RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 126225 KG ZA 14/12
datum vonnis: 8 februari 2012
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
1. [Eiser sub 1],
wonende te [plaats], [adres],
2. [Eiser sub 2],
3. [Eiseres sub 3],
beiden wonende te [plaats], [adres],
eisers,
advocaat: mr. R.F.A. Rorink te Enschede,
[gedaagde],
wonende te [plaats], [adres],
gedaagde,
advocaat: mr. D.G. Geerdink te Oldenzaal.
Eisers hebben gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 1 februari 2012. Ter zitting zijn verschenen: eisers sub 2 en sub 3, vergezeld door mr. Rorink, en gedaagde vergezeld door mr. Geerdink.
De standpunten zijn toegelicht aan de hand van pleitnotities met overlegging van produkties.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1. Bij de dagvaarding zijn de wettelijke formaliteiten in acht genomen.
2. In deze zaak staat het volgende vast.
Eisers exploiteerden tot 1 juli 2011 tesamen met mevrouw [X], echtgenote van eiser sub 1, moeder van eiser sub 2 en van gedaagde, verder te noemen: moeder [X], een agrarisch bedrijf in de vorm van een maatschap gelegen aan de [adres 1] te [plaats]. In 1998 zijn eisers sub 2 en sub 3 toegetreden tot de maatschap met de bedoeling om het agrarisch bedrijf voort te zetten. In een mediationtraject in 2009 is getracht met moeder [X] tot afspraken te komen over uittreding uit de maatschap. Het mediationtraject is afgebroken, omdat partijen niet tot overeenstemming konden komen. Vervolgens is er op 13 oktober 2010 en op 21 februari 2011 uitspraak gedaan in kort gedingen aangaande deze kwestie. Uiteindelijk is bij arbitraal vonnis van 29 augustus 2011 onder andere bepaald dat de maatschap ten aanzien van moeder [X] eindigt door rechtsgeldige opzegging tegen de datum van 1 juli 2011. De vóór 1 juli 2011 reeds gedane opzegging is als rechtsgeldig aangemerkt. Op 11 januari 2012 stond bij notaris mr. R.P.J.A. Mollink de ondertekening van de akte tot ontbinding van de maatschap geagendeerd. Op 10 januari 2012, in de middag, heeft mr. D.G. Geerdink, advocaat van moeder [X] en gedaagde, kenbaar gemaakt dat moeder [X], vóórdat zij tot ondertekening van de akte zou overgaan, geregeld wilde zien dat gedaagde een woonhuis met ondergrond aan de [adres 3] met een kavel van 2000 m2 toegekend zou krijgen. In de arbitrageprocedure is deze voorwaarde niet vastgesteld. Op 20 januari 2012 heeft gedaagde conservatoir beslag laten leggen onder eiser sub 1 op woonhuizen en grond aan de [adres 1 en adres 2] en aan de [adres 3]. Moeder [X] heeft uiteindelijk op 23 januari 2012 de akte tot ontbinding van de maatschap ondertekend onder de voorwaarde dat de door gedaagde gestelde aanspraken worden vastgelegd.
3. Eisers vorderen, zakelijk weergegeven, in het onderhavige kort geding:
I. de gelegde beslagen op te heffen;
II. gedaagde, indien zulks vanwege toewijzing van het gevorderde onder I nog van belang mocht zijn, te veroordelen binnen 48 uur na betekening van het te wijzen vonnis de beslagen op te heffen op straffe van een dwangsom ter grootte van € 100.000,-- ineens en € 1.000,-- per dag, indien gedaagde haar verplichtingen uit het te wijzen vonnis niet nakomt;
III. gedaagde te veroordelen in de kosten van het geding.
Eisers betwisten dat er afspraken zijn gemaakt inhoudende dat gedaagde het woonhuis aan de [adres] met kavel zou toekomen. Eisers stellen dat gedaagde door de beslaglegging de executie van het arbitragevonnis wil voorkomen, terwijl gedaagde zich in de arbitrageprocedure niet heeft gevoegd of is tussengekomen. Eiser heeft verklaard dat de mogelijkheid van hoger beroep in de arbitrageprocedure is uitgesloten. Volgens eisers is aan gedaagde nimmer een optie of voorkeursrecht op verkrijging van het perceel [adres 3] met een kavel van 2.000 m2 verleend. Eiser sub 1 heeft schriftelijk verklaard dat hij met gedaagde nooit afspraken heeft gemaakt over schenking van de woning aan de [adres 3]. Volgens eiser sub 1 heeft hij tegen gedaagde verklaard dat hij, nadat de bedrijfsoverdracht aan eiser sub 2 en sub 3 is geregeld, wil nadenken over de schenking. Volgens eisers is er geen rechtsgrond op grond waarvan gedaagde aanspraak kan maken op een woonhuis en/of kavel en is het beslag vexatoir.
4. Gedaagde heeft verweer gevoerd. Gedaagde betwist dat er sprake is van spoedeisend belang. Volgens gedaagde wil haar moeder de akte tot ontbinding van de maatschap ondertekenen, indien de percelen waarop gedaagde aanspraak maakt, niet in de bedrijfsoverdracht worden betrokken. Gedaagde en haar moeder zullen in dat geval een bodemprocedure aanhangig maken om de door gedaagde gestelde aanspraken te laten vaststellen. Gedaagde heeft bevestigd dat de mogelijkheid van hoger beroep in de arbitrageprocedure is uitgesloten.
Ten aanzien van de vordering tot opheffing van de beslagen heeft gedaagde als volgt gesteld.
