ECLI:NL:RBALM:2012:BV2118

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
20 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
: 125369 / KG ZA 11-266
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing executie hypotheek en vernietiging koopovereenkomst aandelen

In deze zaak heeft eiser, wonende te [plaats], een kort geding aangespannen tegen gedaagde, gevestigd te [plaats], met als doel de schorsing van de executie van de hypotheek en de vernietiging van de koopovereenkomst van aandelen in KTH B.V. Eiser vordert dat de rechtbank de tenuitvoerlegging van de hypotheekakte van 18 december 2009 en de leveringsakte van 8 juli 2011 schorst, totdat in rechte onherroepelijk is vastgesteld dat gedaagde het recht heeft om deze grossen tegen eiser ten uitvoer te leggen. Eiser stelt dat hij niet op de hoogte was van bepaalde misstanden bij KTH, die door gedaagde verzwegen zouden zijn, en dat de koopovereenkomst op grond van dwaling of bedrog vernietigd dient te worden.

Gedaagde heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van eiser in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van eiser en gedaagde afgewogen. Eiser heeft verklaard dat de levering van de aandelen aan een derde, [X], op zijn verzoek heeft plaatsgevonden, waardoor er geen sprake is van een titelgebrek. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiser op de hoogte was van de financiële situatie van KTH en dat zijn beroep op vernietiging van de overeenkomst niet slaagt.

De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat de hypotheekakte executoriale kracht heeft, omdat deze ook voorziet in de mogelijkheid dat later ontstane schulden onder de hypotheek vallen. Eiser heeft geen bewijs kunnen leveren dat de hypotheek teniet is gegaan. De vordering van eiser wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 816,00 aan salaris van de advocaat. Het vonnis is uitgesproken op 20 januari 2012 door de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 125369 / KG ZA 11-266
datum vonnis: 20 januari 2012 (g)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats],
eiser,
verder te noemen [eiser],
advocaat: mr. R.J. Joustra te Enschede,
tegen
[gedaagde],
gevestigd te [plaats],
gedaagde,
verder te noemen [gedaagde],
advocaat: mr. W.L.H. Janssens te Veghel.
1. Het procesverloop
[eiser] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding. De zaak is behandeld ter terechtzitting van 6 januari 2012. Ter zitting zijn verschenen: [eiser] vergezeld door mr. Joustra en [gedaagde] vergezeld door mr. Janssens. De standpunten zijn toegelicht. Het vonnis is bepaald op vandaag.
2. De feiten
2.1 Op 18 december 2009 heeft [eiser] ten gunste van [gedaagde] een (derde) hypotheekrecht gevestigd op zijn privéwoning.
2.2 [gedaagde] heeft op 4 mei 2011 de aandelen in KTH B.V. (hierna KTH) verkocht aan [eiser] voor een bedrag van € 150.000,00. De koopsom is omgezet in een geldlening door [gedaagde] aan [eiser]. [eiser] heeft niets afgelost van deze lening.
2.3 Op 8 juli 2011 zijn de aandelen in KTH door [gedaagde] aan [X] geleverd.
2.4 De rechtbank Almelo heeft op 5 oktober 2011 het faillissement van KTH uitgesproken.
2.5 Op 16 november 2011 heeft [gedaagde] aan [eiser] een sommatie tot betaling van een bedrag van € 208.576,71 doen toekomen. Daarbij is de aanzegging gedaan dat het woonhuis van [eiser] in het openbaar zal worden verkocht indien niet tijdig zou worden betaald.
2.6 Op 21 november 2011 heeft [eiser] de vernietiging van de koopovereenkomst van de aandelen in KTH van 4 mei 2011 ingeroepen.
2.7 [eiser] heeft een verzoek ingediend tot toelating tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP).
3. Stanpunten van partijen
Standpunt [eiser]
3.1 [eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de tenuitvoerlegging van de grossen van de hypotheekakte van 18 december 2009 en de leveringsakte van 8 juli 2011 schorst, totdat in rechte onherroepelijk is vast komen te staan dat aan [gedaagde] het recht toekomt om deze grossen tegen [eiser] ten uitvoer te leggen. Voorts vordert [eiser] dat de voorzieningenrechter [gedaagde] op straffe van een dwangsom verbiedt om verdere executiemaatregelen te treffen. Tevens vordert [eiser] dat de voorzieningenrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de proceskosten en de nakosten.
