RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 126041 / KG ZA 12-7
datum vonnis: 30 januari 2012 (g)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
1. [Eiser sub 1],
2. [eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
verder in enkelvoud te noemen [eiser],
advocaat: mr. W.A. Koers te Leusden,
1. [gedaagde sub 1],
2. [gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden,
verder in enkelvoud te noemen [gedaagde],
advocaat: mr. H. Versluis te Vriezenveen.
1.1 [Eiser] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding. De zaak is behandeld ter terechtzitting van 23 januari 2012. Ter zitting zijn verschenen de [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], vergezeld door mr. Koers. Van de zijde van gedaagden zijn verschenen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], vergezeld door mr. Versluis. Eisers hebben ter zitting en met instemming van gedaagden de eis aangevuld. De standpunten zijn toegelicht. Het vonnis is bepaald op vandaag.
2.1 [Eiser] en [gedaagde] wonen in een twee-onder-een-kapwoning aan de [adres] te [plaats]. [Eiser] woont sinds medio 2010 op nummer 17. [Gedaagde] woont sinds 1981 op nummer 19.
2.2 In 1981 is ten gunste van het erf van [gedaagde] een erfdienstbaarheid van weg gevestigd. Deze erfdienstbaarheid houdt kort gezegd in dat [gedaagde] de weg die over het erf van [eiser] naar de openbare weg loopt (hierna: de toegangsweg) mag gebruiken om van en naar de openbare weg te gaan.
2.3 [Eiser] heeft een bodemgeschil aanhangig gemaakt en gevorderd dat de rechtbank de bovengenoemde erfdienstbaarheid opheft. In deze zaak is een deskundigenbericht gelast.
2.4 In een eerder kort geding heeft de voorzieningenrechter op 12 november 2011 [eiser] geboden om één van de twee hekken te verwijderen die [eiser] had geplaatst op de toegangsweg. Tevens is [eiser] geboden om er voor zorg te dragen dat het hek dat [eiser] laat staan, de eigenschap heeft dat dit na opening op eenvoudige wijze kan worden vastgezet. [eiser] heeft naar aanleiding van dit vonnis één van de hekken verwijderd en het hek dat het dichtst bij de openbare weg staat laten staan. Voorts heeft [eiser] het hangslot van dit hek verwijderd. Het hek bestaat uit twee delen en kan worden vastgezet door een windhaak.
2.5 [Gedaagde] sluit sinds de kerst van 2011 niet altijd het hek wanneer hij dat heeft geopend.
3. Standpunten van partijen
Standpunt [eiser]
3.1 [Eiser] vordert na wijziging van eis -zakelijk weergegeven- dat de voorzieningenrechter [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk gebiedt om, indien en voor zover hij of zijn familieleden dan wel zijn bezoekers de hekken van [eiser] welke zich bevinden op de weg waarop de erfdienstbaarheid rust, opent of openen, deze hekken onmiddellijk na zijn of hun passering van deze hekken, te sluiten met gebruikmaking van de op het hek aanwezige windhaak, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Voorts vordert [eiser] betaling van de proceskosten en de nakosten.
3.2 [Eiser] stelt daartoe dat het hem is toegestaan om zijn erf af te sluiten met een hek. [Eiser] heeft het hek vlakbij de openbare weg geplaatst teneinde de veiligheid optimaal te garanderen. [Eiser] houdt paarden, waaronder jonge hengsten die zich hengstig kunnen gedragen. Wanneer de paarden worden verplaatst moeten zij over de toegangsweg. Het risico bestaat dat indien de paarden zich losrukken en het hek niet is gesloten, de paarden op de openbare weg komen. Een zelfde risico bestaat wanneer de paarden uitbreken. Door plaatsing van een hek op de toegangsweg, dichtbij de openbare weg, is een dubbele beveiliging gecreëerd.
3.3 [Eiser] stelt tevens dat het plaatsen van het hek de uitoefening van de erfdienstbaarheid door [gedaagde] niet onredelijk bemoeilijkt. Het hek is volgens [eiser] gemakkelijk te openen en te sluiten. Voorts is het volgens [eiser] niet onredelijk om van [gedaagde] te verwachten dat hij de hekken na gebruik sluit.
Standpunt [gedaagde]
3.4 [Gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering dan wel matiging van de hoogte van de dwangsom, met veroordeling van [eiser] in proceskosten.
3.5 [Gedaagde] heeft gesteld dat [eiser] geen redelijk belang heeft bij het plaatsen van het hek. Het aantal keren dat de paarden over de toegangsweg wordt verplaatst, is beperkt. Voorts wordt het risico dat de paarden op de openbare weg komen door het plaatsen van het hek niet teniet gedaan. Immers, de paarden kunnen ook via het erf van [gedaagde] op de openbare weg komen. Voorts stelt [gedaagde] dat het openen en sluiten van het hek een vervelend obstakel voor hem vormt. Het door [eiser] geschetste risico kan volgens [gedaagde] ook op een andere, minder belastende wijze worden ondervangen. Tevens heeft [gedaagde] gesteld dat het hek van slechte kwaliteit is en door de wind los kan schieten. Hierdoor is rond de kerst van 2011 zijn auto beschadigd. Daarna was hij naar eigen zeggen: ‘er helemaal klaar mee’. Als laatste heeft [gedaagde] gesteld dat het hek goederenrechtelijk eigendom is van [eiser] en dat [gedaagde] daarom niet verantwoordelijk gehouden kan worden voor het geval dat een van zijn familieleden of bezoekers het hek niet sluit.
