Rechtbank Almelo
Sector strafrecht
Parketnummer: 08/710769-10
Datum vonnis: 31 januari 2012
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte],
geboren op [1990] in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
nu verblijvende in het huis van bewaring te Almelo.
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 15 februari 2011, 10 mei 2011, 29 juli 2011, 25 oktober 2011 en 17 januari 2012. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. Damen en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. Ter Mors, advocaat te Almelo, naar voren is gebracht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: op 5 november 2010 in Almelo met geweld of met bedreiging met geweld geld heeft gestolen uit een cafetaria, dan wel geld heeft gestolen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 5 november 2010 in de gemeente Almelo met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een cafetaria aan de [adres] heeft weggenomen een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] en/of diens zoon/dochter, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte die cafetaria is binnen gegaan en/of (vervolgens) een mes heeft gepakt en/of getoond en/of met dat mes heeft gemanipuleerd en/of (daarbij) over de balie in die cafetaria is geklommen/gesprongen;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 5 november 2010 in de gemeente Almelo met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een cafetaria aan de [adres] heeft weggenomen een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek, met onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen mes, teruggave van de kleding en schoenen aan de rechthebbende en met toewijzing van de civiele vordering van [slachtoffer] tot € 1.750,= en oplegging daarbij van de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 november 2010 in de gemeente Almelo met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening uit een cafetaria aan de [adres] heeft weggenomen een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] en diens zoon/dochter, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte dat cafetaria is binnen gegaan en vervolgens een mes heeft gepakt en getoond en daarbij over de balie in dat cafetaria is geklommen;
In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij dit vonnis. De in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden zijn redengevend voor deze beslissing.
De rechtbank heeft de eventueel in de bewezenverklaring voorkomende schrijffouten verbeterd. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 312 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het primair bewezenverklaarde levert op
het misdrijf:
“Diefstal voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken”.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
8. De op te leggen straf of maatregel
8.1 De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overval op een cafetaria. Hij is met een mes dat cafetaria binnengegaan en is vervolgens over de balie geklommen, teneinde geld uit de kassa weg te kunnen nemen. Ten tijde van die overval bevonden de eigenaresse en haar beide kinderen zich in de eetkamer die zich achter het cafetaria bevindt. Deze overval is voor die aanwezige personen zeer beangstigend geweest, hetgeen blijkt uit de verklaring van de zoon van eigenaresse, genaamd [getuige], inhoudende dat zij direct de keuken in zijn gevlucht, de keukendeur op slot hebben gedaan en de eigenaresse en haar dochter via de achterdeur zijn weggerend.
Voor een feit als dit heeft het Landelijk Overleg van Voorzitters Strafsectoren (LOVS) oriëntatiepunten voor straftoemeting vastgesteld. Een gevangenisstraf van twee tot drie jaren is daarbij het uitgangspunt.
Verdachte is eerder ter zake van vermogensdelicten veroordeeld, voor het laatst op 2 augustus 2010. Uit het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van 7 november 2010, opgemaakt door de verbalisant Haarhuis, blijkt dat verdachte op 4 november 2010 weer in vrijheid was gesteld. Eén dag na die in vrijheidstelling pleegt verdachte, die ernstig verslaafd is, het onderhavige feit.
Over verdachte is op 31 december 2010 gerapporteerd door de psycholoog drs. G.J.W. Pol en op 28 januari 2011 door de psychiater dr. J.J. van Egmond. Aan beide onderzoeken heeft verdachte geweigerd mee te werken.
Op 6 januari 2012 is over verdachte gerapporteerd door de psychiater M.A. Westerborg en door de psycholoog J.M. Oudejans, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum.
De deskundigen verklaren, zakelijk weergegeven, het navolgende.
Betrokkene is een kwetsbare, gevoelige en beïnvloedbare jongeman, die kinderlijk naïef kan reageren, zonder enige sturing in zijn leven. Hij is zo verslaafd dat het bijna zijn leven kost. Zodra hij hulp ontvangt (waar hij hard om roept) saboteert hij deze hulp door geen grenzen te accepteren en geen verantwoordelijkheid te nemen voor zijn gedrag (externaliseren).
Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsstoornis, met een achtergebleven emotionele ontwikkeling. Er blijkt een chronisch dysfore stemming te bestaan. In diagnostische zin is er sprake van een dysthyme stoornis en afhankelijkheid van verschillende middelen, naast een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis in samenhang met de dysthyme stoornis en de verslavingsproblematiek heeft tot gevolg dat hij in ernstige mate beperkt is te reflecteren op zijn handelen. Hij moet drugs gebruiken om onlustgevoelens te dempen. Betrokkene doet er alles aan om aan geld te komen om deze middelen te kunnen kopen. Er alles aan doen betekent eveneens dat hij zich ook zal wenden tot antisociaal gedrag om zijn doel te bereiken. Daarbij maakt het betrokkene niet uit of hij anderen met zijn gedrag beschadigt en/of benadeelt.
