ECLI:NL:RBALM:2012:BV8930

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
2 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/964003-11
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het samen met anderen handelen in MDMA

Op 2 maart 2012 heeft de Rechtbank Almelo uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het samen met anderen handelen in MDMA. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2009 tot en met 4 maart 2011 in Nederland opzettelijk heeft vervoerd, verkocht, afgeleverd en vervaardigd hoeveelheden MDMA, een middel dat onder de Opiumwet valt. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende bewijsmiddelen, waaronder bekennende verklaringen van de verdachte en proces-verbaal van de belastingdienst en politie. De rechtbank achtte de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had geen strafrechtelijke documentatie en de rechtbank weegt zijn persoonlijke omstandigheden mee in de beslissing. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het verkopen, afleveren en vervaardigen van MDMA, wat aanzienlijke gezondheidsrisico's met zich meebrengt voor gebruikers en bijdraagt aan andere vormen van criminaliteit.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden onvoorwaardelijk, waarbij de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot een gevangenisstraf van 3 jaar afgewezen, omdat de rechtbank de bewezen feiten anders weegt dan de officier van justitie. Dit vonnis is gewezen in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op 2 maart 2012.

Uitspraak

Rechtbank Almelo
Sector strafrecht
Parketnummer: 08/964003-11
Datum vonnis: 2 maart 2012
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte],
geboren [1971] in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 25 mei 2011, 4 november 2011 en 17 februari 2012. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.G. Janssen en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Samen met een ander of anderen hoeveelheden MDMA heeft vervaardigd en/of verhandeld, dan wel in bezit heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op meerdere, althans een, tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de
periode van 01 januari 2009 tot en met 4 maart 2011 te Veendam en/of
Groningen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft vervoerd en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of bereid en/of bewerkt en/of
verwerkt en/of vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
(een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA, zijnde (telkens)
(een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar onvoorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
4. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
5.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft gepleegd, nu hij bekent in de periode van 1 januari 2009 tot en met 4 maart 2011 in zijn woning samen met de - bij de politie eveneens bekennende – [medeverdachte sub 1] XTC-pillen te hebben geproduceerd en deze ook aan anderen te hebben verkocht en afgeleverd.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat de aan verdachte en door hem erkende ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden.
5.3 De bewijsoverweging van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de in de ten laste periode samen met een ander materialen bevattende MDMA heeft verkocht, afgeleverd en vervaardigd. Zij baseert zich daarbij op de volgende bewijsmiddelen.
- De bekennende verklaringen van verdachte ter terechtzitting;
- een proces-verbaal van bevindingen van de belastingdienst/Douane Nederland, kantoor Schiphol Cargo d.d. 22 juli 2010 ( map 1 van 11, blz. 44 t/m 53);
- een proces-verbaal van bevindingen van het Flexibel Informatie- en Expertise Team (FIET) van het Korps Landelijke Politie Diensten d.d. 26 juli 2010, (map 11 van 11, blz. 1075 t/m 1976);
- een proces-verbaal van bevindingen internet onderzoek d.d. 26 juli 2010, (map 1 van 11, blz. 176);
- een proces-verbaal bevindingen nr. 29-828664 d.d. 13 september 2011, opgemaakt door de verbalisant [X], bevattende uitslagen van het Nederlands Forensisch Instituut met betrekking tot het verrichte onderzoek van de in de woning van verdachte aangetroffen stoffen;
- een proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2011 (map 1 van 11, blz. 141 t/m 144);
- een proces-verbaal van verhoor van de [medeverdachte sub 1] d.d. 10 maart 2011 (map 7 van 11, blz. 402 en volgend).
De rechtbank komt, anders dan door de officier van justitie betoogd, niet toe aan een oordeel over het ten laste gelegde aanwezig hebben van MDMA. Redengevend hiervoor is dat het aanwezig hebben alternatief ten laste is gelegd naast het verkopen, afleveren en vervaardigen. Nu die onderdelen wettig en overtuigend bewezen zijn verklaard komt de rechtbank, door deze wijze van ten laste leggen, niet meer toe aan de vraag of het alternatief ten laste gelegde bewezen kan worden.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging is gekomen en wettig bewezen acht, dat de verdachte:
in de periode van 1 januari 2009 tot en met 04 maart 2011 in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervaardigd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij dit vonnis. De in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden zijn redengevend voor deze beslissing. De inhoud van de bewijsmiddelen is telkens alleen gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het in het bijzonder betrekking heeft.
De rechtbank heeft de eventueel in de bewezenverklaring voorkomende schrijffouten verbeterd. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 47 Sr. en bij artikel 10 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
8. De op te leggen straf of maatregel
8.1 De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het verkopen, afleveren en vervaardigen van hoeveelheden van een materiaal, bevattende MDMA. Verdachte heeft zich kennelijk ingelaten met deze criminele activiteiten om extra inkomsten te verwerven, zonder daarbij rekening te houden met de mogelijke negatieve gevolgen voor anderen. MDMA is de werkzame stof in zogenaamde XTC-pillen. XTC is een bewustzijnsbeïnvloedend middel, waarvan de wetgever heeft bepaald dat de handel erin en de verspreiding ervan verboden is. Algemeen bekend is immers dat synthetische drugs zoals XTC, grote gezondheidsrisico’s meebrengen voor de gebruikers daarvan. Daarnaast is het gebruik ook direct en indirect oorzaak van vele andere vormen van criminaliteit. Verdachte heeft door zijn handelen aangezet tot het uitbreiden en verder in stand houden van de hieraan verwante maatschappelijke problemen.
In het voordeel van verdachte spreekt dat hij geen strafrechtelijke documentatie heeft.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze ter terechtzitting en in het over hem opgemaakte reclasseringsrapport naar voren zijn gekomen.
De rechtbank zal vanwege de ernst van de feiten en de rol van verdachte van verdachte daarin in vergelijking met het aandeel van de andere verdachte, een gevangenisstraf opleggen die de tijd dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, weliswaar aanzienlijk overstijgt, maar die lichter is dan de door de officier van justitie geëiste straf omdat de rechtbank de bewezen verklaarde feiten anders weegt dan de officier van justitie. De rechtbank heeft daarbij bezien welke straffen in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Een gevangenisstraf van 3 jaar, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, wordt wel opgelegd, maar dan betreft de bewezenverklaring veelal een grotere hoeveelheid stoffen en een langere periode.
Gelet op een juiste normhandhaving acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden onvoorwaardelijk, passend en geboden.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 27, 55, 57 en 91 Sr.
10. De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
bevel voorlopige hechtenis
- Wijst af de vordering van de officier van justitie strekkende tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.M. Bordenga, voorzitter, mr. J.H. Stoové en mr.
H. Bloebaum, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. ter Haar, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2012.
Buiten staat
Mr. Bordenga en mr. Stoové zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.