Standpunt [gedaagde]
3.2 [gedaagde] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering en veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.3 Voor zover relevant zullen de standpunten van partijen hieronder nader worden weergegeven.
4. De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
Titelgebrek levering
4.1 [eiser] stelt dat de levering van de aandelen ten onrechte is geschied aan [X]. Hierdoor kleeft aan deze levering een titelgebrek. De voorzieningenrechter overweegt dat [eiser] ter zitting heeft verklaard dat de levering van de aandelen aan [X] is geschied op zijn verzoek. Daarmee is sprake van een nadere mondelinge overeenkomst tussen partijen, strekkende tot rechtstreekse levering van de door [eiser] gekochte aandelen aan [X]. Van een leveringsgebrek is derhalve geen sprake.
Vernietiging van de overeenkomst
4.2 Voorts stelt [eiser] dat de koopovereenkomst per brief van 21 november 2011 rechtsgeldig is vernietigd op grond van bedrog dan wel op grond van dwaling. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] voorafgaand aan de verkoop van de aandelen, al dan niet opzettelijk, een aantal misstanden bij KTH verzwegen. In het bijzonder heeft [gedaagde] verzwegen dat KTH een schuld had aan het pensioenfonds en dat werknemers niet waren aangemeld bij het pensioenfonds. Ook zou [gedaagde] hebben verzwegen dat geld dat was bestemd voor KTH, is overgemaakt aan andere bedrijven. Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst [eiser] naar een verslag van de curator van KTH dat is overgelegd als productie 12 bij de dagvaarding.
4.3 De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent als volgt. In de akte van levering aandelen van 8 juli 2011 (productie 3 bij dagvaarding) staat onder punt C3 dat [eiser] op de hoogte is van de complete boekhouding, waaronder de betalingsverplichtingen aan de belastingdienst en het pensioenfonds. Op grond hiervan is de voorzieningenrechter van oordeel dat afdoende vast is komen te staan dat [eiser] op de hoogte was of kon zijn van de schuld van KTH aan het pensioenfonds. De stelling van [eiser] dat hij alleen een conceptakte heeft gezien die verschilde van de bij volmacht ondertekende definitieve akte, wordt als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
4.4 Tussen partijen is voorts niet in geschil dat de heer [Y] [eiser] heeft geadviseerd over en bij de aankoop van de aandelen in KTH. [Y] verzorgde de loonadministratie bij KTH in de periode voorafgaand aan de koop van de aandelen tot aan het faillissement van KTH. [Y] had volledige toegang en inzage in de administratie van KTH. Voorts heeft [eiser] heeft pas op 21 november 2011, daags na het faillissement van KTH en ruim zes maanden na het sluiten van de koopovereenkomst, deze overeenkomst vernietigd. Op grond van het voorgaande is voorshands aannemelijk dat [eiser] op de hoogte was, of middels zijn adviseur had kunnen zijn, van de door hem gestelde misstanden bij KTH. Het beroep van [eiser] op vernietiging van de overeenkomst op grond van bedrog, dan wel op grond van dwaling slaagt vooralsnog dan ook niet, waarbij moet worden bedacht dat een kort geding zich niet leent voor diepgravend onderzoek naar de stellingen en beweringen van [eiser] al dan niet door het opdragen van bewijs.
Tenietgaan van de hypotheek
4.5 [eiser] stelt dat zelfs indien de overeenkomst niet rechtsgeldig vernietigd zou zijn, [gedaagde] niet gerechtigd is om tot executie van de grossen over te gaan. Het hypotheekrecht is volgens [eiser] voor de totstandkoming van de koopovereenkomst teniet gegaan omdat [gedaagde] op enig moment niets meer te vorderen had van [eiser]. [gedaagde] heeft daarentegen gesteld dat zij naast de geldlening voor de koop van de aandelen ook een bedrag van € 50.000,00 heeft geleend aan [eiser]. [gedaagde] stelt dat deze lening op 11 mei 2009 tot stand is gekomen en nimmer is terugbetaald. Ter onderbouwing van haar stelling heeft [gedaagde] naar een overeenkomst gedateerd op 11 mei 2009 en twee bankafschriften overgelegd. [eiser] heeft de door [gedaagde] gestelde overeenkomst betwist en stelt dat hij de handtekening onder de overeenkomst niet heeft gezet. Voorts stelt [eiser] dat [gedaagde] slechts een kopie van de overeenkomst heeft overgelegd en dat de verklaring dat het origineel nog bij de belastingdienst is, ongeloofwaardig is. Dit temeer omdat [eiser] bij brief van 21 november 2011 al aan [gedaagde] had verzocht om eventuele vorderingen inzichtelijk te maken die [gedaagde] op [eiser] meende te hebben. Voorts betwist [eiser] dat het bedrag van € 50.000,00 dat op de bankafschriften is vermeld, door [gedaagde] is verstrekt in het kader van een lening.
