Rechtbank Almelo
Sector strafrecht
Parketnummer: 08/710066-11
Datum vonnis: 10 februari 2012
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte],
geboren op [1988] in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats, -adres].
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 29 april 2011, 22 juli 2011, 14 oktober 2011, 21 december 2011, 24 en 27 januari 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.A.P.J.J. Lousberg, en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman,
mr. R. Oude Breuil, advocaat te Almelo, naar voren is gebracht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [verdachte] primair wordt verweten dat zij, al dan niet samen met een ander, haar zoon [slachtoffer], opzettelijk van het leven heeft beroofd. Subsidiair heeft de officier van justitie (medeplegen van) het toebrengen van zwaar lichamelijk letstel de dood tot gevolg hebbend, ten laste gelegd en meer subsidiair (medeplegen van) mishandeling van haar zoon, [slachtoffer] die als gevolg daarvan is overleden.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
zij in of omstreeks de periode van 15 januari 2011 tot en met 17 januari 2011, althans in de maand januari 2011, te Almelo en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (hardhandig) vastgepakt en/of geslagen en/of door elkaar geschud en/althans op/tegen het lichaam gestoten en/of gedrukt en/of een of meer gewelddadige handeling(en) op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] verricht en/of aangewend en/althans een of meer (andere) gewelddadige
handeling(en) tegen die [slachtoffer] verricht en/of aangewend, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
zij in of omstreeks de periode van 15 januari 2011 tot en met 17 januari 2011, althans in de maand januari 2011, te Almelo en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon, genaamd [slachtoffer], zijnde de zoon van verdachte, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten ernstig hersenletsel), heeft toegebracht, door met haar mededader(s), althans alleen, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal opzettelijk (hardhandig) vast te pakken en/of te slaan en/of door elkaar te schudden en/of op/tegen het lichaam te stoten en/of te drukken en/of een of meer gewelddadige handeling(en) op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] te verrichten en/of aan te wenden en/althans een of meer (andere) gewelddadige handeling(en) tegen die [slachtoffer] te verrichten en/of aan te wenden, terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] tengevolge heeft gehad;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
zij in of omstreeks de periode van 15 januari 2011 tot en met 17 januari 2011, althans in de maand januari 2011, te Almelo en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk mishandelend een persoon, genaamd [slachtoffer], zijnde de zoon van verdachte, (hardhandig) heeft vastgepakt en/of geslagen en/of door elkaar geschud en/of op/tegen het lichaam heeft gestoten en/of gedrukt en/of een of meer gewelddadige handeling(en) op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft verricht en/of aangewend en/althans een of meer (andere) gewelddadige handeling(en) tegen die [slachtoffer] heeft verricht en/of aangewend, waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten ernstig hersenletsel) heeft opgelopen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde wordt vrijgesproken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
5.1 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd, dat uit het sectierapport en de overige medische bevindingen blijkt, dat [slachtoffer] niet is komen te overlijden als gevolg van een ongeval (accidenteel trauma) en evenmin als gevolg van ziekte of ziekelijke afwijkingen. Het overlijden van [slachtoffer] is het gevolg van hersenletsel veroorzaakt doordat gewelddadige handelingen tegen hem zijn uitgeoefend.
Bij de beantwoording van de vraag wanneer [slachtoffer] is overleden en wanneer het fatale letsel is toegebracht, maakt de officier van justitie gebruik van een aantal forensische bevindingen. Volgens de officier van justitie kan uit die forensische bevindingen, gecombineerd met de tactische gegevens worden afgeleid dat op 17 januari 2011, in de periode 15.30 uur tot 18.15 uur, het fatale letsel aan [slachtoffer] moet zijn toegebracht. Binnen deze periode is verdachte [medeverdachte] ten minste een kwartier alleen met [slachtoffer] in de woning geweest. Verdachte [verdachte] is rond 17.45 uur naar de spoedeisende eerste hulp (SEH) gegaan en om 18.00 uur heeft verdachte [medeverdachte] de buurvrouw opgehaald.
