ECLI:NL:RBALM:2012:BV5050

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
8 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
116617 HA ZA 1223 van 2010
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van arbitraal vonnis wegens niet-naleving van de opdracht door het scheidsgerecht

In deze zaak vorderden de eisers een (gedeeltelijke) vernietiging van een arbitraal vonnis, op de grond dat het scheidsgerecht zich niet aan de opdracht had gehouden. De rechtbank Almelo oordeelde dat de wetgever de mogelijkheid tot aantasting van een arbitraal vonnis beperkt heeft, vooral wanneer partijen zijn overeengekomen dat het scheidsgerecht in hoogste instantie beslist. Dit vereist dat de rechtbank terughoudendheid betracht bij het onderzoeken of er grond voor vernietiging bestaat, om te voorkomen dat een vernietigingsprocedure wordt gebruikt als een verkapt hoger beroep.

De rechtbank stelde vast dat de eisers in hun dagvaarding stelden dat het scheidsgerecht buiten zijn opdracht was getreden. De rechtbank benadrukte dat partijen de opdracht van het scheidsgerecht bepalen en dat het scheidsgerecht niet gebonden is aan feiten die niet als vaststaand zijn aangenomen in de arbitrageprocedure. De rechtbank concludeerde dat de arbiter zich aan zijn opdracht had gehouden en dat de vorderingen van de eisers moesten worden afgewezen.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de eisers niet ontvankelijk waren in hun vordering met betrekking tot de betaling van een waarborgsom, omdat deze vordering niet ter beoordeling van de rechtbank was. De rechtbank verklaarde de eisers niet ontvankelijk in hun vordering en veroordeelde hen in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken door mr. A.H. Margadant op 8 februari 2012.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 116617 HA ZA 1223 van 2010
datum vonnis: 8 februari 2012 (jj.)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
1. [Eiser sub 1],
2. [Eiseres sub 2],
echtelieden, beiden wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
verder te noemen: [eisers],
advocaat: mr. R.J. Leijssen te Enschede,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te Buurse,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
verder te noemen: [gedaagden],
advocaat: mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Het procesverloop
In conventie en reconventie.
Op 17 augustus 2011 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen. De rechtbank neemt over hetgeen in voormeld vonnis is overwogen.
Het verloop van de procedure blijkt verder uit:
- de akte d.d. 14 september 2011 met producties zijdens [eisers]
- de akte uitlating producties aan de kant van [gedaagden]
Partijen hebben vonnis gevraagd, de uitspraak is bepaald op heden.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
In conventie en reconventie.
1. De rechtbank neemt hier over hetgeen dienaangaande in voormeld tussenvonnis is overwogen en beslist.
In conventie.
2. Met betrekking tot de inhoud van de beide aktes is de rechtbank van oordeel dat die inhoud vooral de stellingen van partijen herhaalt. Dientengevolge krijgt de inhoud van beide aktes het karakter van een conclusie, hetgeen in strijd is met een goede procesorde.
De rechtbank zal dan ook niet nader ingaan op de inhoud van die aktes, tenzij dit tijdens de bespreking van de stellingen van partijen noodzakelijk zal blijken te zijn.
3. [Eisers] vorderen een (gedeeltelijke) vernietiging van het arbitraal vonnis op grond van hun stelling dat het scheidsgerecht zich niet aan de opdracht heeft gehouden.
[Eisers] stellen dienaangaande hetgeen de rechtbank reeds in rechtsoverweging 2.2 van haar vonnis d.d. 17 augustus 2011 heeft overwogen.
Gezien de stelling van [eisers] zal in de eerste plaats vastgesteld moeten worden waaruit de opdracht bestaat.
4. Voordat de rechtbank overgaat tot de bespreking en beoordeling van de stellingen van partijen, merkt zij het volgende op.
De wetgever heeft de mogelijkheid van aantasting van een arbitraal vonnis beperkt willen houden. Vooral waarbij partijen, zoals in het onderhavige geval, zijn overeengekomen dat het scheidsgerecht in hoogste instantie zal beslissen. De rechtbank dient bij haar onderzoek of er grond voor vernietiging bestaat, daarom terughoudendheid te betrachten. Dit hangt hiermee samen dat partijen een vernietigingsprocedure niet mogen gebruiken als een verkapt hoger beroep.
