ECLI:NL:RBALM:2012:BV3907

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
14 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
: 383084 CV EXPL 11-8713
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.H. van Rhijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Exhibitieplicht en bepaalbaarheidseis in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Almelo op 14 februari 2012, hebben eisers, [eiser 1] en [eiseres 2], een vordering tot exhibitie ingediend tegen de besloten vennootschap Dexia Nederland B.V. De eisers vorderden dat Dexia werd bevolen om transcripties van telefoongesprekken tussen hen en Dexia uit de periode van 19 maart 2003 tot 30 maart 2003 in het geding te brengen. Dexia betwistte echter het bestaan van meer dan één telefoongesprek in die periode en stelde dat de vordering van eisers nodeloos was, wat leidde tot een verzoek om hen in de kosten van het incident te veroordelen.

De kantonrechter, M.H. van Rhijn, oordeelde dat de exhibitieplicht op basis van artikel 843a Rv alleen bestaat indien aan de bepaalbaarheidseis van lid 1 is voldaan. Dit houdt in dat er voldoende duidelijkheid moet zijn over het bestaan van de bescheiden die in het geding worden gevraagd. Aangezien Dexia betwistte dat er meer dan één gesprek had plaatsgevonden, was er geen sprake van voldoende bepaalbaarheid. De kantonrechter wees de vordering van eisers af, omdat zij niet konden aantonen dat de gewenste bescheiden bestonden.

De zaak werd vervolgens aangehouden voor verdere behandeling in de hoofdzaak, waarbij de kantonrechter de eisers de gelegenheid gaf om een conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie in te dienen. De uitspraak benadrukt het belang van de bepaalbaarheidseis in civiele procedures en de voorwaarden waaronder een exhibitieplicht kan worden opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Kanton
Locatie Enschede
Zaaknummer : 383084 CV EXPL 11-8713
Uitspraak : 14 februari 2012 (t)
Vonnis in de zaak van:
1 [eiser 1]
2. [eiseres 2]
beiden wonende te [plaats]
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna ook wel [eisende partij] c.s. te noemen
gemachtigde: mr. E.H. Hoeksma te Enschede
tegen
de besloten vennootschap
DEXIA NEDERLAND B.V.
rechtsopvolger van Dexia Bank Nederland N.V.
gevestigd te Amsterdam
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna ook wel Dexia te noemen
gemachtigde: mr. H. Post te Helmond
1. Het verdere verloop van de procedure in conventie en in reconventie:
1.1 Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar het vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, van 3 augustus 2011. Ingevolge dit vonnis is de zaak verwezen naar de kantonrechter te Enschede. Vervolgens hebben [eisende partij] c.s. een incidentele conclusie houdende vordering tot exhibitie genomen ex artikel 3: 94 lid 4 BW, dan wel de artikelen 208 en 209Rv en de artikelen 24 en 843a Rv. Dexia heeft een conclusie van antwoord in het incident genomen. [eisende partij] c.s. hebben zich ten slotte in een akte uitgelaten over de door Dexia in het geding gebrachte producties.
2. De beoordeling van het incident:
2.1 [eisende partij] c.s. vorderen dat Dexia bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt bevolen om de transcripties van drie telefoongesprekken, gevoerd in een periode van 19 maart 2003 tot 30 maart 2003 tussen [eiseres 2] en Dexia, in het geding te brengen en voor het geval Dexia nalaat aan dit bevel gevolg te geven daaraan een dwangsom wordt verbonden.
2.2 Dexia brengt naar voren dat in de vorenbedoelde periode één telefoongesprek heeft plaatsgevonden tussen [eiseres 2] en Dexia en wel op 27 maart 2003. De betreffende geluidsopname van dit gesprek en het transcript zijn als producties in het geding gebracht. Dexia wijst erop dat zij deze bescheiden ook in het geding had gebracht indien in de hoofdzaak daarom was verzocht. Naar haar mening is de incidentele procedure nodeloos aanhangig gemaakt en moeten [eisende partij] c.s. daarom in de kosten van het incident worden veroordeeld.
2.3 Voor zover de vordering van [eisende partij] c.s. is gebaseerd op artikel 3: 94 lid 4 BW wordt de vordering afgewezen. [eisende partij] c.s. vorderen geen gewaarmerkt uittreksel van een akte. Een transcriptie is geen akte. De kantonrechter gaat ervan uit dat [eisende partij] c.s. zich abusievelijk beroepen op artikel 24 Rv en dat zij bedoelen artikel 22 Rv. Indien dat zo is had ook anderszins de kantonrechter kunnen worden gevraagd te bevelen de transcripties in het geding te brengen. Een dergelijk verzoek is niet gedaan. Wat daarvan zij, de kantonrechter ziet geen aanleiding, mede gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, gebruik te maken van zijn ingevolge artikel 22 Rv gegeven discretionaire bevoegdheid. Blijft over de vordering gebaseerd op artikel 843a Rv.. [eisende partij] c.s. kunnen wellicht een rechtmatig belang hebben bij het in het geding brengen van drie transcripties. Dexia betwist echter dat er drie bestaan. Ze heeft één transcriptie in het geding gebracht en stelt dat in de periode van 19 maart 2003 tot 30 maart 2003 niet meer telefoongesprekken zijn gevoerd. Artikel 843a lid 1 Rv refereert aan bepaalde bescheiden. De omstandigheid dat Dexia betwist dat meer telefoongesprekken zijn gevoerd, heeft tot gevolg dat aan de eis van het kunnen bepalen onvoldoende is voldaan. Van voldoende bepaalbaarheid kan eerst sprake zijn indien ten minste vaststaat dat de gewenste bescheiden bestaan. De incidentele vordering van [eisende partij] c.s. zal worden afgewezen.
2.4 [eisende partij] c.s. zal als de in het ongelijk stelde partij worden veroordeeld in de
proceskosten.
Beslissing:
In het incident:
Wijst de vordering van [eisende partij] c.s. af.
Veroordeelt [eisende partij] c.s. in de kosten op het incident gevallen tot op deze uitspraak aan
de zijde van Dexia begroot op € 150,-- wegens het salaris van de gemachtigde.
In de hoofdzaak:
Verwijst de zaak naar de rolzitting van 6 maart 2012 voor het door [eisende partij] c.s. nemen van een conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie,
ambtshalve peremptoir.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen te Enschede door mr. M.H. van Rhijn, kantonrechter, en op
14 februari 2012 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.