ECLI:NL:RBALM:2012:BW3531

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
20 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/710796-11
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met psychische ontoerekeningsvatbaarheid en maatregel tot plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 20 april 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 31 oktober 2011 in Almelo een persoon genaamd [slachtoffer] met een mes in de zij heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met voorbedachte rade heeft gehandeld, maar in een opwelling. De verdachte is volledig ontoerekeningsvatbaar geacht, wat betekent dat hij niet strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit, namelijk poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en heeft een maatregel opgelegd tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar. De rechtbank heeft ook een gedeeltelijke toewijzing gedaan van de vordering van de benadeelde partij, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 2.268,90 aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het strafbare feit. De rechtbank heeft de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, zodat de benadeelde partij dit deel enkel bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De beslissing is genomen na een grondige beoordeling van de psychische toestand van de verdachte, die door deskundigen als ernstig werd beoordeeld, en de noodzaak voor behandeling werd benadrukt. De rechtbank heeft de in beslag genomen voorwerpen teruggegeven aan de rechthebbenden.

Uitspraak

Rechtbank Almelo
Sector strafrecht
Parketnummer: 08/710796-11
Datum vonnis: 20 april 2012 (op verzoek van de verdediging bij vervroeging)
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte],
geboren [1988] in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
nu verblijvende in P.I. Haaglanden, Scheveningen.
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 april 2012. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Leusink en van hetgeen namens de verdachte door de raadsman
mr. R. Oude Breuil, advocaat te Almelo, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer], al dan niet met voorbedachten rade, te doden, dan wel dat hij [slachtoffer] met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel dat hij heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 31 oktober 2011, te Almelo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer], van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] (met kracht) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de zij, althans in het (boven)lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 31 oktober 2011, te Almelo, aan een persoon, genaamd [slachtoffer], opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel (een steekwond in de buikstreek en/of letsel aan de darmen), heeft toegebracht, door deze opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg (met kracht) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de zij, althans in het (boven)lichaam
te steken;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 31 oktober 2011, in de gemeente Almelo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de zij, althans het (boven)lichaam heeft
gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het primair tenlastegelegde bewezen wordt verklaard en dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging nu hij als dader niet strafbaar is en dat hem de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis wordt opgelegd.
4. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
De voorbedachte rade
Bij de beoordeling van de vraag of bij verdachte sprake was van voorbedachte rade, stelt de rechtbank het volgende voorop. Voorbedachte rade is een bijzondere kwalificatie waardoor het misdrijf een veel ernstiger karakter aanneemt. Voorbedachte rade wijst op een moment van kalm overleg, van bedaard nadenken voorafgaand aan de uitvoering en is het tegenovergestelde van de ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld. Verdachte had weliswaar een mes mee toen hij naar het slachtoffer ging, maar de rechtbank is van oordeel dat het bij zich dragen van een mes meerdere doelen kan hebben en niet alleen gericht hoeft te zijn op het toebrengen van dodelijk letsel met dat mes. Verdachte geeft dit in zijn verklaring ook aan. Hij verklaart het mes te hebben getoond om [slachtoffer] te bewegen aan hem de autopapieren en de autosleutel af te geven. Tijdens de verbale discussie, uitmondend in een ruzie waarbij over en weer geduwd is, heeft verdachte op enig moment [slachtoffer] in zijn zij gestoken. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat verdachte voorafgaand aan het toesteken met het mes nog een moment heeft gehad van kalm beraad en/of nadenken, zodat er van moet worden uitgegaan dat verdachte op dat moment in een opwelling handelde.
Het opzet op de dood
Verdachte heeft het slachtoffer met een mes in diens zij gestoken. De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat de zij een zeer kwetsbaar deel van het menselijk lichaam is. Zowel de zij, maar ook de buikstreek bevatten vitale organen en al bij één enkele messteek in de zich daar bevinden organen bestaat de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer als gevolg daarvan kan overlijden. Van belang voor de beoordeling van de vraag of daadwerkelijk sprake is van een poging tot doodslag, is dan ook de plaats waar verdachte het slachtoffer met het mes heeft gestoken en de diepte van de steekwond. Zowel uit de aangifte als uit de verklaring van verdachte blijkt dat verdachte ongecontroleerd te werk is gegaan en dat hij het slachtoffer uit het niets in de zij heeft gestoken. Uit de medische verklaring blijkt dat de wond “vingerdiep” is. De rechtbank is van oordeel dat naar de uiterlijke verschijningsvormen bezien, verdachte daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van de messteek zou kunnen komen te overlijden. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte opzet op de dood van het slachtoffer had.
De conclusie
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 oktober 2011, te Almelo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer], van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in de zij heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij dit vonnis. De in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden zijn redengevend voor deze beslissing. De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 45 en 287 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: poging tot doodslag.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Het beroep op noodweer
De verdediging heeft betoogd dat verdachte heeft gehandeld uit zelfverdediging en dat derhalve verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het slachtoffer zou verdachte een kopstoot hebben gegeven en verdachte zou zich dientengevolge daartegen hebben moeten verdedigen.
Blijkens de wettelijke omschrijving van noodweer gaat het bij deze strafuitsluitingsgrond om de verdediging tegen een (wederrechtelijke) aanranding. Dit betekent dat een beroep op noodweer niet kan worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging kan worden aangemerkt als verdedigend, maar als aanvallend, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht. In zo een geval kan ook een beroep op noodweer niet slagen.
Verdachte is met de auto naar het slachtoffer toe gegaan, is uit de auto gestapt en op het slachtoffer toegelopen, waarna hij het slachtoffer heeft aangevallen. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat het slachtoffer verdachte voorafgaand aan het steken een kopstoot heeft gegeven, zodat de rechtbank dit verweer zal verwerpen. Van de aanwezige personen is verdachte de enige die stelt dat de kopstoot voorafgegaan is aan het steken. Anderen verklaren dat de kopstoot pas na het steken is gegeven.
De toerekeningsvatbaarheid
Er zijn feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Dr. F. Nhass, psychiater, en drs. J.P.M. van der Leeuw, klinisch psycholoog en psychotherapeut, hebben verdachte onderzocht en over hem gerapporteerd.
Dr. Nhass schrijft in haar rapport van 11 april 2012 onder meer en voor zover in dit onderdeel van belang, het volgende:
“Bij betrokkene is sprake van een psychotisch toestandsbeeld waarbij de verwardheid, desorganisatie centraal staat. Er is een gebrek aan coherentie in de zelfbeleving en diffuse ik-grenzen als gevoel waarvan een sterk gevoel van onveiligheid en dreiging wordt ervaren. Deze dreiging is bij betrokkene diffuus en heeft niet zozeer betrekking op een concrete vijand die hem wat aan wil doen (zoals bij een paranoïde psychose/waan het geval is), maar gaat dieper.
Als gevolg van de diffuse ik-grenzen en het gebrek aan coherentie (…) wordt betrokkene bedreigd in het diepst van zijn wezen, zijn ik. Dit is het gevoel dat betrokkene ervaart als hij in conflict komt met het slachtoffer.
(…)
In wezen gaat het hier om een bedreigd zelfgevoel, de dreiging van desintegratie. Als gevolg van zijn verwardheid, de gebrekkige coherentie, was betrokkene niet in staat het geheel te overdenken (laat staan te doorzien) en op grond van weloverwogen keuzes te handelen ten tijde van het tenlastegelegde. Betrokkene kan daarom ontoerekeningsvatbaar geacht worden.”
Drs. Van der Leeuw schrijft in zijn rapport van 14 maart 2012 onder meer en voor zover in dit onderdeel van belang, het volgende:
“Betrokkene vertoont duidelijk een psychotisch beeld waarin ziekelijke achterdocht een prominente rol vervult. Er lijken voldoende aanwijzingen om te kunnen spreken van een psychotische stoornis NAO. Daarnaast speelt mogelijk ook nog een verstoorde lichaamsbeleving en mogelijk misbruik van middelen.
