ECLI:NL:RBALM:2011:BU9222

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
23 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-710294-11
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkrachting en aanranding van minderjarige meisjes en jonge vrouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 23 december 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van verkrachting en meermalen plegen van schennis van de eerbaarheid. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 11 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 18 november 2010, in de gemeente Enschede, door geweld en bedreiging een persoon genaamd [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen. Daarnaast heeft hij in mei 2010 [slachtoffer 2] gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen en heeft hij meermalen [slachtoffer 3], die toen nog geen zestien jaar was, gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als geloofwaardig beoordeeld, mede door de consistentie in hun verhalen en de steunbewijs van getuigen. De verdachte ontkende de feiten, maar de rechtbank kwam tot de conclusie dat de tenlastegelegde feiten bewezen konden worden verklaard. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de vordering van [slachtoffer 1] vastgesteld op € 2.000,00 en die van [slachtoffer 3] op € 1.250,00, beide vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de kosten van rechtsbijstand van de benadeelde partijen te vergoeden. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters.

Uitspraak

Rechtbank Almelo
Sector strafrecht
Parketnummer: 08/710294-11
Datum vonnis: 23 december 2011
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte],
geboren op [1952] in [geboorteplaats] ([land]),
wonende in [woonplaats],
nu verblijvende in het PPC te Vught.
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 5 juli 2011, 9 september 2011 en 9 december 2011. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Nijland en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. J. Michels, advocaat te Amersfoort, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: [Slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, dan wel met haar ontucht heeft gepleegd;
Feit 2: [Slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, dan wel haar, wetende dat zij nog geen achttien jaar was, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te dulden;
Feit 3: [Slachtoffer 3] meermalen heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, dan wel meermalen met haar, terwijl zij toen nog geen zestien jaar was, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 18 november 2010, althans in of omstreeks de maand november van het jaar 2010, in de gemeente Enschede, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) een persoon genaamd [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte
- zijn/een vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] gedrukt/gebracht/geduwd en/of
bewogen, en/of
- zijn penis laten vasthouden/bevoelen/betasten door die [slachtoffer 1], en/of
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer 1] geduwd, en/of
- de (al dan niet ontblote) borsten van die [slachtoffer 1] vastgepakt/betast/bevoeld
en/of beknepen, en/of
- gelikt/gezoend aan de (al dan niet ontblote) borsten van die [slachtoffer 1], en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- de kleding van die [slachtoffer 1] omhoog heeft geschoven en/of heeft opengemaakt, en/of
- die [slachtoffer 1] heeft geïntimideerd en/of heeft gemanipuleerd, en/of
- gebruik heeft gemaakt van het lichamelijk en/of psychisch overwicht dat hij, verdachte, op die [slachtoffer 1] had (verworven) en/of (aldus) voor die [slachtoffer 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 18 november 2010, althans in of omstreeks de maand november van het jaar 2010, in de gemeente Enschede, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) een persoon genaamd [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige
handeling(en), bestaande uit
- het drukken/brengen/duwen en/of bewegen van zijn/een vinger(s) in de vagina
van die [slachtoffer 1], en/of
- het laten vasthouden/bevoelen/betasten van zijn penis door die [slachtoffer 1], en/of
- het duwen van zijn tong in de mond van die [slachtoffer 1], en/of
- het vastpakken/betasten/bevoelen en/of beknijpen van de (al dan niet ontblote) borsten van die [slachtoffer 1], en/of
- het likken/zoenen aan de (al dan niet ontblote) borsten van die [slachtoffer 1], en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hieruit/hierin dat verdachte
- de kleding van die [slachtoffer 1] omhoog heeft geschoven en/of heeft opengemaakt, en/of
- die [slachtoffer 1] heeft geïntimideerd en/of heeft gemanipuleerd, en/of
- gebruik heeft gemaakt van het lichamelijk en/of psychisch overwicht dat hij, verdachte, op die [slachtoffer 1] had (verworven) en/of (aldus) voor die [slachtoffer 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
2.
