ECLI:NL:RBALM:2012:BV6253

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
16 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12 / 112 GEMWT V1 V
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.J. Jue
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom voor illegale situatie in Vriezenveen

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 16 februari 2012 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van bestuursrecht. Verzoekster, een onderneming gevestigd te Vriezenveen, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Twenterand, waarin aan haar een last onder dwangsom van € 200.000 werd opgelegd. Dit besluit was genomen om een illegale situatie op de percelen te beëindigen en te handhaven. De last onder dwangsom was opgelegd op 25 oktober 2011, met een begunstigingstermijn van vier maanden na bekendmaking van het besluit.

De voorzieningenrechter overwoog dat, op basis van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden gevraagd indien er onverwijlde spoed is. De rechter beoordeelde of er voldoende redenen waren om het besluit van de gemeente te schorsen. De rechter concludeerde dat er geen concreet uitzicht op legalisatie van de illegale situatie was en dat de gemeente terecht handhavend optrad. De voorzieningenrechter merkte op dat verzoekster al lange tijd op de hoogte was van het illegale karakter van haar activiteiten en dat de gemeente in het verleden al tegemoet was gekomen aan verzoekster door tijdelijke vrijstellingen te verlenen.

De voorzieningenrechter oordeelde verder dat de hoogte van de dwangsom in verhouding stond tot de overtredingen en het financiële voordeel dat verzoekster had genoten door de illegale situatie. De rechter wees het verzoek om schorsing van het besluit af, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die het handhavend optreden van de gemeente onredelijk maakten. De voorzieningenrechter concludeerde dat de begunstigingstermijn van vier maanden voldoende was en dat verzoekster in staat was om aan de last te voldoen. De uitspraak werd gedaan door mr. R.J. Jue, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 16 februari 2012.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 12 / 112 GEMWT V1 V
uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht
in het geschil tussen:
[naam],
gevestigd te Vriezenveen, verzoekster,
gemachtigde: M.H. Middelkamp, milieuadviesbureau te Almelo,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Twenterand,
verweerder.
1. Besluit waarop het verzoek betrekking heeft
Besluit van verweerder d.d. 25 oktober 2011, verzonden 26 oktober 2011.
2. Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2011 heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd van € 200.000 ineens ten einde de illegale situatie op de percelen [adressen] te [plaatsnaam] op te heffen en opgeheven te houden. De begunstigingstermijn is gesteld op vier maanden na de bekendmaking van het dwangsombesluit.
Tegen dit besluit heeft verzoekster op 6 december 2011 bezwaar gemaakt.
Bij verzoekschrift van 30 januari 2012 heeft verzoekster aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende schorsing van het bestreden besluit.
Openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 13 februari 2012, waar voor verzoekster zijn verschenen M.H. Middelkamp, voornoemd, en [naam], terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door drs. E. Nijhuis, medewerker van de gemeente Twenterand.
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, door de indiener van het bezwaarschrift aan de voorzieningenrechter van de rechtbank een voorlopige voorziening worden gevraagd.
Bij de beoordeling van een zodanig verzoek dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt uitgesproken dat tevens het onderwerp van de bezwarenprocedure raakt, heeft dit oordeel een voorlopig karakter.
Gelet hierop dient in het onderhavige geding de vraag te worden beantwoord of onverwijlde spoed vereist dat het besluit van 25 oktober 2011, inhoudende een last onder dwangsom van € 200.000 ineens, wordt geschorst dan wel dat anderszins een voorlopige voorziening wordt getroffen. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge artikel 5:31d, van de Awb wordt onder last onder dwangsom verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
In artikel 5:32b, van de Awb is onder meer bepaald dat het bestuursorgaan de dwangsom vaststelt hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last. Het bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd.
Tussen partijen is niet in geschil dat het gebruik van de percelen [adressen] te [plaatsnaam] voor de handel en verkoop van motorvoertuigen, voor zover deze plaatsvindt binnen de bestemming “Agrarisch gebied” en de bestemming “Woningbouw EO” zonder de gebiedsaanduiding “Gebiedsaanduiding als bedoeld in artikel 5, lid 11, dub b”, alsmede de verharding van het terrein, het hekwerk en twee lichtmasten binnen deze bestemmingen, in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan “Hammerweg”. Verweerder is daarom bevoegd om tegen dit illegale gebruik op te treden door het opleggen van een last onder dwangsom.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dat kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Van concreet zicht op legalisatie is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in het onderhavige geval geen sprake.
