ECLI:NL:RBALM:2012:BV1999
Rechtbank Almelo
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering tot betaling van een geldsom in kort geding na arbitraal vonnis met bevoegdheidsverweer
In deze zaak vorderde eiser, vertegenwoordigd door mr. E.W. Roessingh, in kort geding betaling van een geldsom van € 36.225,84 van gedaagden, vertegenwoordigd door mr. H.J. Moné. De vordering was gebaseerd op een eerder arbitraal vonnis van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, waarin aan gedaagde een schadevergoeding was toegewezen. Eiser stelde dat gedaagde nog een bedrag verschuldigd was na verrekening van eerdere vorderingen. Gedaagden voerden aan dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd moest verklaren vanwege een arbitrageovereenkomst en dat niet aan de vereisten voor toewijzing van een geldsom in kort geding was voldaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat er wel degelijk sprake was van een spoedeisend belang voor eiser, die aangaf dat zijn liquiditeitspositie negatief werd beïnvloed door het uitblijven van betaling. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vordering voldoende aannemelijk was, mede gezien het gezag van gewijsde van het arbitraal vonnis. De rechter oordeelde dat de belangen van eiser zwaarder wogen dan die van gedaagden, en dat er geen sprake was van een significant restitutierisico. Uiteindelijk werd de vordering van eiser toegewezen, inclusief de wettelijke rente vanaf de datum van het arbitraal vonnis, en werden gedaagden hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld.