ECLI:NL:RBALM:2011:BW6839

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
20 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10 / 1032 BESLU BP1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van jachtakte wegens misbruik van bevoegdheid en onduidelijke regelgeving

In deze zaak heeft eiser, wonende te De Lutte, beroep ingesteld tegen de intrekking van zijn jachtakte door de Minister van Veiligheid en Justitie. De intrekking vond plaats na een besluit van de korpschef van de regiopolitie Twente op 30 november 2009, waarbij werd vastgesteld dat eiser twee wilde zwijnen had geschoten zonder de benodigde vergunningen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 juni 2011, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. L.F. Speijdel, en de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. J. dos Santos.

De rechtbank overwoog dat de intrekking van de jachtakte gerechtvaardigd was op basis van de Flora- en faunawet, die bepaalt dat een jachtakte kan worden ingetrokken indien er aanwijzingen zijn dat de houder misbruik maakt van wapens of munitie. Eiser stelde dat hij bevoegd was om de wilde zwijnen te schieten, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet kon aantonen dat hij de vereiste toestemming had van de Wildbeheereenheid en de jachthouder. De rechtbank concludeerde dat er gegronde redenen waren om te vrezen voor misbruik van de aan de jachtakte verbonden bevoegdheid.

De rechtbank benadrukte dat de bescherming van de veiligheid van de samenleving voorop staat en dat er in geval van twijfel over de bevoegdheid om wapens te bezitten, een jachtakte kan worden ingetrokken. Eiser's argumenten over onduidelijke regelgeving en communicatie werden niet gevolgd, aangezien hij op de hoogte was van de vereisten voor het verkrijgen van de benodigde vergunningen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en stelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 10 / 1032 BESLU BP1 A
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in het geschil tussen:
[eiser],
wonende te De Lutte, eiser,
gemachtigde: mr. R.F. Speijdel, advocaat te Enschede,
en
de Minister van Veiligheid en Justitie,
(voorheen: de Minister van Justitie)
verweerder.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder van 23 augustus 2010.
2. Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2009 heeft de korpschef van de regiopolitie Twente besloten de aan eiser verleende jachtakte in te trekken.
Op 8 januari 2010 heeft eiser tegen dit besluit administratief beroep ingesteld. Bij besluit van 23 augustus 2010 heeft verweerder het administratief beroep ongegrond verklaard.
Op 30 september 2010 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 8 juni 2011, waar eiser is verschenen, bijgestaan door mr. L.F. Speijdel, die waarnam voor de gemachtigde van eiser. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J. dos Santos.
3. Overwegingen
In geschil is de vraag of verweerder terecht en op goede gronden heeft besloten tot het intrekken van de jachtakte van eiser.
Eiser stelt zich in zijn beroepschrift op het standpunt dat hij bevoegd was om de door hem geschoten wilde zwijnen te schieten en vervolgens voorhanden te hebben. Eiser had als lid van de WBE De Lutte-Beuningen toestemming van de Stichting Fauna Beheer Overijssel. Bovendien had hij toestemming van [getuige 1] om te jagen op diens grond. Voor zover eiser heeft gedwaald ten aanzien van zijn bevoegdheid, wordt dit veroorzaakt door de hoogst onduidelijke regelgeving en slechte communicatie daarover. Het intrekken van de jachtakte en de daarmee voor eiser optredende schade staan in geen verhouding tot de mogelijk gepleegde overtreding.
Verweerder stelt in de beschikking op administratief beroep dat er aanwijzingen zijn dat aan eiser het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd. Verweerder baseert zich daarbij op een proces-verbaal van de regiopolitie Twente ter zake overtreding van de Flora- en faunawet, waarin is vastgelegd dat eiser twee wilde zwijnen heeft gedood met een vuurwapen en een exemplaar heeft vervoerd, terwijl hij voor beide handelingen niet bevoegd was. Verweerder is niet overtuigd dat eiser niet zou hebben geweten dat hij onbevoegd was.
In deze zaak is de volgende wettelijke bepaling van belang.
Ingevolge artikel 41, eerste lid, aanhef en onder c, van de Flora- en faunawet (Ffw) wordt een jachtakte in ieder geval ingetrokken indien de houder misbruik heeft gemaakt van wapens of munitie dan wel van de bevoegdheid om wapens of munitie voorhanden te hebben, of indien er anderszins aanwijzingen zijn dat aan hem het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
Volgens de Circulaire wapens en munitie 2005 (hierna: de Circulaire), bijzonder deel (B),
paragraaf 1.1, zijn "het niet langer kunnen toevertrouwen" en "de vrees voor misbruik" twee verschillende omschrijvingen voor dezelfde situatie.
Blijkens paragraaf 1.2, van de Circulaire komt degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en munitie in een bijzondere positie te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie immers het algemene wettelijke verbod geldt om wapens en munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt met zich dat van de vergunninghouder stipte naleving van de wapenwettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd en dat van hem tevens wordt verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als ernstige aantasting van de rechtsorde.