Wat betreft de vraag hoe oud het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel is, stelt de officier van justitie dat uit het rapport van neuropatholoog, mevrouw dr. B. Kubat, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), volgt dat het hersenletsel een directe doodsoorzaak vormde. De datering daarvan kan plaatsvinden aan de hand van onder andere traumatische axonale beschadigingen. Deze kunnen zijn ontstaan toen [slachtoffer] plotseling comateus werd. Uit de bij het rapport gevoegde bijlage volgt dat de neuropatholoog de mogelijkheid insluit dat het letsel rond 18.00 uur is ontstaan. Wel is hierbij rekening gehouden met een onzekerheidsmarge. Veel verder terug dan 18.00 uur lijkt echter geen haalbare kaart te zijn.
Enerzijds wijst dit volgens de officier van justitie sterk op het toebrengen van letsel in de periode dat verdachte [verdachte] niet thuis was. Anderzijds is het rapport wel met nodige onzekerheden omgeven en kan de neuropatholoog over die periode geen harde uitspraken doen. De opmerkingen over het subdurale hematoom duiden volgens dr. Kubat op een oudere en een jongere bloeding, waarbij de jongere bloeding een hernieuwde bloeding betreft. Over de oorzaak van die jongste bloeding kan niets met zekerheid worden gezegd. Het kan zijn ontstaan door bijvoorbeeld de operatie die heeft plaatsgevonden. De vastgestelde oudere bloeding is ontstaan 1,5 tot 4 dagen voor de dood. De neuropatholoog maakt geen keuze in het in dit verband te hanteren tijdstip van overlijden. De hersendood is op 18 januari 2011 rond 13.00 uur geconstateerd. De officiële doodverklaring is om
20.48 uur die dag, maar wanneer [slachtoffer] precies hersendood was, is heel moeilijk vast te stellen. In de periode 13.00 uur tot 20.48 uur is [slachtoffer] nog in leven gehouden, maar was hij al wel klinisch dood. Hoe lang hij voorafgaand aan 13.00 uur feitelijk al hersendood was, staat niet vast. Teruggerekend vanaf 20.48 uur zou het oudere subdurale hematoom op zijn laatst rond 09.00 uur zijn ontstaan op 17 januari 2011. Om drie redenen is dat tijdstip volgens de officier van justitie onaannemelijk. Ten eerste functioneerde [slachtoffer] die hele dag normaal tot en met het televisie kijken na zijn middagslaapje aan toe. Ten tweede blijkt uit de pediatrische rapportages dat het gevonden letsel van een dergelijke aard en omvang is, dat klinische verschijnselen ogenblikkelijk (qua tijdsverloop in de orde van seconden) moeten zijn opgetreden en ten derde sluit de datering van de hersenschade aan de hand van de traumatische axonale beschadiging hier niet bij aan.
Wat betreft de vraag wanneer welke verschijnselen optreden na het toebrengen van het geconstateerde fatale letsel, en de vraag hoe lang die verschijnselen vervolgens zijn waar te nemen, heeft de officier van justitie gesteld dat uit de pediatrische rapportages volgt dat het gevonden letsel van een dergelijke aard en omvang is dat klinische verschijnselen ogenblikkelijk (qua tijdsverloop in de orde van seconden) zijn opgetreden.
De klinische verschijnselen zijn: bewusteloosheid of lethargie, ademhalingsproblemen en frequente insulten. Dat dergelijke verschijnselen verdwijnen als gevolg van een herstel van het algemene functioneren acht de aan het NFI verbonden forensisch arts, de heer
dr. W.A. Karst, zeer onaannemelijk. Dr. Karst stelt met zoveel woorden dat door een oedeem zoals bij [slachtoffer] is geconstateerd direct klinische verschijnselen optreden, zoals bewusteloosheid.
De officier van justitie heeft verder gesteld dat vanuit forensisch oogpunt het heel goed mogelijk is dat verdachte [verdachte] niet het fatale letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht. Zij is weggeweest naar de spoedeisende eerste hulp waardoor verdachte [medeverdachte] alleen thuis was met [slachtoffer]. Verdachte [medeverdachte] heeft circa een kwartier de tijd gehad om [slachtoffer] te schudden of op andere wijze het fatale letsel toe te brengen en dat letsel kan al in hele korte tijd ontstaan. Vijf seconden krachtig schudden, kan al voldoende zijn. Het vorenstaande betekent dat verdachte [verdachte] in de tijd bezien een tactisch alibi heeft en een forensisch alibi kan hebben. De officier van justitie stelt zich als gevolg daarvan op het standpunt dat er onvoldoende bewijs tegen verdachte [verdachte] aanwezig is en dat bij hem de overtuiging ontbreekt dat verdachte [verdachte] het tenlastegelegde feit heeft begaan, zodat zij moet worden vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde. Verdachte [verdachte] ontkent het tenlastegelegde te hebben gepleegd. De in beginsel vier belastende verklaringen tegen verdachte [verdachte] zijn – wat betreft de door verdachte [medeverdachte] afgelegde verklaringen – onbetrouwbaar, dan wel hebben om een andere reden geen bewijskracht. Wat betreft de door verdachte [verdachte] afgelegde wisselende en soms aantoonbaar onjuiste verklaringen, stelt de raadsman dat het, in de context bezien, niet onbegrijpelijk is dat zij deze verklaringen heeft afgelegd. Zij wist niet wat er met [slachtoffer] was gebeurd en aanvankelijk kon zij niet geloven dat haar vriend, verdachte [medeverdachte], het fatale letsel had veroorzaakt, zodat zij geneigd was hem in bescherming te nemen en heeft zij in haar verklaringen verteld wat zij van hem had gehoord. Ze heeft hierbij doen voorkomen alsof zij uit eigen wetenschap verklaarde. Achteraf was dat verkeerd en het heeft haar in grote problemen gebracht. Later heeft ze dat rechtgezet en is bij haar versie van de gebeurtenissen gebleven. Een versie die ondersteund wordt door later bekend geworden objectief vaststelbare gegevens. Bovendien zijn veel aspecten waarover verdachte [verdachte] heeft gelogen, zoals het ontstaan van de wond aan haar hoofd, niet relevant voor de vraag of zij degene is geweest die het letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht. Verdachte [verdachte] had ook geen motief om [slachtoffer] letsel toe te brengen. Evenmin heeft zij ooit iemand mishandeld; zij is bij ruzies louter verbaal agressief. Verder bestaat het belangrijkste ontlastende bewijs voor verdachte [verdachte] uit het belastende bewijs tegen verdachte [medeverdachte], zo stelt de raadsman. Verdachte [medeverdachte] heeft over ontelbare aspecten aantoonbaar gelogen, hij heeft ernstige agressieproblemen, er hebben zich eerdere incidenten voorgedaan in situaties dat verdachte [medeverdachte] alleen met kinderen is geweest en verdachte [medeverdachte] heeft verdachte [verdachte] mishandeld rond het tijdstip waarop het letsel aan [slachtoffer] moet zijn toegebracht. Hij was dus mentaal in een boze en agressieve staat, waarbij hij jegens [verdachte] fysiek geweld gebruikte.
Wat betreft het tijdstip waarop het fatale letsel aan [slachtoffer] is toegebracht, stelt de raadsman dat uit de rapportages van de NFI-deskundigen dr. Karst en dr. Perenboom volgt dat de klinische verschijnselen zoals bewusteloosheid en ademstilstand direct ontstaan na de geweldsinwerking. Volgens hen bestaat er slechts een tijdspanne van enkele seconden tussen enerzijds het uitoefenen van het geweld en anderzijds het ontstaan van de axonale schade en het intreden van de klinische verschijnselen. Op basis van deze conclusie behoeft enkel nog gekeken te worden naar wie op het moment van het intreden van de klinische verschijnselen met [slachtoffer] in de woning was. De raadsman neemt hiervoor als uitgangspunt het tijdstip waarop verdachte [medeverdachte] het alarmnummer belt. Verdachte [medeverdachte] heeft om 18.04 uur het alarmnummer gebeld. Daarvoor was verdachte [medeverdachte] naar het appartement van de buurvrouw gelopen, hetgeen enkele minuten zal hebben gekost. Verdachte [verdachte] is van minimaal 17.45 uur tot en met 18.11 uur niet in het appartement aanwezig geweest, omdat zij naar de spoedeisende hulp was. Nu verdachte [medeverdachte] alleen met [slachtoffer] in de woning is geweest kort voor het intreden van de verschijnselen, kan het niet anders dan dat verdachte [medeverdachte] degene is geweest die het geweld tegen [slachtoffer] heeft uitgeoefend, stelt de raadsman. De door het Openbaar Ministerie niet geheel uitgesloten geachte mogelijkheid dat verdachte [verdachte], alleen of samen met verdachte [medeverdachte] pal voor of na hun ruzie rond 17.15 uur het letsel heeft/hebben toegebracht, is volgens de raadsman een theoretische benadering van de zaak, nu dit scenario vanuit medisch en forensisch oogpunt ook niet juist kan zijn. De klinische verschijnselen die optreden, direct nadat het trauma is toegebracht, zijn dermate ernstig dat een persoon die daarvan getuige is, direct medische hulp zal inroepen.
5.2 De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Overlijden [slachtoffer]
[Slachtoffer], een peuter van twee jaar en acht maanden, is op 18 januari 2011 om 20.48 uur overleden in het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) . Op 17 januari 2011 was [slachtoffer] in slechte toestand per ambulance binnen gebracht in het ziekenhuis te Almelo. Hij werd snel daarna naar het Medisch Spectrum Twente te Enschede overgebracht en korte tijd later naar het UMCG. Op 18 januari 2011 om 13.00 uur hebben de behandelend artsen vastgesteld dat [slachtoffer] hersendood was. Voortzetting van de behandeling werd zinloos geacht, waarna de behandeling in overleg met de familie is gestaakt. Kort na het staken van de behandeling is [slachtoffer] overleden. Een verklaring van natuurlijke dood werd niet afgegeven.
Aan welk letsel is [slachtoffer] overleden?
Op 19 januari 2011 heeft patholoog, mevrouw dr. A. Maes, verbonden aan het NFI, sectie verricht op het lichaam van [slachtoffer]. De resultaten van dit onderzoek heeft dr. Maes vastgelegd in een deskundigenrapport van 6 april 2011. Dr. Maes concludeert dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van hersenzwelling en hersenschade door niet-accidenteel hersenletsel. Volgens dr. Maes bestaat dit hersenletsel uit een bloeding onder het harde hersenvlies, een bloeding onder het zachte hersenvlies en een ernstige hersenzwelling (oedeem) met inklemmingsverschijnselen. Eveneens zijn er traumatische veranderingen aan de zenuwbanen/vezels gevonden. Bij pathologisch onderzoek aan de ogen van [slachtoffer] zijn de klinisch reeds vastgestelde netvliesbloedingen bevestigd. Daarnaast zijn bij [slachtoffer], over het lichaam verspreid, onderhuidse bloedingen aangetroffen: aan de achterzijde van de oorschelp, onder de kin, voor aan de borst en op de rechter- en linkerarm. Deze bloeduitstortingen hebben meestal een ronde tot rondovale vorm, zogenaamde ‘fingerprinting’. Tenslotte werd er een bloeding gezien in de zogenoemde darmscheil, de ophangband van de darmen.
Wat is de oorzaak van het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel?
Er is forensisch-pediatrisch onderzoek verricht door mevrouw dr. K.M.K. Peerenboom, forensisch arts, en de heer dr. W.A. Karst, forensisch arts KNMG. Op basis van uitsluiting resteert volgens genoemde deskundigen trauma als enige verklaring voor de bevindingen in het hoofd van [slachtoffer] op en na 17 januari 2011, waarbij sprake kan zijn van accidenteel (door een ongeval of val) of een niet-accidenteel (door menselijk handelen of nalaten) trauma. Op basis van de bevindingen bij medisch onderzoek sec, is het niet mogelijk aan te tonen of uit te sluiten dat er sprake is geweest van accidenteel of van een niet-accidenteel trauma. De beide deskundigen concluderen evenwel dat het op basis van uitsluiting veel waarschijnlijker is dat er sprake is geweest van niet-accidenteel, oftewel toegebracht, trauma, aangezien verdachte [verdachte] en verdachte [medeverdachte] geen melding maken van een val of ongeval dat het aangetroffen (hersen)letsel zou kunnen verklaren. Voorts merken de deskundigen op dat bloedingen onder het harde hersenvlies als onderdeel van toegebracht schedel-/hersenletsel bij kinderen kunnen ontstaan door een contacttrauma (direct op het hoofd inwerkend stomp botsend geweld), een repeterend acceleratie-deceleratietrauma (snel, herhaald en ongeremd bewegen van het hoofd van het kind in de ruimte met een voor-achterwaartse beweging van de kin tegen de borst naar het achterhoofd tegen de wervelkolom) of door een combinatie van beide. Deze bevindingen gelden ook voor de geconstateerde netvliesbloedingen.