Gelet op het bovenstaande dient betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar te worden geacht voor het tenlastegelegde, indien bewezen.
Betrokkene is niet in staat zich zelfstandig te handhaven in de maatschappij. Het is evident dat betrokkene al jaren in een vicieuze cirkel van drugsafhankelijkheid en disfunctioneren met crimineel gedrag is terechtgekomen. Teneinde het recidiverisico te verminderen is een klinische behandeling van betrokkene in een verslavingskliniek noodzakelijk.
De rechtbank neemt de conclusie dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd over en maakt die conclusie tot de hare.
De rechtbank overweegt voorts het navolgende.
Bij interlocutoir vonnis van 1 maart 2011 heeft de rechtbank aangegeven dat de ernst van de problematiek van verdachte met zich brengt dat “alvorens tot een uitspraak in deze zaak te komen, alle mogelijkheden om tot een voorlichting omtrent verdachte te komen moeten worden benut”.
Bij de voortzettingen tijdens de zittingen op 10 mei 2011, 29 juli 2011 en 25 oktober 2011 bleek het multidisciplinair onderzoek niet gereed te zijn.
Het heeft tot de terechtzitting van 17 januari 2012 moeten duren voordat voornoemd rapport besproken kon worden.
Het had in de rede gelegen het tijdsverloop tevens te benutten om een concreet plan van aanpak op te stellen.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat een klinische opname van verdachte noodzakelijk is, kan zij - bij gebrek aan een onderbouwd plan van aanpak - een dergelijke opname niet opleggen. Daartoe zou de onderhavige zaak opnieuw moeten worden aangehouden en zou alsnog een dergelijk plan opgesteld moeten worden.
De rechtbank is van oordeel dat het belang van verdachte bij een afdoening van de strafzaak nu moet prevaleren boven het algemeen maatschappelijk belang van een hernieuwde aanhouding.
De rechtbank laat daarbij uitdrukkelijk meewegen de mededeling van de officier van justitie ter terechtzitting van 17 januari 2012 dat de penitentiaire autoriteiten al tijdens de detentie zo nodig een behandeling op kunnen starten op grond van artikel 15 lid 5 van de Penitentiaire Beginselenwet.
De rechtbank acht het wel noodzakelijk dat thans als bijzondere voorwaarde toezicht door de Reclassering wordt opgelegd, mede teneinde verdachte hulp en steun te verlenen op het moment dat hij weer in vrijheid wordt gesteld.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat thans een straf als na te melden behoort te worden opgelegd.
8.2 De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank overweegt dat het inbeslaggenomen mes dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien met betrekking tot dit mes het feit is begaan en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De inbeslaggenomen jas, spijkerbroek en sportschoenen dienen te worden teruggegeven aan de rechthebbende.
9. De schade van benadeelden
9.1 De vordering van de benadeelde partij
[Slachtoffer], wonende te Almelo aan de [adres], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 1.750,= (éénduizendzevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
- vernielde koeltoonbank € 1.000,=;
- € 750,= smartengeld.
Dit is gevorderd als “voorschot”. De rechtbank begrijpt dit als een vordering tot schadevergoeding van slechts een deel van de geleden schade. De benadeelde partij behoudt zich kennelijk het recht voor een ander deel van de schade buiten het strafgeding van verdachte te vorderen.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terecht¬zitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 1.750,=, inclusief de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
9.2 De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
10. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36b, 36c en 36f Sr.
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
verklaart dat het primair bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
“Diefstal voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken”.
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van dertig (30) maanden, waarvan tien (10) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- omdat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of omdat de veroordeelde geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden;
- omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt de verdachte, bij wege van voorschot, tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 1.750,= (vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 november 2010);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de maatregel op dat veroordeelde verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.750,= ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 27 dagen zal worden toegepast;
- bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de in beslaggenomen voorwerpen
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen mes;
- gelast de teruggave van de inbeslaggenomen kleding en schoenen aan de rechthebbende.
Dit vonnis is gewezen door mr. Elferink, voorzitter, mr. Bordenga en mr. Wentink, rechters, in tegenwoordigheid van Feijer, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2012.
Buiten staat
Mr. Wentink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.