Volgens gedaagde is er een (mondelinge) overeenkomst tot stand is gekomen tussen haar ouders en haarzelf op grond waarvan haar ouders het perceel met woonhuis, met kadastrale aanduiding: [XXXX], en een deel van het perceel, met kadastrale aanduiding: [YYYY], verder ook te noemen: de percelen, in eigendom zouden overdragen. Het eerstgenoemde perceel is eigendom van eiser sub 1 en behoort niet tot de activa van de maatschap. Het tweede genoemde perceel behoort tot de activa van de maatschap. Als bewijs voor het bestaan van de mondelinge overeenkomst heeft gedaagde zich onder andere beroepen op:
- (concept)stukken verband houdende met mediationbijeenkomsten, bij welke bijeenkomsten eisers, gedaagde en de drie zussen van eiser sub 2 en gedaagde aanwezig waren;
- een conceptbrief, gedateerd maart 2009, van ing. J.G.M. Oonk van de Gibo Groep gericht aan notariskantoor Mollink Wünsch inzake ontbinding van de maatschap;
- een conceptbrief, gedateerd september 1998, van ing. J.G.M. Oonk van de Gibo Groep gericht aan notariskantoor Van Hazendonk inzake aanpassing van het testament van eiser sub 1 en moeder [X];
- schriftelijke verklaringen van moeder [X], gedaagde en de drie zussen van gedaagde.
Gedaagde heeft verklaard dat haar vader haar diverse keren heeft toegezegd dat zij de percelen in eigendom zou krijgen. Gedaagde stelt aanspraak te kunnen maken op een woning met kavel omdat twee van haar zussen ook een kavel in eigendom hebben gekregen en nog een andere zus geld heeft ontvangen. Gedaagde heeft zich erop beroepen dat er in het mediationtraject afspraken zijn gemaakt over toedeling van de percelen aan gedaagde. Moeder [X] heeft schriftelijk bevestigd dat er afspraken met gedaagde zijn gemaakt over toekenning van de percelen aan gedaagde. Ook de zussen van gedaagde hebben schriftelijk bevestigd dat gedaagde aanspraak kan maken op de percelen. Gedaagde heeft verklaard dat in het testament van haar ouders reeds in de negentiger jaren is vastgelegd dat zij de kavel [adres 3] zal erven.
5. Ten aanzien van het al dan niet aanwezig zijn van spoedeisend belang overweegt de voorzieningenrechter, nog los van het feit dat artikel 705 Rv de eis van spoedeisendheid niet stelt, als volgt. De vordering tot opheffing van beslag is naar haar aard reeds spoedeisend. Dit geldt hier temeer nu het beslag op het perceel [YYYY] in de weg staat aan de voltooiing van de bedrijfsoverdracht aan eisers sub 2 en sub 3, welke voltooiing door het arbitragevonnis zou moeten worden bespoedigd.
De voorzieningenrechter overweegt dat het beslag kan worden opgeheven, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat (meer dan) summierlijk is gebleken dat de grond voor beslag, zijnde een gestelde aanspraak op eisers, ondeugdelijk is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet aannemelijk geworden dat er sprake is van een rechtsgrond, zoals een overeenkomst, op grond waarvan gedaagde een aanspraak heeft op eisers.
De voorzieningenrechter heeft geen door eiser sub 1 en moeder [X] ondertekende verklaringen aangetroffen, waarin percelen of ander vermogen aan gedaagde worden toegekend. Ook ten aanzien van het perceel dat tot het maatschapsvermogen behoort, heeft de voorzieningenrechter geen, door tot vertegenwoordiging van de maatschap bevoegde personen ondertekende, verklaringen onder ogen gekregen waarin gedaagde het perceel krijgt toebedeeld. De stukken betrekking hebbende op het mediationtraject geven onderwerpen van discussie weer die tijdens het traject aan de orde zijn gekomen, maar waarover niet bindend is beslist. Dit geldt ook voor de conceptbrieven van de Gibo Groep, die niet zijn ondertekend en waaraan ook geen uitvoering is gegeven. Ten aanzien van de schriftelijke verklaringen van de zussen van gedaagde en van moeder [X] overweegt de voorzieningenrechter dat deze niet de status van beëdigde getuigenverklaringen hebben en moeder [X] en de zussen van gedaagde deel hebben uitgemaakt van het niet geslaagde mediationtraject. De verklaring van gedaagde dat in het testament van haar ouders is opgenomen dat zij het perceel [adres 3] zal erven, kan haar niet baten, nu het testament ziet op de situatie na het overlijden van haar ouders en deze situatie zich hier niet voordoet.
De voorzieningenrechter wijst de vordering tot opheffing van de gelegde beslagen dan ook toe. Bij een veroordeling van gedaagde tot opheffing van het beslag op straffe van een dwangsom hebben eisers dientengevolge geen belang meer, zodat de voorzieningenrechter deze vordering afwijst. De voorzieningenrechter kwalificeert de vordering tot een veroordeling van gedaagde om de beslagen opgeheven te houden als een vordering tot het opleggen van een verbod tot het leggen van beslag voor dezelfde vordering, indien er sprake is van hetzelfde feitencomplex, welke vordering naar het oordeel van de voorzieningenrechter, gelet op het hiervoor overwogene, toewijsbaar is.
6. Gelet op de familierelatie tussen partijen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de kosten te compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
I. Heft de gelegde beslagen op de percelen met woningen, kadastraal bekend: gemeente [A], sektie […], nummer [YYYY] en gemeente [A], sektie […], nummer [XXXX], op;
II. Verbiedt gedaagde tot het opnieuw leggen van beslag voor dezelfde vordering, terwijl er sprake is van hetzelfde feitencomplex;
III. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
IV. Bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten draagt;
V. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. U. van Houten, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 februari 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.