De kinderarts dr. D.S.J. van Bommel en neurochirurg dr. N. Höss hebben [slachtoffer] voorafgaand aan de operatie gezien en onderzocht en beiden hebben geen beschadigingen van de hoofdhuid en/of schedelbreuken geconstateerd bij [slachtoffer]. Bovendien verklaart
dr. Höss bij de rechter-commissaris dat wanneer er sprake zou zijn van bijvoorbeeld een trauma als gevolg van het op de bedrand slaan met het hoofd, zo’n trauma op dat moment zichtbaar zou moeten zijn geweest. Verder verklaart dr. Höss dat hij de hematomen die hij op het sternum (borstbeen) van [slachtoffer] heeft gezien, ook in twee eerdere gevallen heeft gezien. In die gevallen werden deze veroorzaakt door de duim van de persoon die had geschud. Het gaat daarbij om typisch letsel. Dit kan ook ontstaan door professionele reanimatie. De meeste mensen reanimeren heel licht en dan zal dit niet ontstaan, aldus dr. Höss.
Uit de aangehaalde deskundigenrapportages leidt de rechtbank af dat het letsel dat bij [slachtoffer] is geconstateerd, door menselijk handelen toegebracht letsel is. Tevens leidt de rechtbank uit de rapportages af dat het letsel is toegebracht door middel van acceleratie-deceleratietrauma (schudden), nu uit de verklaringen van dr. Van Bommel en dr. Höss blijkt dat er geen uitwendige beschadigingen zijn waargenomen aan het hoofd van [slachtoffer].
Wanneer is dit letsel aan [slachtoffer] toegebracht?
Door dr. B. Kubat, arts en patholoog bij het NFI, is neuropathologisch onderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek heeft dr. Kubat vastgelegd in een drietal deskundigenrapporten, respectievelijk gedateerd 14 maart 2011 , 27 april 2011 en
3 januari 2012. De conclusie van dr. Kubat is dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van onherstelbare hersenschade. Deze hersenschade bestaat uit een oudere bloeding onder het harde hersenvlies (subduraal hematoom), recentere bloeduitstortingen onder de zachte hersenvliezen, traumatische veranderingen aan de zenuwvezels/banen (axonen) en een ernstige hersenzwelling met inklemmingsverschijnselen.
Volgens dr. Kubat is het oudste deel van het subdurale hematoom op het tijdstip van overlijden anderhalf tot maximaal vier dagen oud. De tekenen van jongere bloedingen zijn volgens dr. Kubat niet ouder dan 24 uren en worden door haar geïnterpreteerd als re-bloedingen. Deze bloedingen kunnen zonder aanwijsbare oorzaak optreden, maar ook door een hernieuwd (ook gering) trauma of als gevolg van manipulatie aan de schedel zoals een operatieve ingreep.
Verder legt dr. Kubat uit hoe zij tot de conclusie komt dat er in casu ook sprake was van traumatische axonale veranderingen. Verandering aan de axonen (uiteinden van hersenzenuwen) kunnen onder meer optreden door geweld uitgeoefend op de hersenen en/of zuurstoftekort. Het is op grond van het type of de vorm van de beschadiging niet aan te geven wat de oorzaak van de beschadiging is geweest. De differentiatie van de oorzaak wordt mede bepaald door de locatie van de axonale veranderingen. Ook de overige sectiebevindingen worden daarin meegenomen. De conclusie van traumatische veranderingen wordt alleen dan getrokken wanneer naast de verandering aan de axonen in de trauma predilectieplaatsen ook andere tekenen van geweldsinwerking aanwezig zijn zoals onderhuidse bloeduitstortingen, schedelbreuken, subduraal hematoom en/of bloedingen in het netvlies van de ogen.