4.6 De voorzieningenrechter overweegt dat in de hypotheekakte staat dat de hypotheek is verleend tot meerdere zekerheid voor de betaling van al hetgeen de schuldeiser te vorderen heeft uit hoofde van verstrekte en/of alsnog te verstrekken geldleningen. Desgevraagd heeft [eiser] verklaard dat hij niet weet waarom hij de hypotheekakte ten gunste van [gedaagde] heeft afgesloten en ondertekend en dat hij nog nooit een cent heeft geleend van [gedaagde]. Uit de omstandigheid dat [eiser] in december 2009 een hypotheekrecht ten gunste van [gedaagde] heeft gevestigd, leidt de voorzieningenrechter af dat [gedaagde] op dat moment naar alle waarschijnlijkheid een vordering had op [eiser]. In ieder geval geeft de ondertekening van de hypotheekakte door [eiser], die zonder het bestaan van een schuld niet goed te verklaren is, in dit kort geding voldoende grond om vooralsnog aan te nemen dat van een schuldverhouding sprake was. De door [gedaagde] gestelde geldlening dateert van voor de verlening van het hypotheekrecht. Voorts staat vast dat [gedaagde] in augustus 2009 weliswaar op betwiste grondslag een bedrag van € 50.000,00 heeft overgemaakt aan [eiser]. Deze omstandigheid in combinatie met de verklaringen van [eiser] ter zitting brengen de voorzieningenrechter tot het voorlopige oordeel dat het hypotheekrecht dan ook niet voor het sluiten van de overeenkomst op 4 mei 2011 is tenietgegaan.
Executoriale kracht van de hypotheek
4.7 [eiser] heeft voorts gesteld dat aan de grosse van de hypotheekakte geen executoriale kracht toekomt omdat de vordering die voortvloeit uit de koopovereenkomst van 4 mei 2011 nog niet bestond op het moment van het afsluiten van de hypotheek. De voorzieningenrechter overweegt dat de hypotheekakte wel voorziet in de mogelijkheid dat ook later ontstane schulden onder de hypotheek vallen. Immers, in de hypotheekakte is onder andere opgenomen dat de schuldenaar een recht van hypotheek verleent tot meerdere zekerheid voor de betaling van al hetgeen de schuldeiser te vorderen heeft uit hoofde van verstrekte en/of alsnog te verstrekken geldleningen. De overeenkomst van 4 mei 2011 die overigens expliciet naar het hypotheekrecht verwijst, is een ‘nog te verstrekken geldlening’ in de zin van de hypotheekakte. Aan de grosse van de hypotheekakte komt derhalve executoriale kracht toe.
Belang executie
4.8 [eiser] heeft gesteld dat [gedaagde] geen belang heeft bij de executie van haar hypotheekrecht omdat deze derde is in rang. De voorzieningenrechter zal ook deze stelling van [eiser] afwijzen. Een hypotheekhouder heeft in beginsel het recht om door executie van de onroerende zaak zijn vordering te innen indien de schuldenaar in verzuim is. Slechts indien er sprake is van misbruik van omstandigheden kan dit anders zijn. Daarvan is, mede gezien de door [gedaagde] gemotiveerd gestelde overwaarde van de woning van [eiser] na executie van de eerste twee hypotheken, niet gebleken.
Conclusie en proceskosten
4.9 Aangezien de stellingen van [eiser] geen standhouden, zal de vordering worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 816,00 aan salaris van de advocaat.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. wijst de vordering van [eiser] af;
II. veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 816,00 aan salaris van de advocaat;
III. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. G.G. Vermeulen, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 januari 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.