VOOR TUSSENVONNIS DD. 21 SEPTEMBER 2011 ZIE: LJN BU9493
RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 121476 / FA RK 11-795 (AH)
beschikking van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 30 november 2011
de officier van justitie in het arrondissement Almelo,
1. [belanghebbende sub 1]
wonende te [adres en woonplaats]
hierna te noemen “de dochter”,
advocaat: mr. M. Kieft te Enschede;
2. [belanghebbende sub 2],
wonende te [adres en woonplaats],
hierna te noemen “[belanghebbende sub 2]”,
belanghebbenden.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Op 21 september 2011 is een tussenbeschikking gegeven waarbij de behandeling van de zaak is aangehouden teneinde [belanghebbende sub 2] in de gelegenheid te stellen als belanghebbende zijn standpunt kenbaar te maken.
1.2 Op 24 oktober 2011 heeft de dochter als aanvullend stuk in het geding gebracht een brief van [belanghebbende sub 2] aan de dochter d.d. 11 oktober 2011.
1.3 De behandeling van de zaak is voortgezet ter zitting van 25 oktober 2011. Ter zitting zijn verschenen: de officier van justitie en de dochter, vergezeld door mr. Kieft, de partner van de dochter, de heer [K] en de moeder van de dochter, [naam moeder]. [Belanghebbende sub 2], hoewel daartoe deugdelijk opgeroepen, is niet verschenen. De standpunten zijn toegelicht. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.4 De beschikking is bepaald op heden.
2. De beoordeling van het verzochte
2.1 Voor de feiten en de standpunten verwijst de rechtbank naar de tussenbeschikking van
21 september 2011. De inhoud van de tussenbeschikking geldt als hier herhaald en ingelast.
2.2 [Belanghebbende sub 2] is niet ter zitting verschenen, noch heeft hij anderszins zijn standpunt ten aanzien van het verzoek kenbaar gemaakt. Door [belanghebbende sub 2] is een brief aan de dochter geschreven, gedateerd 11 oktober 2011, welke brief door de dochter in het geding is gebracht. Uit deze brief blijkt dat [belanghebbende sub 2] op de hoogte is van onderhavig verzoek, alsmede dat hij bezwaren heeft tegen inwilliging hiervan. Aangezien [belanghebbende sub 2] geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden om als belanghebbende zijn bezwaren in deze procedure kenbaar te maken, zal de rechtbank op de inhoud van genoemde brief bij de beoordeling van het verzoek geen acht slaan.
Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
2.3 Door de officier van justitie is bepleit dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in het verzoek tot vernietiging van de erkenning op grond van artikel 1: 205 lid 2 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Dit artikel bepaalt dat het openbaar ministerie wegens strijd met de Nederlandse openbare orde vernietiging van de erkenning kan verzoeken, indien de erkenner niet de biologische vader van het kind is. De officier van justitie stelt dat er sprake is van strijd met de Nederlandse openbare orde, nu in rechte vaststaat dat [belanghebbende sub 2] ontucht heeft gepleegd met de dochter, [belanghebbende sub 2] niet de biologische vader is van de dochter, maar de dochter tegen haar wil geconfronteerd wordt, in alle handelingen rondom haar persoonlijk statuut, met de man die haar meermalen seksueel misbruikt heeft. Het openbaar ministerie dient op te komen voor de belangen van slachtoffers van strafbare feiten, zodat hier een taak voor het openbaar ministerie is weggelegd, eens te meer nu de termijn waarbinnen de dochter zelf om vernietiging van de erkenning zou kunnen verzoeken reeds lang is verstreken.
2.4 De rechtbank overweegt als volgt. Aan het openbaar ministerie is een zelfstandige rechtsingang verleend om vernietiging van een reeds gedane erkenning te verzoeken, wanneer deze erkenning in strijd is met de openbare orde. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat er alsdan sprake moet zijn van een onaanvaardbare situatie, waarbij onder andere gedacht is aan schijnerkenningen (louter gedaan om rechtsgevolgen op het gebied van het nationaliteits- of vreemdelingenrecht te bewerkstelligen), erkenningen met een te groot of juist te gering leeftijdsverschil tussen het kind en de erkenner of erkenningen die uitsluitend plaatsvinden om belangen van andere erfgenamen te schaden.
2.5 De rechtbank oordeelt dat ook in onderhavige situatie de openbare orde een rol speelt, zodat de officier van justitie in zijn verzoek kan worden ontvangen. Nu de beoordeling van de ontvankelijkheid in casu nauw samenhangt met de inhoudelijke beoordeling van het verzoek, zal hieronder bij overweging 2.11 nader op dit punt worden ingegaan.
Bevoegdheid rechtbank
2.6 De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank te Almelo op grond van artikel 262 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bevoegd is van het verzoek kennis te nemen, omdat het (lokale) openbaar ministerie dat als verzoeker optreedt in Almelo is gevestigd en de dochter als belanghebbende haar woonplaats in het arrondissement Almelo heeft.
2.7 De rechtbank overweegt dat de dochter in [A] is geboren, zodat haar geboorteakte zich aldaar bevindt. Artikel 263 Rv bepaalt dat in zaken die uitsluitend betreffen de aanvulling van de registers van de burgerlijke stand of de inschrijving, doorhaling of wijziging van daarin in te schrijven of ingeschreven akten, de rechter bevoegd is binnen wiens rechtsgebied de akte is of moet worden ingeschreven.
Onderhavige zaak betreft naar het oordeel van de rechtbank geen zaak die uitsluitend betreft de aanvulling van de registers van de burgerlijke stand of de inschrijving, doorhaling of wijziging van daarin in te schrijven of ingeschreven akten. Hoewel bij toewijzing van het verzoek het gevolg zal zijn dat de geboorteakte van de dochter dient te worden gewijzigd, ziet het verzoek in de eerste plaats op de gewenste vernietiging van de erkenning.
De rechtbank oordeelt derhalve dat ten aanzien van de bevoegdheid aansluiting dient te worden gezocht bij artikel 262 Rv, op grond waarvan de rechtbank te Almelo bevoegd is van het verzoek kennis te nemen.
Vernietiging erkenning
2.8 Door de dochter is onbetwist gesteld dat [belanghebbende sub 2] niet haar biologische vader is. Zulks wordt bevestigd door de als productie in het geding gebrachte schriftelijke verklaring van de moeder d.d. 7 juni 2011, waarin zij stelt dat [belanghebbende sub 2] niet de biologische vader is van de dochter, zodat de rechtbank hiervan uit zal gaan bij het beoordelen van het verzoek. Hiermee is voldaan aan de enige wettelijke grond voor vernietiging van de erkenning.
2.9 Vaststaat dat de dochter niet binnen de haar ten dienste staande termijn van drie jaren na het bereiken van de meerderjarigheid tot vernietiging van de erkenning is overgegaan, zodat zij geen eigen rechtsingang meer heeft om de erkenning ongedaan te maken. De dochter heeft hierover gesteld dat zij van deze mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt omdat zij destijds onder behandeling van een psycholoog was en een dergelijke procedure voor haar te belastend was.
2.10 Door de dochter is eveneens gesteld dat zij sinds 2009 contact heeft met haar biologische vader, dat er zich een vader/dochter-band tussen hen ontwikkelt en dat de biologische vader heeft laten weten graag alsnog in haar geboorteakte als vader te willen worden vermeld, hetgeen de dochter ook graag zou willen. De erkenning door [belanghebbende sub 2] staat hieraan in de weg.
2.11 In rechte staat vast dat [belanghebbende sub 2] in de periode van 12 januari 1993 tot en met 30 juni 1995 ontucht heeft gepleegd met de dochter, die destijds tussen de 12 en 14 jaar was. [Belanghebbende sub 2] is voor deze feiten onherroepelijk veroordeeld en heeft aan de dochter een bedrag uit hoofde van schadevergoeding voldaan. De erkenning door [belanghebbende sub 2] van de dochter heeft in 1991 plaatsgevonden met toestemming van de moeder van de dochter, de dochter zelf heeft hierover, vanwege haar jeugdige leeftijd, geen zeggenschap gehad. Nadat de erkenning was gerealiseerd heeft het misbruik door [belanghebbende sub 2] van zijn minderjarige stiefdochter plaatsgevonden.
De dochter is gedurende haar minderjarigheid bekend geworden met het feit dat [belanghebbende sub 2] niet haar biologische vader is. Ingevolge artikel 1:205 lid 4 BW zou de dochter derhalve binnen drie jaren na het bereiken van de meerderjarigheid de vernietiging van de erkenning hebben moeten verzoeken. De rechtbank acht het aannemelijk dat de dochter tot het voeren van een dergelijke procedure niet in staat was, vanwege haar psychische toestand, waarvoor zij zich onder deskundige behandeling heeft moeten stellen. Het ontstaan van deze situatie is naar het oordeel van de rechtbank volledig toe te rekenen aan [belanghebbende sub 2], zodat het de dochter niet kan worden tegengeworpen dat zij deze termijn onbenut heeft laten verstrijken. Op het moment dat de psychische toestand van de dochter het wel mogelijk maakte om te onderzoeken welke mogelijkheden haar ten dienste stonden om de familierechtelijke betrekkingen met [belanghebbende sub 2] te verbreken, bleek de hiervoor beschikbare termijn te zijn verstreken.
Gegeven deze feiten en omstandigheden zou het naar het oordeel van de rechtbank een onaanvaardbare situatie opleveren wanneer de dochter geen mogelijkheden meer zou hebben om de door erkenning ontstane familierechtelijke betrekking tussen haar en de erkenner die haar heeft misbruikt aan te tasten. Instandhouding van de erkenning is dan ook in strijd met de Nederlandse openbare orde. Het verzoek zal worden toegewezen.
2.12 De officier van justitie heeft verzocht de doorhaling te gelasten van de in het register van de burgerlijke stand van de gemeente [A] voorkomende akte van erkenning. Echter, uit de geboorteakte blijkt dat deze erkenning, zoals in 1991 was te doen gebruikelijk, niet als latere vermelding aan de geboorteakte is toegevoegd, maar als zogenaamde kantmelding op de geboorteakte is aangetekend, zodat hiervan geen doorhaling kan plaatsvinden. De rechtbank zal dan ook gelasten dat een latere vermelding betreffende de vernietiging van de erkenning aan de geboorteakte zal worden toegevoegd.
De beslissing
De rechtbank:
I. Vernietigt de erkenning door [belanghebbende sub 2] van [belanghebbende sub 1];
II. Gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [A] een latere vermelding aan de geboorteakte van [belanghebbende sub 1] toe te voegen, inhoudende de vernietiging van de erkenning.
III. Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. M.H. van der Lecq en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2011 in tegenwoordigheid van mr. A.C.M. Heerdink, griffier.