Uit het rapport van dr. Kubat van 27 april 2011 blijkt dat er traumatische veranderingen in de predilectieplaatsen zijn gevonden die zes tot achttien uren oud waren. Dit zou betekenen dat, gelet op de tijdslijn van de gebeurtenissen, deze traumatische axonale veranderingen binnen de periode vallen waarin [slachtoffer] reeds in het ziekenhuis was opgenomen. Dr. Kubat sluit, op grond van haar ervaringen met eerder uitgevoerde hersenonderzoeken waarin traumatisch axonale schade werd gevonden, de mogelijkheid uit dat de gevonden afwijkingen het gevolg zijn geweest van medisch handelen.
De aanwezigheid van hersendood is echter voor de datering van de traumatische axonale veranderingen een complicerende factor. Volgens dr. Kubat is het aannemelijk dat de tijdsperiode van de ‘hersendood’ moet worden opgeteld bij het tijdsinterval dat is vastgesteld voor de traumatische axonale schade om de werkelijke ouderdom van het letsel te verkrijgen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de constatering dat [slachtoffer] op een bepaald tijdstip, te weten 12.50 uur, ‘hersendood’ is, niet overeen hoeft te komen met het daadwerkelijke tijdstip van het ontstaan van ‘hersendood’. Het is immers een geleidelijk proces en voor het bepalen van het tijdstip is mede bepalend het moment waarop de neuroloog zijn of haar onderzoek verricht. De conditie van hersendood is op het moment van het constateren ervan al enige tijd opgetreden. Vervolgens houdt dr. Kubat rekening met een onzekerheidsinterval van enkele uren en een correctie voor de periode van de hersendood. In die berekening valt het ontstaan van de traumatische axonale beschadiging binnen het tijdsbestek dat [slachtoffer] plotseling comateus werd.
Uit het dossier blijkt dat verdachte [medeverdachte] op 17 januari 2011 om 18.04.25 uur heeft gebeld met het alarmnummer 112. Verdachte [medeverdachte] vertelt de medewerkster van de ambulancedienst, dat hij op het zoontje van zijn vriendin past, dat de jongen nergens meer op reageert en dat hij in één keer is weggevallen. Voordat verdachte [medeverdachte] het alarmnummer 112 heeft gebeld is, hij naar de buurvrouw, getuige Klomp, gegaan met het verhaal dat er iets met het kind was en dat hij het kind niet meer wakker kreeg. De buurvrouw verklaart dat zij met verdachte [medeverdachte] is meegelopen naar de woning en dat hij haar daar vertelde dat het kindje was weggevallen, even later weer was bijgekomen en dat het kindje daarna weer weggevallen was.
Volgens de deskundigen dr. Peerenboom en dr. Karst laat onderzoek bij kinderen die zijn overleden ten gevolge van accidentele hoofdletsels zien dat kinderen met diffuus letsel direct na het ontstaan van het letsel verschijnselen vertonen van verminderd bewustzijn. Studies bij kinderen met niet-accidenteel letsel laten een vergelijkbaar beeld zien, namelijk dat er sprake is van direct ontstaan van symptomen aansluitend op het ontstaan van gemiddeld tot ernstig diffuus hersenletsel. De verschijnselen die deze kinderen vertonen, zijn onder andere een onmiddellijke daling van het bewustzijnsniveau, onregelmatige ademhaling, moeilijkheden bij het ademen of ademstilstand en frequente insulten. Deze verschijnselen komen alarmerend over en zullen in normale omstandigheden leiden tot het zoeken van medische hulp. Op basis van studies naar de tijdsduur tussen het traumatische incident en het ontstaan van klinische verschijnselen, kan worden geconcludeerd dat het traumatische incident juist vóór (d.w.z. na enkele seconden) het ontstaan van de klinische verschijnselen moet zijn ontstaan. Het is zeer aannemelijk dat de bevindingen bij [slachtoffer] voor de ziekenhuisopname op 17 januari 2011, te weten ondermeer comateus en ademhalingsproblemen, direct (d.w.z. na enkele seconden) na een traumatisch incident zijn ontstaan. Het is niet uit te sluiten dat eveneens sprake is geweest van een eerder incident van schudden en/of impact als gevolg waarvan een bloeding onder het harde hersenvlies is ontstaan. Maar juist vóór de klinische noodsituatie op 17 januari 2011 moet zich in ieder geval een fors hoofdtrauma hebben voorgedaan dat heeft geleid tot een hernieuwde subdurale bloeding, alsmede secundaire hersenschade met fatale afloop.
