ECLI:NL:RBALM:2012:BW1961

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
11 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/710456-11 en 08/720149-10
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling in een openbare ruimte met schadevergoeding aan het slachtoffer

Op 11 april 2012 heeft de Rechtbank Almelo uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 4 juni 2011 in een sportkantine in Enschede, waar de verdachte het slachtoffer zonder enige aanleiding mishandelde. De verdachte heeft het slachtoffer meermalen geslagen, ook toen deze al op de grond lag, wat resulteerde in fors letsel, waaronder een gescheurde lip en een gat in het hoofd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bewezenverklaarde feit, zware mishandeling, strafbaar is en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan 80 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt in mindering gebracht op de gevangenisstraf.

Daarnaast heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die zich als benadeelde partij had gevoegd in het strafproces. De vordering van het slachtoffer omvatte materiële schade en immateriële schade, waarbij de rechtbank een deel van de gevorderde schade heeft toegewezen. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twee weken gelast, omdat de verdachte zich aan een nieuw strafbaar feit had schuldig gemaakt tijdens de proeftijd van die eerdere veroordeling. De rechtbank heeft de inbeslaggenomen fotocamera gelast terug te geven aan de rechthebbende en het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

Rechtbank Almelo
Sector strafrecht
Parketnummers: 08/710456-11 en 08/720149-10 (tul)
Datum vonnis: 11 april 2012
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte],
geboren op [1982] in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 6 september 2011, 18 november 2011, 13 december 2011, 1 februari 2012, 16 maart 2012 en 28 maart 2012. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. Hofstee en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. R.F. Speijdel, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte aan
[slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel heeft geprobeerd aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel [slachtoffer] heeft mishandeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 4 juni 2011, te Enschede, aan een persoon, genaamd
[slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een gescheurde lip en/of een gat in het hoofd en/of een of meer afgebroken en/althans beschadigde tanden en/of kiezen, in elk geval zwaar letsel aan het gebit en/of het hoofd), heeft toegebracht, door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk (met kracht), al dan niet met een voorwerp, in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd te stompen en/of te slaan (ook toen die [slachtoffer] op de grond lag);
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 4 juni 2011, te Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (telkens) (met kracht), al dan niet met een voorwerp, in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen en/of in de richting van het lichaam heeft geschopt (ook toen die [slachtoffer] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 4 juni 2011, te Enschede, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk mishandelend een persoon, genaamd [slachtoffer], (met kracht), al dan niet met een voorwerp, in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen (ook toen die [slachtoffer] op de grond lag),
tengevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten een gescheurde lip en/of een gat in het hoofd en/of een of meer afgebroken en/althans beschadigde tanden en/of kiezen, in elk geval zwaar letsel aan het gebit en/of het hoofd), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair tenlastegelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en met teruggave van het op de beslaglijst genoemde goed aan de rechthebbende.
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 23 juni 2010 (parketnummer 08/720149-10) opgelegde voorwaardelijke veroordeling vordert de officier van justitie de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van twee weken.
4. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1 De feiten die niet ter discussie staan
De rechtbank constateert dat de onderstaande feiten bij de behandeling van de zaak op de terechtzitting niet ter discussie hebben gestaan.
Op de avond van 4 juni 2011 was [slachtoffer] samen met zijn partner [getuige 1] aan de [adres] in Enschede. [getuige 1] zou die avond daar een striptease-act verzorgen. [slachtoffer], aanwezig als begeleiden van [getuige 1], is op enig moment neergeslagen, waardoor hij op de grond viel. Uit de medische gegevens die zijn overgelegd bij het voegingsformulier volgt dat [slachtoffer] daarbij letsel heeft opgelopen, waaronder een gescheurde lip, een gat in het hoofd en een afgebroken kies.
5.2 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard. Uit de aangifte en de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6] volgt volgens de officier van justitie dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letstel heeft toegebracht. De verklaring van verdachte dat hij kort na aanvang van de striptease-act de kantine heeft verlaten acht de officier van justitie ongeloofwaardig en gelet op de verklaringen van de getuigen zelfs leugenachtig.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Verdachte ontkent het tenlastegelegde en er is onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen, nu de getuigenverklaringen te vaag zijn.