hij in of omstreeks de maand mei van het jaar 2010, in de gemeente Enschede, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) een persoon genaamd [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het wrijven over en/of aanraken en/of betasten van de nek en/of de hals en/of de (al dan niet ontblote) borsten van die [slachtoffer 2] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij, verdachte,
- die [slachtoffer 2] (stevig) bij een/de arm(en) heeft gepakt en/of (vervolgens) heeft meegenomen/meegetrokken naar zijn, verdachte's, kantoor(tje), en/of
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat hij, verdachte, goed was in masseren en/of dat ze niets tegen haar vriend mocht zeggen en/of dat ze geld van hem, verdachte, kon lenen, en/of
- die [slachtoffer 2] door zijn, verdachte's, psychisch en/of lichamelijk overwicht, dat hij als volwassen man over die [slachtoffer 2] had, die [slachtoffer 2] aan zijn, verdachte's, wil heeft onderworpen, en/of (aldus) voor die [slachtoffer 2] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij in of omstreeks de maand mei van het jaar 2010, in de gemeente Enschede, een of meermalen door giften of beloften van geld of goed of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding, te weten door te zeggen dat hij, verdachte, goed was in masseren en/of dat hij, verdachte, geld kon lenen, een persoon, genaamd [slachtoffer 2], geboren op [1993], waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen, te weten het wrijven over en/of aanraken en/of betasten van de nek en/of de hals en/of de (al dan niet ontblote) borsten van die [slachtoffer 2], te plegen of zodanige handelingen van verdachte te dulden;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2010 tot en met 15 oktober 2010, in de gemeente Enschede, meermalen, althans eenmaal, (telkens) door geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) een persoon genaamd [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande (telkens) uit het
- zoenen in de nek van die [slachtoffer 3], en/of
- masseren, strelen en/of het kneden van/bij/in de schouders van die [slachtoffer 3], en/of
- het wrijven over en/of aanraken of betasten van de (al dan niet ontblote) borsten van die [slachtoffer 3], en/of
- het wrijven over en/of aanraken of betasten van de vagina van die [slachtoffer 3], en bestaande (telkens) dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het
- onverhoedse en/of onverwachte en/of (het voor die [slachtoffer 3]) shockerende karakter van dat zoenen, masseren, strelen en/of kneden en/of wrijven en/of aanraken of betasten, en/of
- tegen die [slachtoffer 3] zeggen dat ze het niet/niets tegen [naam] (zijnde de vriend van [slachtoffer 3]) mocht zeggen, en/of
- gebruikmaken van het psychische en/of lichamelijke overwicht dat hij, verdachte, als volwassen man en/of als werkgever van die [slachtoffer 3] over die [slachtoffer 3] had, waardoor hij, verdachte, die [slachtoffer 3] aan zijn wil heeft onderworpen, en/of (aldus) voor die [slachtoffer 3] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 3 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2010 tot en met 15 oktober 2010, in de gemeente Enschede, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een persoon genaamd [slachtoffer 3] (geboren op [1995]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog
niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande (telkens) uit het
- zoenen in de nek van die [slachtoffer 3], en/of
- masseren, strelen en/of het kneden van/bij/in de schouders van die [slachtoffer 3], en/of
- het wrijven over en/of aanraken of betasten van de (al dan niet ontblote) borsten van die [slachtoffer 3], en/of
- het wrijven over en/of aanraken of betasten van de vagina van die [slachtoffer 3].
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de primair tenlastegelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren en met aftrek van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partijen en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 18 november 2010 in de gemeente Enschede, door feitelijkheden een persoon genaamd [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte
- een vinger in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd en bewogen, en
- zijn penis laten vasthouden door die [slachtoffer 1], en
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer 1] geduwd, en
- de ontblote borsten van die [slachtoffer 1] bevoeld en beknepen, en
- gezoend aan de ontblote borsten van die [slachtoffer 1],
en bestaande die andere feitelijkheden hierin dat verdachte
- de kleding van die [slachtoffer 1] omhoog heeft geschoven, en
- die [slachtoffer 1] heeft geïntimideerd;
2.
hij in de maand mei van het jaar 2010, in de gemeente Enschede, door geweld en een andere feitelijkheid een persoon genaamd [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het wrijven over en betasten van de nek en de hals en de ontblote borsten van die [slachtoffer 2] en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheid hierin dat hij, verdachte,
- die [slachtoffer 2] (stevig) bij de arm heeft gepakt en (vervolgens) heeft meegenomen/ meegetrokken naar zijn, verdachtes, kantoor, en
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat ze niets tegen haar vriend mocht zeggen en
- die [slachtoffer 2] door zijn, verdachtes, lichamelijk overwicht, dat hij als volwassen man over die [slachtoffer 2] had, die [slachtoffer 2] aan zijn wil heeft onderworpen, en voor die [slachtoffer 2] een
bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
3.