5. In deze zaak ontbreekt een afzonderlijke akte van compromis. In hoeverre de opdracht van partijen aan de arbiter tot berechting van de tussen hen gerezen geschillen zich uitstrekt, moet daarom in het onderhavige geval worden afgeleid uit artikel 21 (arbitraal beding) van de (vestigings-) akte d.d. 12 juli 1996. Daarnaast zal uit de stukken, die tijdens de gevoerde arbitraal procedure in het geding zijn gebracht en de mondelinge behandeling, duidelijkheid omtrent de opdracht moeten zijn verschaft.
6. Onbetwist is dat in artikel 21 van de vestigingsakte staat: “Alle geschillen welke tussen partijen naar aanleiding van deze overeenkomst of van daarmede in verband staande nadere overeenkomsten of bij de uitvoering van zodanige overeenkomsten, zullen ontstaan, ook die welke slechts door één van de partijen als zodanig mochten worden beschouwd, …” en dat de arbiter met betrekking tot zijn opdracht in rechtsoverwegingen 1.1 en 1.2 van het arbitraal vonnis ook heeft vastgesteld dat de arbitrage is gebaseerd op artikel 21 van voornoemde akte. Verder heeft het scheidsgerecht in rechtsoverweging 1.3 de relevante procedureregels bepaald en kenbaar gemaakt aan partijen.
7. In punt 6 van de dagvaarding stellen [eisers] dat de arbiter is afgeweken van de door de rechtbank, sector Kanton en het Gerechtshof te Arnhem vastgestelde feiten en dat partijen zelf ook zijn uitgegaan van deze feiten in de arbitrageprocedure.
[Eisers] wijzen met betrekking tot de feiten in punt 29 van de dagvaarding naar de feiten zoals omschreven in de onderdelen 2, 24 en 26 van de memorie van eis; feiten die [eisers] nader hebben omschreven in de onderdelen 18 tot en met 24 van de dagvaarding.
Naar het oordeel van de rechtbank bepalen partijen de opdracht van het scheidsgerecht en moet, gezien de stelling van [eisers], dan ook de vraag worden beantwoord hoe de vastgestelde feiten luiden. Immers, het scheidsgerecht gaat ook buiten zijn opdracht als hij afwijkt van de feiten zoals die tussen partijen als vaststaand zijn aangenomen in de arbitraal procedure.
7.1 In punt 2 van de memorie van eis stellen [eisers] jegens [gedaagden] twee vorderingen in. In de huidige procedure is van belang dat [eisers] de teruggave vorderen van de waarborgsom ad € 4.537,80 (FL 10.000,--). In punt 24 van de memorie van eis stellen
[eisers] dat de waarborgsom van [H] (de opvolgend erfpachter) in de plaats trad van de waarborgsom die [eisers] in handen van [gedaagden] had gesteld. In punt 26 van de memorie van eis stellen [eisers] dat [gedaagden] weigeren de waarborgsom ad € 4.537,80 terug te betalen omdat [gedaagden] stellen dat zij een tegenvordering op [eisers] hebben.
Gezien de stellingen van [gedaagden] in de memorie van antwoord zijn partijen het eens over het feit dat [eisers] een borgsom van € 4.537,80 heeft betaald en dat, voor zover thans van belang, het aan het scheidsgerecht ter beoordeling voorgelegde geschil betreft de teruggave van die borgsom.
7.2 [Eisers] hebben in hun dagvaarding in de punten 18 tot en met 24, zakelijk weergegeven, eerst een deel van de beslissing van de kantonrechter d.d. 11 april 2008 en een deel van rechtsoverweging 4.7 van de beschikking van het Gerechtshof Arnhem d.d. 18 augustus 2009 aangehaald. Vervolgens stellen [eisers], zakelijk weergegeven, dat uit de rechterlijke uitspraak blijkt het feit dat de eerste waarborgsom is vervangen door de door [H] te stellen waarborgsom.
