ECLI:NL:RBALM:2012:BV8931

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
2 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/964002-11
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het samen met anderen handelen in MDMA

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 2 maart 2012 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het samen met anderen handelen in MDMA. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 18 november 2009 tot en met 4 maart 2011 opzettelijk hoeveelheden MDMA heeft vervoerd, verkocht, afgeleverd en vervaardigd. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, maar de rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende bewijsmiddelen, waaronder bekennende verklaringen van de verdachte en proces-verbaal van de belastingdienst en de politie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte betrokken was bij de aankoop van 3,5 kilogram MDMA en de verkoop van 100 gram MDMA, en dat hij ook zelf MDMA-pillen had geproduceerd. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in deze criminele activiteiten meegewogen in de strafoplegging. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd was. Daarnaast is het onder verdachte in beslag genomen geld van EUR 94.390,= verbeurd verklaard, omdat dit geld grotendeels door middel van het strafbare feit is verkregen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Almelo
Sector strafrecht
Parketnummer: 08/964002-11
Datum vonnis: 2 maart 2012
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte],
geboren [1977] in [geboortplaats] ([geboorteland]),
wonende in [woonplaats], [adres].
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 25 mei 2011, 23 augustus 2011, 4 november 2011 en 17 februari 2012. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.G. Janssen en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. C. Eenhoorn, advocaat te Groningen, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Samen met een ander of anderen hoeveelheden MDMA heeft vervaardigd en/of verhandeld, dan wel in bezit heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op meerdere, althans een, tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode
van 18 november 2009 tot en met 04 maart 2011 te Veendam en/of Groningen, in
elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (een)
hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA, zijnde (telkens) (een)
middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Gelet op de duur van de door haar gevorderde straf, heeft de officier van justitie tevens gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte zal worden opgeheven.
4. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
5.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd, nu hij bekent in de periode 2009 tot juli/augustus 2010 tabletten met MDMA (en brokken pure MDMA) te hebben gekocht en met winst te hebben doorverkocht, en voorts heeft toegegeven dat hij vanaf juli/augustus 2010 tot aan zijn aanhouding zelf tabletten met MDMA heeft geproduceerd.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat de aan verdachte en door hem erkende ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden.
5.3 De bewijsoverweging van de rechtbank
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op meerdere tijdstippen in de periode van
18 november 2009 tot en met 4 maart 2011 al dan niet samen met anderen opzettelijk hoeveelheden MDMA bevattend materiaal heeft vervoerd, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad.
De rechtbank stelt aan de hand van het verhandelde ter terechtzitting en uit het requisitoir van de officier van justitie vast dat met deze omschrijving is bedoeld tot uitdrukking te brengen dat verdachte in genoemde periode betrokken is geweest bij achtereenvolgens de aankoop van 3,5 kilogram MDMA te Tilburg, de verkoop van één ons MDMA te Groningen, de verkoop van 44 XTC pillen aan [medeverdachte sub 1], het zelf produceren van MDMA pillen en het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid MDMA.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode samen met een ander of anderen of alleen materialen bevattende MDMA heeft vervoerd, verkocht en afgeleverd en heeft vervaardigd. Zij baseert zich daarbij op de volgende bewijsmiddelen.