5.3 De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het primair tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer] door verdachte meermalen met kracht tegen het gezicht en tegen het hoofd is gestompt, ook toen hij op de grond lag.
Uit de getuigenverklaring die [getuige 1] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd volgt dat zij op een gegeven moment een harde klap hoorde. Toen zij zich daarop omdraaide, zag zij [slachtoffer] gestrekt op de grond liggen en naast [slachtoffer] zat een man op zijn knieën. Deze man boog zich voorover over [slachtoffer] heen. [getuige 1]zag de man vervolgens slaande bewegingen maken met een vuist. Zij rende er toen naar toe en riep: "Trek hem er vanaf." Hoewel de verdediging de verklaring van [getuige 1] betwist en stelt dat er geen bewijs is dat verdachte [slachtoffer] heeft geslagen toen [slachtoffer] op de grond lag, omdat de andere getuigen daarover in het geheel niet verklaren, is de rechtbank van oordeel dat dit verweer moet worden verworpen. De verklaring van [getuige 1] wordt op dit punt juist ondersteund door de verklaring van [getuige 3], die op 23 augustus 2011 bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij de stripper heeft horen zeggen ”Hou daarmee op”. De rechtbank hecht op dit punt verder wel waarde aan de verklaring van [getuige 1], omdat zij, in tegenstelling tot de andere getuigen, die avond niet onder invloed van alcohol was en haar waarneming daardoor niet vertroebeld kan zijn. Ook uit de eerder genoemde medische verklaring volgt dat gelet op de daar beschreven verwondingen [slachtoffer] in het gezicht moet zijn geslagen.
Anders dan de verdediging betoogt is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Getuige [getuige 1] heeft na het tonen van een tweetal foto’s verklaard dat de eerste foto na ongeveer 2 minuten vanaf het begin van de act, gemaakt moet zijn. De tweede foto moet na ongeveer drie à vier minuten zijn gemaakt. Zij heeft verder verklaard dat de mishandeling van [slachtoffer] ongeveer vijf seconden nadat foto 2 is gemaakt, heeft plaatsgevonden. Zij weet dit omdat zij haar striptease-act steeds op dezelfde wijze opvoert.
Op de twee foto’s is te zien dat verdachte bij aanvang van de striptease-act nog in de zaal aanwezig is. Op deze foto’s is ook te zien dat verdachte naast [slachtoffer] staat. Dit wordt ook bevestigd in de verklaringen van de getuigen. Zo heeft getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris verklaard dat op een gegeven moment een man op de grond knalde. [getuige 2] stond er twee á drie meter vanaf en zij, en daarmee begrijpt de rechtbank verdachte en [slachtoffer], stonden links naast hem. [getuige 2] heeft voorts verklaard, dat hij een man zag draaien en één klap zag uitdelen. Op het moment dat de man sloeg, stond hij naast [getuige 2].
Ook uit de ter terechtzitting afgelegde verklaring van [getuige 6] volgt dat de man die [slachtoffer] sloeg naast [slachtoffer] stond. [getuige 6] heeft daarover immers aan de hand van de hem ter zitting getoonde schets verklaard, dat hij het slaan van links naar rechts zag. En gezien voornoemde foto was verdachte de man die links naast [slachtoffer] stond.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging dat getuige [getuige 6] heeft verklaard dat hij het zich allemaal niet meer zo goed kan herinneren en hij aan zijn waarnemingen zelf mogelijk conclusies heeft verbonden. De rechtbank is van oordeel dat getuige [getuige 6] wel heeft verklaard over datgene wat hij heeft gezien en wat hij zich herinnert. Hij heeft niet verklaard over wat hij niet heeft kunnen zien.
De rechtbank heeft verder bij de beoordeling van de aard van het letsel vooral laten wegen dat [slachtoffer] door de combinatie van letsels, met name aan zijn hoofd, gedurende langere tijd zijn werkzaamheden niet heeft kunnen uitoefenen.