(...)
Het psychotische beeld dat bij betrokkene wordt waargenomen is onverminderd gedurende de gehele onderzoeksperiode aanwezig en ook in het voortraject wordt al gewezen op mogelijke psychoticiteit van verdachte. Het is derhalve vrijwel aannemelijk dat betrokkene ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde in zijn denken, voelen en handelen door het psychotische beeld werd bepaald.
(…)
Ook de waarneming van de aangever door verdachte als iemand die angst en gevoelens van bedreiging opriep, zoals betrokkene schetst in het verhoor door de rechter-commissaris, kan heel wel psychotisch zijn bepaald. Vanuit diezelfde psychotische beleving kan betrokkene de ontmoeting met aangever als buitengewoon bedreigend hebben beleefd en is dit aanleiding geweest voor zelfverdediging, zoals betrokkene de schermutseling met de aangever definieert. Vanuit deze reconstructie is voor te stellen dat verdachte niet in volledige vrijheid over zijn wil kon beschikken en overeenkomstig kon handelen, zo stelt de psycholoog.
Het is te adviseren om verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te achten.”
De rechtbank is van oordeel dat de rapporten van de deskundigen voldoende grondig zijn en dat de conclusies logisch volgen uit de bevindingen van de deskundigen. De rechtbank sluit zich daarom bij de conclusies van beide deskundigen aan.
Gelet hierop komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte ter zake van het bewezenverklaarde feit niet strafbaar is, nu dit hem wegens een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet kan worden aangerekend. Daarom dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
8. De op te leggen straf of maatregel
8.1 De gronden voor een straf of maatregel
De officier van justitie heeft, gelet op de door de deskundigen uitgebrachte rapportages en de daarin gegeven adviezen, gevorderd verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging omdat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht en hij als dader derhalve niet strafbaar is. Zij vordert toepassing van de maatregel tot plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar, zoals bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Ook de verdediging heeft bepleit dat in het geval van een bewezenverklaring van het tenlastegelegde toepassing van de maatregel tot plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar dient plaats te vinden.
De rechtbank overweegt het volgende. Beide deskundigen schrijven dat verdachte een passende psychiatrische behandeling dient te krijgen en dat dit niet anders kan geschieden dan door een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis.
Dr. Nhass schrijft in dit verband:
“Het is evident dat betrokkene met het beschreven psychiatrisch beeld, behandeling behoeft, niet alleen om het recidiverisico terug te dringen, maar ook om humane redenen. Betrokkene heeft geen probleembesef noch probleeminzicht en hij wijst op een expliciete manier het advies van de onderzoeker voor een klinische behandeling af.
Gezien het continue psychotische beeld van betrokkene en de doorwerking daarvan in het tenlastegelegde, hetgeen leidt tot het advies om betrokkene volledig ontoerekeningsvatbaar te achten en zijn onwil dan wel onvermogen om klinisch psychiatrische hulp op te pakken, kan de onderzoeker enkel aan de rechtbank in overweging geven om op verdachte de
art. 37 maatregel toe te passen.”
Drs. Van der Leeuw schrijft in dit verband:
“Gelet op (…) de analyse mag aangenomen worden dat het recidiverisico vrijwel volledig wordt bepaald door de stoornis die hier aan ten grondslag ligt. Zolang er geen interventies specifiek gericht op de stoornis zijn, zal het recidiverisico hoog zijn.
(…)
Ongeacht het kader waarin het huidige toestandsbeeld gezien moet worden (autisme spectrum stoornis of schizofrenie/schizo-affectieve stoornis), geldt dat dit een chronische stoornis betreft waarbij de prognose op lange termijn af zal hangen van de aard van de behandeling.