- De bekennende verklaringen van verdachte ter terechtzitting;
- een proces-verbaal van bevindingen van de belastingdienst/Douane Nederland, kantoor Schiphol Cargo d.d. 22 juli 2010 ( map 1 van 11, blz. 44 t/m 53);
- een proces-verbaal van bevindingen van het Flexibel Informatie- en Expertise Team (FIET) van het Korps Landelijke Politie Diensten d.d. 26 juli 2010, (map 11 van 11, blz. 1075 t/m 1976);
- een proces-verbaal van bevindingen internet onderzoek d.d. 26 juli 2010, (map 1 van 11, blz. 176);
- tapgesprekken en SMS-verkeer op 12 en 13 november 2010 (map 9 van 11, blz. 83 en volgende);
- een tapgesprek tussen de verdachten [medeverdachte sub 1] en [medeverdachte sub 2] d.d. 13 november 2010 (map 9 van 11, blz. 114 en 115);
- een proces-verbaal verhoor van [verdachte] d.d. 20 april 2011 (map 11 van 11, blz. 1335 en volgende);
- sms-verkeer tussen de verdachten [medeverdachte sub 1] en [medeverdachte sub 3] d.d. 16 en 17 november 2010 (map 9 van 11, blz. 125 t/m 127);
- een sms-bericht van de [verdachte] (map 9 van 11, blz. 128);
- processen-verbaal verhoor van de verdachte [medeverdachte sub 1] d.d. 26 maart 2011 en 30 maart 2011 (map 9 van 11, blz. 1441 t/m 1457);
- sms-verkeer tussen de verdachten [medeverdachte sub 1] en [verdachte] tussen 21 februari 2011 en 25 februari 2011 (map 9 van 11, blz. 47 en volgende);
- een proces-verbaal verhoor van verdachte [medeverdachte sub 4] d.d. 17 juni 2011 (map 11 van 11, blz. 1533 en volgende);
- een proces-verbaal van aanhouding van verdachte [medeverdachte sub 1] d.d. 12 maart 2011 (map 9 van 11, blz. 376 en volgende);
- een rapport identificatie van drugs en –precursoren van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 30 mei 2011 (map 11 van 11, blz. 1071 en 1072);
- een proces-verbaal bevindingen nr. 29-828664 d.d. 13 september 2011, opgemaakt door de verbalisant [X], bevattende uitslagen van het Nederlands Forensisch Instituut.
Hoewel de door verdachte in Tilburg aangekochte 3,5 kilogram en de door hem in Groningen verkochte 100 gram niet door de politie in beslag is genomen en een laboratoriumrapport over de chemische samenstelling van deze stof telkens ontbreekt, acht de rechtbank toereikend bewezen dat deze hoeveelheden een werkzame stof bevatte die op grond van lijst I bij de Opiumwet verboden is, te weten MDMA.
De rechtbank baseert zich hierbij onder meer op de in het dossier opgenomen tapgesprekken, waar in versluierde taal - bijvoorbeeld “kerstbomen” en “7 ki” - wordt gesproken, hetgeen hier zou kunnen duiden op de aankoop en aflevering van 7 kilogram MDMA.
[Verdachte] heeft verklaard dat hij de hem aangeboden partij van 3,5 kg. heeft bekeken, geproeft en met behulp van een kleurentester heeft getest en toen zag dat het goed spul was.
Voorts heeft [verdachte], verklaard “dat hij zich bezig houdt met de verkoop van pillen met MDMA, dat MDMA een bepaalde zuiverheid heeft van maximaal 84,1 % , dat om 100% werking te krijgen je dus eigenlijk 15,9% erbij moet optellen om het gewenste resultaat te krijgen en dat als je dus een pil wil maken van 170 mg werkzame stof, je al ongeveer 195 mg MDMA in de pil moet stoppen om het effect te krijgen van 170 mg. Dat hij uit ervaring weet dat er tijdens het proces nog wat verloren gaat van het effect en dat het dus zijn stelregel is dat hij 40 mg extra MDMA per pil doet. Dat hij zijn pillen met 180 mg werkzame stof maakt”.
Relevant in dit verband is ook dat in de woning van [verdachte] een hoeveelheid beige/bruine brokken, pillen en tabletten zijn aangetroffen, die blijkens verricht onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut de stof MDMA bevatten.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank bewezen dat de op of omstreeks 13 november 2010 en op 25 februari 2011 geleverde hoeveelheid van respectievelijk 3,5 kilogram en 100 gram, telkens MDMA bevatte, zijnde een middel voorkomende op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank komt, anders dan door de officier van justitie betoogd, niet toe aan een oordeel over het ten laste gelegde aanwezig hebben van MDMA. Redengevend hiervoor is dat het aanwezig hebben alternatief ten laste is gelegd naast het vervoeren, verkopen, afleveren en vervaardigen. Nu die onderdelen wettig en overtuigend bewezen zijn verklaard komt de rechtbank, door deze wijze van ten laste leggen, niet meer toe aan de vraag of het alternatief ten laste gelegde bewezen kan worden.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging is gekomen en wettig bewezen acht, dat de verdachte:
in de periode van 18 november 2009 tot en met 04 maart 2011 in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen of
alleen, (telkens) opzettelijk heeft vervoerd en verkocht en
afgeleverd en vervaardigd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij dit vonnis. De in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden zijn redengevend voor deze beslissing. De inhoud van de bewijsmiddelen is telkens alleen gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het in het bijzonder betrekking heeft.