5.4 Het verzoek tot toevoeging van stukken aan het dossier
De rechtbank is gelet op het hiervoor overwogene van oordeel dat het verzoek van de verdediging om de stukken betreffende de meineedprocedure van getuigen [getuige 5] en [getuige 7] aan het dossier toe te voegen, moet worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat aan de verklaring van [getuige 5] geen betekenis toekomt in deze zaak, nu de verklaring van getuige [getuige 1] op onderdelen wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 3]. Dat geldt a fortiori voor de verklaring van [getuige 7]. Niet alleen vanwege het ontbreken van een nadere onderbouwing van het verzoek, maar ook vanwege het feit dat diens verklaring voor de beoordeling van onderhavige zaak niet van belang is, nu deze getuige geen voor de beoordeling van deze zaak relevante verklaring heeft afgelegd.
5.5 De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 juni 2011, te Enschede, aan een persoon, genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een gescheurde lip en een gat in het hoofd en een of meer afgebroken kiezen, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] meermalen opzettelijk (met kracht) tegen het gezicht en tegen het hoofd te stompen ook toen die [slachtoffer] op de grond lag.
De rechtbank heeft de eventueel in de bewezenverklaring voorkomende schrijffouten verbeterd. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 302 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
primair: het misdrijf: zware mishandeling.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
8. De op te leggen straf of maatregel
8.1 De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft in een openbare ruimte (een sportkantine) en in aanwezigheid van vele anderen en zonder enige kenbare aanleiding [slachtoffer] mishandeld door [slachtoffer] tegen het gezicht en tegen het hoofd te slaan, ook toen [slachtoffer] al op de grond lag. [slachtoffer] heeft hierdoor fors letsel opgelopen: een grote wond achter op het hoofd, een gescheurde lip en afgebroken kiezen.
Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer] blijkt dat [slachtoffer] tot dan toe iedere dag met hoofdpijn en nekklachten leeft. Ook gebruikt [slachtoffer] nog dagelijks zware pijnstillers en heeft hij vier weken niet kunnen werken. De gevolgen van de gebeurtenis zijn groot en het is een bekend gegeven dat slachtoffers van dergelijke ingrijpende gebeurtenissen nog lange tijd daarvan last kunnen hebben in de vorm van psychische klachten en gevoelens van onveiligheid. [slachtoffer] beschrijft dit ook: hij is door verdachte in een situatie gebracht die hij niet wenst. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer]. Voor de rechtbank blijft onduidelijk wat voor verdachte de reden is geweest om [slachtoffer] zwaar te mishandelen.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straftoemeting ook rekening met de ernst van het bewezenverklaarde feit in verhouding tot andere feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft bij haar overwegingen de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting betrokken zoals die voor het onderhavige feit is vastgesteld. Deze geven als richtlijn voor het opzettelijke toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zonder gebruik te maken van een wapen, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. De rechtbank is evenwel van oordeel dat in dit specifieke geval niet met oplegging van een zodanige straf kan worden volstaan. Strafverhogend is het ontbreken van een kenbare aanleiding voor het geweld en de omstandigheid dat dit geweld op brutale en intimiderende wijze in het zicht van vele mensen werd uitgeoefend, wat op de aanwezigen een diepe, beangstigende indruk moet hebben gemaakt. Ook is strafverhogend dat het geweld nog zwaardere gevolgen voor het slachtoffer had kunnen hebben dan het heeft gehad, gelet op het gevaar voor de hersenen zoals dat blijkt uit de onmiddellijke bewusteloosheid van het slachtoffer. Bij het bepalen van de straf betrekt de rechtbank verder in het nadeel van verdachte dat hij het bewezenverklaarde feit is blijven ontkennen en dat hij geen enkele spijt heeft betuigd of de bereidheid heeft getoond de geleden schade te vergoeden. Ook laat de rechtbank ten nadele van verdachte meewegen dat hij eerder wegens geweldsdelicten met justitie in aanraking is geweest. Hij liep zelfs nog in een proeftijd van een veroordeling voor openlijke geweldpleging in juni 2010.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden passend en geboden is. De rechtbank zal een deel van de deze straf voorwaardelijk opleggen. De rechtbank zal ook de gevorderde tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twee weken toewijzen. Hoewel gebleken is dat verdachte zich aan die voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twee weken niets gelegen heeft laten liggen, acht de rechtbank de oplegging van een voorwaardelijke straf toch weer noodzakelijk. De rechtbank zal het voorwaardelijke deel van de op te leggen straf wel van aanzienlijk langere duur laten zijn, nu een kortere periode verdachte er niet van heeft weerhouden om wederom een geweldsdelict te plegen.