(…)
Gezien het feit dat betrokkene ontoerekeningsvatbaar geacht kan worden en de inschatting dat er sprake is van een hoog recidiverisico (zolang de stoornis onbehandeld blijft) waarbij een ernstig gevaar voor anderen dreigt, wordt geadviseerd betrokkene in het kader van artikel 37 WvSr te doen opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis.”
Gelet op het voorgaande en hetgeen door de raadsman ter zitting is betoogd ziet ook de rechtbank plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis als passende en geboden maatregel. Verdachte is in zijn huidige psychische toestand een gevaar voor zichzelf, voor anderen en voor de algemene veiligheid van personen en goederen. Verdachte voldoet daarmee aan de wettelijke voorwaarden vermeld in artikel 37, eerste lid Sr.
8.2 De inbeslaggenomen voorwerpen
Onder zowel verdachte als het slachtoffer zijn kledingstukken in beslaggenomen. De officier van justitie heeft gevorderd de op de beslaglijst vermelde kledingstukken terug te geven aan de rechthebbenden.
De rechtbank is van oordeel dat de in beslaggenomen kledingstukken vermeld op de beslaglijst dienen te worden teruggegeven aan de rechthebbenden.
9. De schade van benadeelden
9.1 De vordering van de benadeelde partij
[Slachtoffer], wonende te [woonplaats] aan de [adres], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 2.568,90, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
- een eigen risico ziektekostenverzekering ad € 138,90;
- vijf dagen opname ziekenhuis ad € 130,00;
- een immateriële schadevergoeding ad € 2.300,00.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen.
De verdediging heeft de vordering voor zover deze ziet op een vergoeding van materiële schade niet betwist. Tegen de hoogte van de immateriële schadevergoeding heeft de verdediging wel verweer gevoerd en zij heeft gesteld dat deze vergoeding dient te worden gematigd.
De rechtbank is van oordeel dat door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terecht¬zitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer.
De opgevoerde materiële schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal dit deel van het gevorderde daarom toewijzen te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 oktober 2011, zijnde de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Over de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht het passend de immateriële schadevergoeding te bepalen op een bedrag van € 2.000,00 en zal daarom het gevorderde toewijzen tot dat bedrag, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 oktober 2011.
Ten aanzien van het meerdere is de rechtbank van oordeel dat de nadere behandeling van het voorshands niet toegewezen deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding met zich mee zou brengen zodat de rechtbank de benadeelde partij voor dat gedeelte niet-ontvankelijk zal verklaren. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken in het kader van de executie van dit vonnis.
9.2 De schadevergoedingsmaatregel
De officier van justitie heeft gevorderd de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr op te leggen.
De verdediging heeft hiertegen verweer gevoerd.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht. De rechtbank zal evenwel het aantal dagen vervangende hechtenis beperken tot één dag. Het is immers niet uitgesloten dat verdachte gelet op zijn problematiek niet in staat zal zijn de vordering binnen afzienbare tijd te voldoen. Opleggen van vervangende hechtenis, boven het wettelijke minimum van één dag, zou dan de facto neerkomen op oplegging van een straf. Dat is niet de bedoeling van de Terweemaatregel.
10. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.
11. De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: poging tot doodslag;
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het primair bewezenverklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
maatregel
- gelast dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van één jaar.
schadevergoeding
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te
[woonplaats] aan de [adres], van een bedrag van € 2.268,90 (tweeduizend tweehonderdachtenzestig euro en negentig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 31 oktober 2011;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de maatregel op dat veroordeelde verplicht is ter zake van het primair bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.268,90 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van één dag zal worden toegepast;
- bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
de in beslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave van het op de beslaglijst onder nummer 1. vermelde blouse (kleur wit, werkkleding McDonald’s) aan [slachtoffer];
- gelast de teruggave van het op de beslaglijst onder de nummers 2. tot en met 6. vermelde schoeisel en kleding aan de [verdachte].
Dit vonnis is bij vervroeging gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. M.E. van Wees en mr. F.H.W. Teekman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2012.