Verweerder heeft op 23 november 2010 een verzoek van verzoekster om binnenplanse ontheffing als bedoeld in artikel 9, vierde lid, van het bestemmingsplan “Hammerweg” afgewezen, omdat niet is voldaan aan de toepassingsvoorwaarden. Op verzoeksters bezwaar tegen die afwijzing is weliswaar nog niet beslist, doch verweerders gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat verweerder niet bereid is mee te werken aan de gevraagde ontheffing omdat de door verzoekster gewenste activiteiten een doorkruising betekenen van het planologisch beleid dat erop is gericht om het oorspronkelijke karakter van de historische lintbebouwing in Vriezenveen te handhaven.
Bovendien heeft de raad van de gemeente Twenterand zeer onlangs, te weten op 7 februari 2012, voor het gebied waarbinnen de percelen [adressen] zijn gelegen het nieuwe bestemmingsplan “Vriezenveen lintbebouwing en centrum” vastgesteld. Daarbij is een amendement om de in geding zijnde illegale situatie te legaliseren door de raad verworpen.
Ook overigens heeft verzoekster geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die verweerder zouden moeten nopen tot het afzien van handhavend optreden.
De voorzieningenrechter merkt in dit verband op dat verweerder in het verleden verzoekster ter wille is geweest door haar in 2005 een tijdelijke vrijstelling en een tijdelijke bouwvergunning voor de duur van vijf jaar te verlenen in afwachting van het beschikbaar komen van bedrijfsgrond op het bedrijventerrein Almeloseweg Oost. Verzoekster was dan ook al jaren op de hoogte van het illegale karakter van de huidige situatie. De termijn van de vrijstelling is inmiddels ruimschoots verstreken en hoewel er bedrijfsgrond beschikbaar is wenst verzoekster deze om haar moverende redenen niet te aanvaarden. Verweerder wil daarom niet langer wachten met handhavend optreden. In het licht van genoemde voorgeschiedenis is dit standpunt van verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet onredelijk te achten.
Voor zover verzoekster een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, kan dit niet slagen nu verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende heeft aangetoond dat bij de door verzoekster genoemde gevallen, te weten Brinks Metaal, Witte van Moort en Jari Autohandel, met name vanwege de ligging van deze bedrijven geen sprake is van gelijke gevallen.
Verzoekster stelt voorts dat de hoogte van de dwangsom van € 200.000 te hoog is in verhouding tot de geconstateerde overtredingen. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande dat het opleggen van een last onder dwangsom ten doel heeft de overtreder te bewegen tot naleving van de voor hem geldende regels. Om dit doel te bereiken kan de hoogte van het bedrag worden afgestemd op het financiële voordeel dat een overtreder kan verwachten bij het niet naleven van deze regels. De financiële omstandigheden van de overtreder spelen hierbij in beginsel geen rol. Evenmin behoeft de last te worden gerelateerd aan de kosten van het voldoen aan de last (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State van 10 mei 2006, LJN: AX0732).
Gelet op het feit dat verzoekster gedurende de tijdelijke vrijstelling van 2005 tot 2010 en ook in de jaren daarna heeft kunnen profiteren van de illegale situatie en daarmee een aanmerkelijk financieel voordeel heeft genoten, kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gezegd dat de hoogte van de dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
Ten slotte kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gezegd dat de begunstigingstermijn van vier maanden te kort is om aan de last te kunnen voldoen. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij de op het terrein aanwezige auto’s zonder problemen elders kan stallen. Voorts zijn de lichtmasten inmiddels al door verzoekster weggehaald, zodat alleen het hekwerk en de bestrating nog door haar dienen te worden verwijderd. Daarvoor moet de termijn die verzoekster door verweerder is gegund voldoende worden geacht.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat er voorshands geen reden is om aan te nemen dat het bestreden besluit in bezwaar niet in stand zal kunnen blijven. Er is daarom geen grond voor schorsing van dat besluit of het treffen van een andere voorlopige voorziening. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo,
Recht doende:
wijst het verzoek af.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. R.J. Jue, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van G. Kootstra, griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op 16 FEBRUARI 2012.
Afschrift verzonden op
AB