Bij de rechter-commissaris verklaart dr. Höss dat hetgeen in het pediatrisch rapport staat over de ordergrootte seconden klopt wanneer het zou gaan om een zwaar diffuus axonade.
Dr. Höss verklaart dat dat hier niet het geval is. In het geval van [slachtoffer] was er volgens hem sprake van een subduraal hematoom plus een zwelling. In theorie kan dergelijk letsel na één à twee uur na het trauma ontstaan, maar bij [slachtoffer] was dat, gelet het beeld van de CT-scan, niet het geval. Er was sprake van veel oedeem, primaire schade. Onder die omstandigheden treden klinische verschijnselen na een paar minuten op, aldus dr. Höss.
In zijn aanvullende rapportage van 29 december 2011 legt dr. Karst uit, dat er op basis van het neuropathologisch onderzoek is gebleken, dat er wel degelijk axonale schade is, zodat de conclusie, dat het trauma seconden voor de klinische verschijnselen moet hebben plaatsgevonden, juist is. Bovendien blijkt uit de CT-scan (17 januari 2011 om 18.41 uur) van het hoofd van [slachtoffer] dat er een bloeding onder het harde hersenvlies te zien is, maar dat deze op zichzelf doorgaans geen klinische verschijnselen geeft. De massawerking van deze bloeding is niet zo groot dat het de verschuiving van de middellijn volledig kan verklaren. De hersenzwelling, als gevolg van de hersenschade, is hier grotendeels verantwoordelijk voor. De mogelijkheid van een tijdsinterval van minuten voor het ontstaan van klinische verschijnselen na toegebracht schedelhersenletsel bij kleine kinderen, vindt geen steun in de medisch-wetenschappelijke literatuur, aldus dr. Karst. In zijn aanvullende rapport herhaalt dr. Karst dat naar zijn mening elke verzorger een klinische noodsituatie van een jong kind als gevolg van toegebracht schedelletsel als zodanig zou moeten herkennen, maar hij kan uiteraard niet geheel uitsluiten dat de klinische noodsituatie in een specifiek geval toch niet als zodanig herkend wordt.
De rechtbank leidt uit het vorenstaande af dat het trauma dat het fatale hersenletsel bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt, is ontstaan seconden voor het waarnemen van de klinische verschijnselen. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan vastgesteld moet worden dat verdachte [medeverdachte] niet direct na de alarmerende klinische verschijnselen (medische) hulp is gaan zoeken. De klinische verschijnselen waren er in ieder geval kort voordat verdachte [medeverdachte] naar de benedenbuurvrouw ging waarna het alarmnummer 112 is gebeld. Op het moment dat verdachte [medeverdachte] hulp ging zoeken, was verdachte [verdachte] bij de Centrale Huisartsenpost , zodat verdachte [verdachte] het fatale letsel niet kan hebben toegebracht. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [verdachte] de tenlastegelegde geweldshandelingen (stevig vastpakken en krachtig schudden) tegen [slachtoffer] heeft uitgeoefend.
De verklaring van verdachte [medeverdachte] dat het letsel door verdachte [verdachte] is toegebracht, namelijk door [slachtoffer] met het hoofd tegen de bedrand te slaan, is mede gelet op hetgeen dr. Van Bommel en dr. Höss verklaren, namelijk dat zij geen enkel uitwendig letsel aan het hoofd van [slachtoffer] hebben geconstateerd, niet aannemelijk geworden.
De rechtbank spreekt verdachte [verdachte] dan ook vrij van hetgeen haar primair, subsidiair en meer subsidiair is verweten.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder primair, subsidiair en meer subsidiair is tenlastegelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. H. Stam en mr. S.K. Huisman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2012.