4. De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
4.1 De voorzieningenrechter overweegt ten eerste dat de eigenaar van een erf op grond van artikel 5:48 BW het recht heeft om zijn erf af te sluiten. Dit recht heeft hij ook wanneer op het erf een erfdienstbaarheid rust, zolang de eigenaar van het heersende erf ([gedaagde]) onbelemmerde toegang houdt tot het dienende erf ([eiser]), teneinde de erfdienstbaarheid uit te oefenen. In de regel zal dit betekenen dat voor de eigenaar van het heersende erf de mogelijkheid dient te bestaan om zich op elk moment en zonder telkens afhankelijk te zijn van de directe medewerking van de eigenaar van het dienende erf, de toegang tot het erf te verschaffen ter uitoefening van de erfdienstbaarheid. In de jurisprudentie zijn het verschaffen van een sleutel of pasje van het hek aan de eigenaar van het heersende erf geaccepteerd. Aan het aannemen van misbruik van dit recht dienen, gezien het verstrekkende karakter van het recht van eigendom, hoge eisen gesteld te worden.
4.2 Ten tweede overweegt de voorzieningenrechter dat het recht van erfdienstbaarheid een beperkt recht is, dat wordt verleend voor een specifiek doel. In dit geval heeft [gedaagde] op grond van de erfdienstbaarheid het recht om over de toegangsweg, die eigendom is van [eiser], van en naar de openbare weg te gaan. De uitoefening van de erfdienstbaarheid door [gedaagde] dient te geschieden op de voor [eiser] minst bezwarende wijze.
4.3 De voorzieningenrechter oordeelt dat voorshands aangenomen moet worden dat [eiser] zijn erf op rechtmatige wijze heeft afgesloten door een hek te plaatsen dat zonder slot, met een windhaak kan worden afgesloten. Niet is vast komen te staan dat de hinder die [gedaagde] ondervindt door het plaatsen van het hek, zodanig onredelijk belastend ten aanzien van de uitoefening van zijn recht van erfdienstbaarheid is dat op grond daarvan geconcludeerd moet worden dat [eiser] misbruik heeft gemaakt van zijn recht om het erf af te sluiten. Immers, [gedaagde] kan nog steeds zonder afhankelijk te zijn van de medewerking van [eiser] over de toegangsweg van en naar de openbare weg gaan. Gezien het beperkte karakter van de erfdienstbaarheid en de belangen van [eiser] dient [gedaagde] daarbij enige overlast te accepteren. De verplichting om na gebruik van het hek dat ook weer te sluiten, is niet onredelijk belastend.
4.4 De voorzieningenrechter kan zich een situatie voorstellen waarbij het hek zodanige eigenschappen bezit dat hierdoor het gebruik van het hek wel als onredelijk belastend beschouwd kan worden. [Gedaagde] heeft voorshands onvoldoende aangetoond dat de kwaliteit van het hek zodanig slecht is dat hiervan sprake is. Voorts zijn eventuele frustraties over de beschadiging aan de auto niet gecommuniceerd met [eiser], hetgeen de verstoorde verhoudingen tussen de buren illustreert. Het ligt voor de hand dat partijen in hun relatie als buren onderling onderzoeken of er maatregelen zijn te nemen waardoor het gebruik van het hek minder belastend kan worden gemaakt. Andere, door de voorzieningenrechter voorgestelde, oplossingen zoals het spannen van een koord op het moment dat de paarden worden verplaatst, of het plaatsen van elektrisch aangedreven hekopeners hebben ter zitting niet tot een oplossing geleid. Overleg tussen partijen, al dan niet onder begeleiding van een mediator, zou wellicht een minnelijke oplossing naderbij kunnen brengen.
4.5 Ten aanzien van de stelling van [gedaagde] dat hij niet verantwoordelijk gehouden kan worden voor het niet sluiten van het hek door familieleden en/of bezoekers, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Het openen en sluiten van het hek betreft de wijze van uitoefening van het recht van erfdienstbaarheid door [gedaagde]. Wanneer familieleden en/of bezoekers gebruik maken van de toegangsweg, maken zij (afgeleid) gebruik van het recht van erfdienstbaarheid van [gedaagde]. Op grond hiervan, kan [gedaagde] ook worden verplicht om er voor zorg te dragen dat familieleden en/of bezoekers op dezelfde wijze als dat [gedaagde] daartoe zelf verplicht is, gebruik maken van het recht van erfdienstbaarheid.
Conclusie
4.6 De voorzieningenrechter zal [gedaagde] gebieden om het hek na gebruik te sluiten en er voor zorg te dragen dat familieleden en/of bezoekers dit ook doen. Dit op straffe van een dwangsom van € 150,00 per keer dat het hek niet onmiddellijk na gebruik wordt gesloten, met een maximum van € 15.000,00.
Proceskosten
4.7 De voorzieningenrechter zal [gedaagde] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van [eiser]. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 111,60
- vast recht € 267,00
- salaris advocaat € 527,00
€ 905,60
I. gebiedt [gedaagde] om indien en voor zover hij of zijn familieleden dan wel zijn bezoekers het hek dat zich bevindt op de weg waarop de erfdienstbaarheid rust opent, dit hek nadat hij of zij dat zijn gepasseerd te sluiten met gebruikmaking van de op het hek aanwezige windhaak;
II. veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een dwangsom van € 150,00 voor iedere keer dat [gedaagde] na betekening van dit vonnis nalatig blijft om aan hetgeen onder sub I van dit dictum is bepaald te voldoen met een maximum van € 15.000,00;
III. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 378,60 aan verschotten en € 527,00 aan salaris van de advocaat;
IV. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
V. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. G.G. Vermeulen, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.