In hun conclusie van antwoord stellen [gedaagden] in punt 7 “De bij dagvaarding vermelde rechtsoverwegingen kunnen de stelling van [eiser sub 1] niet dragen. (G)een sprake blijkt immers van een beslissing als vorenbedoeld (in het dictum noch in de dragende overweging daarvan,…), die thans tussen partijen bindende kracht zou hebben”.
Gezien hetgeen [gedaagden] naar voren hebben gebracht met betrekking tot het door [eisers] gestelde feit dat de eerste waarborgsom is vervangen door de tweede waarborgsom ([H]), is de rechtbank van oordeel dat partijen niet gezamenlijk aan het scheidsgerecht hebben medegedeeld of anderszins kenbaar hebben gemaakt dat het door [eisers] gestelde feit een tussen partijen vaststaand feit is en dat de arbiter bij zijn beoordeling van het geschil (ook) van dit feit diende uit te gaan. Kortom, het door [eisers] gestelde feit was niet begrepen in de opdracht, zodat de arbiter bij de boordeling van het geschil ook niet was gebonden aan het door [eisers] gestelde feit.
8.1 In punt 48 stellen [eisers] dat de arbiter in de overwegingen 6.3 en 6.5 ten onrechte uitgaat van een niet bestaande afspraak dat naast de waarborgsom van € 4.537,80 ook de hogere waarborgsom ([H]) verschuldigd is geworden. Volgens [eisers] heeft de arbiter ten onrechte feiten aangevuld en is de arbiter daarom buiten zijn opdracht getreden.
[Gedaagden] hebben, met name in punt 11 van de conclusie van antwoord, gemotiveerd verweer gevoerd.
8.2 In punt 24 van de memorie van eis stellen [eisers]“De waarborgsom van 10.000,00 gulden viel weg omdat de door [H] gedeponeerde waarborgsom van € 10.000,00 daarvoor in plaats trad”. Naar het oordeel van de rechtbank is die stelling van [eisers] de kern van het geschil tussen partijen en is aan het scheidsgerecht de vraag voorgelegd of [gedaagden], nu de waarborgsom van € 10.000,-- gedeponeerd was, de verplichting hadden de door [eisers] gedeponeerde waarborgsom van € 4.537,80 aan [eisers] terug te betalen.
Uit het arbitraal vonnis blijkt dat de arbiter na een uitvoerige inleiding en beschouwing over onder andere het recht van erfpacht en de overgang van dat recht aan een derde, heeft geoordeeld dat de vordering van [eisers] moest worden afgewezen.
In rechtsoverweging 6.3 van het arbitraal vonnis heeft de arbiter overwogen: “De keuze van [eisers] om te (laten) voldoen aan deze opschortende voorwaarde teneinde daarna gebruik te kunnen maken van de machtiging, impliceert naar het oordeel van het scheidsgerecht dat partijen in het kader van de toen nog tussen hen bestaande overeenkomst van erfpacht alsnog nader zijn overeengekomen dat de tussen hen geldende afspraken over de borgsom worden gewijzigd/aangevuld in die zin dat naast de oude borgsom van Hfl. 10.000,-- ook de hogere borgsom van € 10.000,-- is verschuldigd geworden, en wel direct voordat het erfpachtrecht is overgedragen. Die verplichting kan aldus beschouwd, toen ook alleen hebben gerust op [eisers] en (nog) niet op [H], immers was de machtiging nog niet perfect…..”. Vervolgens overweegt de arbiter dat het erfpachtrecht met al de daarbij behorende rechten en verplichtingen van [eisers] zijn overgegaan op [H].
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbiter de stelling van [eisers] inzake de terug betaling van de borgsom getoetst aan onder andere de vestigingsakte d.d. 12 juli 1996, en de wettelijke bepalingen inzake de overdracht van het erfpachtrecht. Daarbij heeft de arbiter de (bijzondere) gang van zaken omtrent de wijze waarop de overdracht, met behulp van een rechterlijke machtiging, nadrukkelijk in zijn overwegingen laten doorklinken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbiter, oordelend “als goede man naar billijkheid”, zich aan de aan hem gegeven opdracht gehouden bij het nemen van zijn beslissing.
Hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen leidt ertoe dat de vorderingen van
[eisers] zullen worden afgewezen.
9. Met betrekking tot toewijzing van de vordering van [gedaagde sub 1] ad € 302,50 stellen [eisers] dat de arbiter onjuist heeft geoordeeld. [Eisers] stellen dienaangaande “[Eiser sub 1] heeft nooit gezegd dat hij het daarmee eens was en dat dit specifiek is afgesproken. De verschuldigdheid is niet erkend,…..”.
Naar het oordeel van de rechtbank betreft deze stelling van [eisers] een vorm van (verkapt) hoger beroep. Immers, zij stellen dat de arbiter het bewijs van een stelling van [gedaagden] onjuist heeft gewaardeerd. Op grond van het voorgaande en hetgeen de rechtbank hiervoor in rechtsoverweging 4 heeft overwogen, zal de rechtbank [eisers] met betrekking tot deze vordering niet ontvankelijk verklaren.
De stelling van [eisers] dat de arbiter ook buiten de opdracht is getreden, wordt naar het oordeel van de rechtbank niet door [eisers] verder onderbouwd, zodat deze stelling faalt.
10. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen [eisers] worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
In reconventie.
11.1 [Eisers in reconventie] vorderen betaling van de canon over de maand mei 2008 ad
€ 1.968,--. Zij stellen dat naast opvolgend erfpachter [H], zo er sprake is van overdracht van het recht van erfpacht, haar rechtsvoorganger [gedaagden] voor dat bedrag op grond van artikel 5:92 BW hoofdelijk aansprakelijk zijn.
[Verweerders] stellen ten verwere dat de casus inzake de betaling van canon thans niet ter beoordeling van de rechtbank is, omdat de rechtbank thans uitsluitend oordeelt over het buiten de opdracht treden van de arbiter met betrekking tot de waarborgsom.
Naar het oordeel miskent [verweerder in reconventie] het bepaalde in artikel 136 Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering. [Eisers in reconventie] hebben op grond van dit artikel een zelfstandige bevoegdheid tot het instellen van een eis in reconventie tegen [verweerders].
11.2 Daarnaast stellen [eisers in reconventie] dat zij alleen op grond van artikel 5:92 lid 2 BW aansprakelijk zijn voor de betaling van de canon die verschuldigd is geworden toen [eisers in reconventie] nog pachter waren. [Eisers in reconventie] hebben gesteld dat er geen sprake van is dat er achterstallige termijnen zijn uit de tijd dat hij erfpachter was.
Gelet op de datum (18 april 2008) waarop de akte van levering/overdracht is gepasseerd en omdat [verweerders] niet hebben gesteld of aannemelijk gemaakt dat [eisers in reconventie] verplicht waren voor of op die datum de canon voor mei 2008 te moeten betalen, is de rechtbank, gezien het bepaalde in artikel 5:92 lid 2 BW, van oordeel dat [eisers in reconventie] niet aansprakelijk zijn voor de betaling van de gevorderde geldsom.
12. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen [verweerders] worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
De beslissing
De rechtbank:
In conventie.
I. Verklaart [eisers] niet ontvankelijk in hun vordering als overwogen in
rechtsoverweging 9.
II. Wijst af het gevorderde.
III. Veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten, des dat de één zal hebben betaald, de ander zal zijn gekweten. De kosten tot aan deze uitspraak worden aan de zijde van
[gedaagden] begroot op € 255,-- (twee honderd vijf en vijftig Euro) aan verschotten en
€ 768,-- (zeven honderd acht en zestig Euro) wegens het salaris van hun advocaat.
In reconventie.
IV. Wijst af het gevorderde.
V. Veroordeelt [verweerders] in de proceskosten. De kosten tot aan deze uitspraak worden aan de zijde van [eisers in reconventie] begroot op nihil aan verschotten en € 768,-- (zeven honderd acht en zestig Euro) wegens het salaris van hun advocaat.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. A.H. Margadant en is op 8 februari 2012 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.