De rechtbank heeft de eventueel in de bewezenverklaring voorkomende schrijffouten verbeterd. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
5.4 Ad informandum gevoegde zaak
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen de ter kennisneming gevoegde zaak, bekend onder parketnummer 964002-11, betreffende het voorhanden hebben van munitie, categorie III, op 4 maart 2011 te Groningen, nu verdachte dit feit bij de politie en ter terechtzitting heeft bekend en de officier van justitie heeft toegezegd dat voor dat feit geen verdere strafvervolging zal volgen.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 47 Sr. en artikel 10 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
8. De op te leggen straf of maatregel
8.1 De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
De verdachte heeft zich al dan niet samen met anderen schuldig gemaakt aan het vervoeren, verkopen, afleveren en vervaardigen van hoeveelheden van een materiaal, bevattende MDMA. Verdachte heeft zich kennelijk ingelaten met deze criminele activiteiten om extra inkomsten te verwerven, zonder daarbij rekening te houden met de mogelijke negatieve gevolgen voor anderen. MDMA is de werkzame stof in zogenaamde XTC-pillen. XTC is een bewustzijnsbeïnvloedend middel, waarvan de wetgever heeft bepaald dat de handel er in en de verspreiding ervan verboden is. Algemeen bekend is immers dat synthetische drugs zoals XTX, grote gezondheidsrisico’s meebrengen voor de gebruikers daarvan. Daarnaast is het gebruik ook direct en indirect oorzaak van vele andere vormen van criminaliteit. Verdachte heeft door zijn handelen aangezet tot het uitbreiden en verder in stand houden van de hieraan verwante maatschappelijke problemen.
In het voordeel van verdachte spreekt dat hij geen strafrechtelijke documentatie heeft.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Dit alles in aanmerking nemende en daarbij ook acht slaande op de uitgangspunten voor de straftoemeting in dit soort zaken, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf, gecombineerd met een onvoorwaardelijke taakstraf, zoals door de reclassering geadviseerd, aan welk advies de raadsman van verdachte zich heeft geconformeerd.
Gelet op de lange duur waarin de bewezen verklaarde feiten zijn begaan en de rol die verdachte daarbij heeft vervuld, komt de rechtbank tot de slotsom dat, niettegenstaande het feit dat verdachte voornemens is een baan te zoeken om zijn leven weer op de rails te krijgen, voor de afdoening van de onderhavige zaak geen andere straf in aanmerking komt dan een forse onvoorwaardelijke gevangenistraf, en wel voor de duur van 36 maanden.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte, zodat de daartoe strekkende vordering van de officier van justitie zal worden afgewezen.
8.2 De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank overweegt verder dat het onder verdachte inbeslaggenomen geld ten bedrage van EUR 94.390,=, vatbaar is voor verbeurdverklaring, aangezien dit aan verdachte toebehorende geld geheel of grotendeels door middel van het strafbare feit is verkregen,
Bij de verbeurdverklaring heeft de rechtbank op de voet van artikel 24 van het Wetboek van Strafrecht rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 27, 33a, 33b, 47, 55, 57 en 91 Sr.
10. De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 jaren;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de in beslaggenomen voorwerpen
- verklaart verbeurd het onder verdachte inbeslaggenomen geld ten bedrage van
EUR 94.390,=;
bevel voorlopige hechtenis
- wijst af de vordering van de officier van justitie strekkende tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.M. Bordenga, voorzitter, mr. G.J. Stoové en mr.
H. Bloebaum, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. ter Haar, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2012.
Buiten staat
Mr. Stoové is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.