8.2 De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen fotocamera dient te worden teruggegeven aan de rechthebbende.
De rechtbank is van oordeel dat de onder [getuige 5] in beslaggenomen fotocamera (merk Panasonic Lumix, inclusief sd-geheugenkaart) dient te worden teruggegeven aan de rechthebbende.
9. De schade van benadeelden
9.1 De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer], wonende te [woonplaats] aan de [adres], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 10.993,04, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
- eigen risico Menzis € 170,00;
- chloorhexidine mondspoeling € 4,64;
- kledingschade (totaal) € 50,00;
- reiskosten € 83,40;
- gederfde inkomsten € 9.685,00;
- een immateriële schadevergoeding van € 1.000,00.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal kan worden toegewezen.
De verdediging heeft betoogd, dat, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, de vordering voorzover deze ziet op materiële schade en immateriële schade toewijsbaar is. Ten aanzien van de gevorderde inkomstenderving heeft de verdediging gesteld dat de beoordeling van deze kostenpost leidt tot een onaanvaardbare vertraging van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terecht¬zitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer.
De opgevoerde schadeposten eigen risico Menzis, chloorhexidine mondspoeling, kledingschade, reiskosten en de immateriële schadevergoeding zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal dit deel van het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 1.308,04, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf
4 juni 2011, zijnde de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
Ten aanzien van de gevorderde inkomstenderving overweegt de rechtbank het volgende.
[slachtoffer] heeft, als benadeelde partij, als schade gevorderd de gemiste inkomsten van de door hem en zijn partner gedreven vennootschap onder firma. Dat is evenwel niet hetzelfde als de door [slachtoffer] gederfde inkomsten. Het is immers mogelijk dat de vennootschap over de betalingen voor verleende diensten BTW afdraagt en voorts van de ontvangen gelden nog reis- en andere kosten moeten worden afgetrokken. Ook mag worden aangenomen dat binnen de vennootschap onder firma afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de opbrengsten uit de onderneming, waarbij een deel ervan als inkomen van de vennoten heeft te gelden. Ook hierin heeft de rechtbank geen inzage, zodat de reële inkomensschade van [slachtoffer] niet concreet kan worden vastgesteld. De rechtbank zal daarom het inkomensverlies van [slachtoffer] schatten op een bedrag van € 2.200,00, hetgeen ongeveer overeenkomt met een modaal netto-inkomen. De rechtbank zal ook dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2011, toewijzen, [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering en bepalen dat hij zijn vordering in zoverre desgewenst nog kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter. De rechtbank acht het niet opportuun om [slachtoffer] alsnog in de gelegenheid te stellen om zijn vordering op dit punt nader te onderbouwen omdat dit zou leiden tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure.
9.2 De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door feit is toegebracht.
10. De vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de gevangenisstraf die deze rechtbank bij vonnis van 23 juni 2010 aan verdachte voorwaardelijk heeft opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat die vordering moet worden toegewezen. Het is immers gebleken dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een nieuw strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
11. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27 en 36f Sr.
12. De beslissing
De rechtbank:
- wijst de verzoeken van de verdediging af;
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert: het misdrijf: zware mishandeling;
verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van negen (9) maanden, waarvan 80 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [woonplaats] aan de [adres], van een bedrag van € 3.508,04 (drieduizend vijfhonderdacht euro en vier eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 juni 2010 tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de maatregel op dat veroordeelde verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 3.508,04 (drieduizend vijfhonderdacht euro en vier eurocent) ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 45 dagen zal worden toegepast;
- bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave van de fotocamera (merk Panasonic Lumix, inclusief sd-geheugenkaart) aan de rechthebbende;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
tenuitvoerlegging vonnis met parketnummer 08/720149-10
- gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van 23 juni 2010, te weten een gevangenisstraf van twee weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. van Wees, voorzitter, mr. M. Melaard en
mr. H. Stam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2012.