Volgens paragraaf 1.2, ad b, van de Circulaire, voor zover thans van belang, kan de vrees voor misbruik eveneens worden gebaseerd op een door de politie opgemaakt proces-verbaal dat niet of nog niet tot een veroordeling heeft geleid.
Volgens dat deel, paragraaf 1.2, ad b, geldt hetgeen in de Circulaire is vermeld omtrent "het niet langer kunnen toevertrouwen" eveneens bij de toepassing van de Ffw.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de beroepsgronden van eiser als volgt.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het treffen van de thans ter discussie staande maatregel strekt ter bescherming van de veiligheid van de samenleving en niet tot het opleggen aan eiser van een strafrechtelijke sanctie. Tegen de achtergrond van dat grote maatschappelijke veiligheidsbelang is reeds in geringe twijfel aan het verantwoord zijn van het verlof om wapens en munitie te bezitten voldoende reden gelegen om een verlof in te trekken, mits deze twijfel objectief toetsbaar is. Immers, de houder van een jachtakte bevindt zich wat betreft de bevoegdheid om vuurwapens voorhanden te hebben in een uitzonderingspositie ten opzichte van andere burgers aan wie dit niet is toegestaan. Er moet in hem het volledige vertrouwen kunnen worden gesteld dat hij zich aan de (wapen)wettelijke regels zal houden. Daarom kunnen ook strafbare feiten, die in een door de politie opgemaakt proces-verbaal zijn neergelegd en waarvoor de betrokkene (nog) niet onherroepelijk is veroordeeld, een gegronde reden opleveren om te vrezen voor misbruik van de bevoegdheid vuurwapens voorhanden te hebben.
De stelling van eiser dat hij bevoegd was de door hem geschoten wilde zwijnen te schieten en vervolgens voorhanden te hebben, dan wel dat hij door onduidelijke regelgeving er gerechtvaardigd op vertrouwde dat hij hiertoe bevoegd was, volgt de rechtbank niet. Uit de verklaringen van eiser en de (mede door hem) overgelegde stukken blijkt afdoende dat hij op de hoogte was van het feit dat hij zowel een schriftelijke machtiging van de Wildbeheereenheid (als houder van de ontheffing) als schriftelijke toestemming van de jachthouder nodig had om op de wilde zwijnen te mogen schieten. Eiser had noch een dergelijke machtiging, noch de vereiste toestemming.
De rechtbank merkt op dat eiser niet heeft gesteld dat hij in het bezit is gesteld van een schriftelijke machtiging van de Wildbeheereenheid en evenmin dat hij een dergelijke machtiging bij zich had op het moment dat hij de wilde zwijnen schoot. Zoals gezegd, was dit wel noodzakelijk, hetgeen eiser wist, althans had kunnen weten. Dat de Wildbeheereenheid zou hebben meegedeeld dat er geen vergunning van haar noodzakelijk is, is, mede gelet op het hiervoor verwoorde uitgangspunt van strikte naleving van de regels, onvoldoende om eiser van zijn verantwoordelijkheid te ontslaan na te gaan of aan alle voorwaarden is voldaan om te mogen schieten op wilde zwijnen.
Eiser heeft ter zitting voorts verklaard dat hij toestemming had van de jachthouder, [getuige 1]. Eiser kan dit echter niet met stukken onderbouwen. Daarentegen blijkt uit de processen-verbaal van verhoor bij de politie dat [getuige 1] nimmer vooraf (mondeling of schriftelijk) toestemming heeft gegeven aan eiser om op wilde zwijnen te schieten. [getuige 1] heeft daarenboven verklaard dat hij onder meer door eiser is verzocht te verklaren dat hij wel een dergelijke toestemming zou hebben gegeven. Gelet op deze gang van zaken kan de stelling van eiser dat hij te goeder trouw was, niet worden gevolgd. Dat [getuige 1]wellicht achteraf het niet erg heeft gevonden dat er wilde zwijnen werden geschoten op het perceel waar hij jachthouder van is, doet aan dit oordeel niets af.
Gelet op de onbevoegdheid van eiser en het feit dat niet aannemelijk is dat hij (niet verwijtbaar) heeft gedwaald ten aanzien van zijn gestelde bevoegdheid, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de hem bekende omstandigheden de conclusie rechtvaardigen dat er gegronde redenen bestaan om te vrezen voor misbruik van de aan de jachtakte verbonden bevoegdheid om vuurwapens voorhanden te hebben. In een dergelijke situatie schrijft de wet imperatief voor dat de jachtakte dient te worden ingetrokken en is er geen ruimte meer voor en afweging van de belangen van eiser bij het behouden van zijn akte.
Voor zover eiser heeft willen stellen dat door verweerder de redelijke termijn is overschreden bij de behandeling van zijn zaak, overweegt de rechtbank dat hiervan, gelet op het tijdsverloop van nog geen negen maanden, geen sprake is.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep is ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding over te gaan tot een proceskostenveroordeling.
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
Aldus gedaan door mr. A. Flos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. Lever, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 20 JULI 2011.
Afschrift verzonden op
AB