedeeld, begroot de rechtbank op € 1.000,-, als door de man gesteld, nu de vrouw hiertegen geen, althans niet gemotiveerd, bezwaar heeft gemaakt.
Honden
5.11 Partijen verschillen van mening over wie eigenaar is van de honden en over de verdeling van de honden. Het gaat hier om vier honden, te weten: [L], [B], [P] en [P].[B] verblijft thans bij de vrouw.
De rechtbank oordeelt als volgt. In artikel 1c van het samenlevingscontract zijn partijen overeengekomen dat onder inboedel wordt verstaan inboedel zoals bedoeld in artikel 3:5 Burgerlijk Wetboek. Gezelschapsdieren die in huis worden gehouden zijn in beginsel onder inboedel te rekenen. Door de man zijn geen feiten en of omstandigheden aangevoerd om hierover thans anders te oordelen. Geconcludeerd dient dan te worden dat partijen voor gelijke delen eigenaar zijn van de honden. De rechtbank acht het redelijk om de honden [L], [P] en [P] toe te bedelen aan de man gelijk aan de huidige feitelijke situatie nu die situatie zich al vanaf 2010 zo voordoet en de vrouw niet heeft gesteld, noch gebleken is, dat dit voor de honden geen goede situatie zou zijn. Daarnaast is niet gebleken dat de vrouw reeds eerder aanspraak heeft gemaakt op toedeling van de honden aan haar. Ook heeft de vrouw niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd, weersproken dat de honden zeer temperamentvol, energiek en dominant zijn en daardoor veel beweging en training nodig hebben. De rechtbank is van oordeel dat de man beter in staat is om de honden deze benodigde ruimte en training te geven nu de vrouw een flatwoning bewoont.
Voor de waarde van de drie honden samen gaat de rechtbank uit van het bedrag van € 1.000,- als door de man gesteld temeer daar de man bereid is om de helft hiervan ad € 500,- aan de vrouw te voldoen.
Verrekenposten
5.12 Tussen partijen is niet in geschil dat de man bij aanschaf van de woning € 19.771,69 uit eigen middelen heeft ingebracht en € 350,- heeft voldaan ter zake taxatiekosten. De man heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij ook € 676,44 ter zake notariële kosten heeft voldaan zodat de rechtbank ook dat bedrag meeneemt. Op grond van het bepaalde in artikel 6 lid 2 van het samenlevingscontract heeft de man dan een vordering op de vrouw van de helft van het door hem betaalde bedrag, te weten ad € 10.399,07. Het standpunt van de vrouw dat de man € 10.399,07 toekomt uit de gemeenschappelijke overwaarde van de woning, is een onjuist standpunt.
5.13 Daarnaast stelt de man dat hij na aanschaf van de woning diverse investeringen in de woning heeft gedaan bestaande uit:
- de afkoop van de huur van de cv-ketel
- kosten voor de tuin
- kosten voor schilderswerkzaamheden aan de woning
- kosten voor de verbouwing van de badkamer
De rechtbank is van oordeel dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij uit eigen middelen € 2.000,- heeft besteed aan sanitair, € 1.914,75 voor de afkoop van de cv-ketel en € 825,66 voor gordijnen. De man heeft derhalve een vordering op de vrouw van € 2.369,83, zijnde de helft van de kosten. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de gestelde bedragen heeft besteed aan de woning dan wel zijn deze uitgaven aan te merken als kosten van de huishouding waarover partijen zijn overeengekomen dat die kosten niet verrekend zullen worden.
Financiële bijdrage aan verhuis- en inrichtingskosten
5.14 De vrouw claimt met een beroep op het bepaalde in artikel 12 lid 3 van het samenlevingscontract (overweging 2.2) een bedrag van € 10.000,-. De vrouw is van mening dat dit bedrag nog te laag is omdat dit op geen enkele wijze in verhouding staat tot hetgeen is voorgevallen in het leven van partijen en daarmee ook zijn weerslag zou moeten hebben op de wijze waarop er tot een afwikkeling wordt gekomen.
De man is van mening dat hij met het doorbetalen van de woonlasten reeds een redelijke vergoeding heeft gegeven aan de vrouw. De man betwist dat de vrouw kosten voor verhuizing en inrichting heeft gemaakt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Artikel 12 lid 3 van het samenlevingscontract, waarop de vrouw haar vordering grondt, ziet op het leveren van een financiële bijdrage aan de verhuis- en herinrichtingskosten. Wat partijen in het leven is voorgevallen, is voor de bepaling van de hoogte van dit bedrag niet van belang. Nu de vrouw de woning heeft verlaten en andere woonruimte heeft moeten betrekken, acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat de vrouw daadwerkelijk verhuis- en inrichtingskosten heeft gemaakt. Het is aan de vrouw om een duidelijk standpunt in te nemen over de hoogte van deze kosten. De vrouw kan hiervoor niet verwijzen naar de diverse aankoopbonnen van aankopen over 2010 en 2011 die zij als productie heeft overgelegd. Dat de vrouw meer dan € 10.000,- aan verhuis- en herinrichtingskosten heeft moeten heeft zij niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat de man een financiële bijdrage van € 4.000,- dient te leveren nu dit bedrag de rechtbank redelijk voorkomt.
Dat de man eerder een bedrag ad € 8.325,50 heeft aangeboden, doet hier niet aan af. Dit bedrag maakte onderdeel uit van een voorstel en met dat voorstel is de vrouw niet akkoord gegaan. Dat de man reeds een redelijk bedrag heeft voldaan omdat hij de woonlasten heeft doorbetaald, gaat niet op. De man is in de gemeenschappelijke woning blijven wonen zodat het ook van de man mocht worden verwacht dat hij die kosten zou doorbetalen, te meer daar de vrouw geen aanspraak heeft gemaakt op een verbruiksvergoeding.
Slotsom:
5.15 Resumerend komt de rechtbank tot de vaststelling van de volgende verdeling van de eenvoudige gemeenschap:
Aan de man wordt toebedeeld:
De woning met een overwaarde van € 29.500,-
De verzekeringspolis gekoppeld aan de hypotheek € 5.459,-
Volkswagen Caddy € 2.500,-
Inboedel (€ 7.490,- en € 1.000,- voor de honden) € 8.490,-
Totaal € 45.949,-
Aan de vrouw wordt toebedeeld:
Opel Astra € 3.500,-
Inboedel € 1.000,-
Totaal € 4.500,-
5.16 Het totale te verdelen gemeenschappelijke vermogen komt dan op € 50.449,-.
De man dient dan wegens overbedeling € 20.724,50 aan de vrouw te betalen.
Zoals hierboven overwogen heeft de man nog van de vrouw te vorderen € 12.768,90
(€ 2.369,83 (overweging 5.13) + € 10.399,07 (overweging 5.12). Indien dit wordt verrekend met het bedrag dat de man uit overbedeling aan de vrouw dient te voldoen, resteert nog een bedrag ad € 7.955,60 door de man aan de vrouw te voldoen.
5.17 Nu de procedure verband houdt uit de affectieve relatie die partijen hebben gehad, zal de rechtbank bepalen dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure in conventie en in reconventie draagt.
6. De beslissing
In conventie en in reconventie
De rechtbank:
I. Stelt de verdeling van de eenvoudige gemeenschap als volgt vast:
Aan de man wordt toebedeeld:
De woning met een overwaarde van € 29.500,-
De verzekeringspolis gekoppeld aan de hypotheek € 5.459,-
Volkswagen Caddy € 2.500,-
Inboedel (€ 7.490 en €1.000 voor de honden) € 8.490,-
Totaal € 45.949,-
Aan de vrouw wordt toebedeeld:
Opel Astra € 3.500,-
Inboedel € 1.000,-
Totaal € 4.500,-
II. Veroordeelt de man om uit de overbedeling aan de vrouw te voldoen het bedrag van € 7.955,60.
III. Veroordeelt de man om aan de vrouw als bijdrage aan de verhuis- en herinrichtingskosten te voldoen het bedrag van € 4.000,-.
IV. Veroordeelt de vrouw om op het eerste verzoek van de man haar medewerking te geven aan de overdracht van de woning aan de [adres] te [plaats] aan de man, met machtiging van de man om dit vonnis in de plaats te doen stellen van de benodigde wilsverklaring van de vrouw voor de overdracht van de woning en bepaalt dat de aldus op te maken transportakte rechtsgeldig in de daartoe bestemde openbare registers kan worden ingeschreven indien de vrouw niet binnen vier weken na betekening van dit vonnis hieraan gehoor zal geven.
V. Bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
VI. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
VII. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. J.M. Marsman en is op 13 juni 2012 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.