hij in de periode van 1 september 2010 tot en met 15 oktober 2010, in de gemeente Enschede, meermalen, (telkens) door feitelijkheden een persoon genaamd [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande (telkens) uit het
- zoenen in de nek van die [slachtoffer 3], en
- masseren, strelen en/of het kneden van/bij/in de schouders van die [slachtoffer 3], en
- het wrijven over en/of aanraken van de ontblote borsten van die [slachtoffer 3], en
- het wrijven over en/of aanraken of betasten van de vagina van die [slachtoffer 3], en bestaande (telkens) die andere feitelijkheden uit het
- onverhoedse en onverwachte en het voor die [slachtoffer 3] shockerende karakter van dat zoenen, masseren, strelen en/of kneden en/of wrijven en/of aanraken of betasten, en/of
- tegen die [slachtoffer 3] zeggen dat ze niets tegen [naam] (zijnde de vriend van [slachtoffer 3]) mocht zeggen, en
- gebruikmaken van het lichamelijke overwicht dat hij, verdachte, als volwassen man over die [slachtoffer 3] had, waardoor hij, verdachte, die [slachtoffer 3] aan zijn wil heeft onderworpen, en voor die [slachtoffer 3] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Nadere bewijsoverwegingen
De verdediging heeft geconcludeerd tot vrijspraak van de tenlastegelegde feiten. Verdachte ontkent de tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van feit 2 stelt de verdediging dat verdachte het tenlastegelegde feit niet gepleegd kan hebben omdat verdachte op de genoemde datum van 22 mei 2010 niet in de winkel is geweest. Het was zijn zoon die die dag de winkel beheerde. Ten aanzien van feit 3 stelt de verdediging dat verdachte de gestelde feiten niet kan hebben gepleegd omdat hij in de periode van 10 tot 13 september 2010 met vakantie was. Voorts meent de verdediging dat wellicht kan worden gezegd dat er een zekere mate van gelijkenis is in de door aangeefsters genoemde werkwijze van verdachte, maar onvoldoende om door schakelbewijs tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen.
De rechtbank overweegt het volgende. [Slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben ieder op eigen initiatief en onafhankelijk van elkaar de politie benaderd over verdachte en uiteindelijk aangifte tegen hem gedaan.
[Slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van aanranding door verdachte. Uit de aangifte van [slachtoffer 2] volgt dat zij op zaterdag 22 mei 2010 alleen naar de winkel van verdachte is gegaan. Zij heeft shag gekocht en verdachte heeft [slachtoffer 2] gevraagd of zij koffie wilde hebben.
Zij heeft gezegd dat zij dat niet wilde en dat haar vriend [getuige 1] op haar wachtte, waarop verdachte heeft gezegd dat [getuige 1] nog wel wat langer kon wachten. [Slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij tot drie keer toe ‘nee’ heeft gezegd, maar desondanks heeft verdachte haar bij haar rechterarm gepakt. Zij heeft gevoeld dat verdachte haar kneep. Vervolgens heeft verdachte haar meegenomen naar zijn kantoor, waar hij haar arm heeft losgelaten en tegen haar heeft gezegd dat ze moest gaan zitten. Verdachte heeft haar koffie gegeven en gesproken over zijn opleiding tot masseur. [Slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij toen heeft gezien dat verdachte zijn handen met handcrème heeft ingesmeerd en daarna nog meer crème heeft gepakt, haar linkerhand heeft vastgepakt en is begonnen de crème op haar hand en over haar linkerarm uit te smeren, en daarna over haar schouder en haar rechterarm. [Slachtoffer 2] heeft niet gedurfd om iets te zeggen, want zij was bang dat verdachte haar pijn zou doen als zij zou tegenstribbelen of ‘nee’ zou zeggen. Verdachte heeft met zijn handen in haar nek en hals gewreven en is met zijn handen verder naar beneden gegaan, ook achter haar kleren over haar huid en ontblote borsten. Verdachte heeft met zijn handen onder haar bh gezeten en [slachtoffer 2] heeft gevoeld dat verdachte een beetje hard in haar borsten drukte.
De verklaring van getuige [getuige 1] ondersteunt de geloofwaardigheid van de verklaring van [slachtoffer 2]. [Getuige 1] is de vriend van [slachtoffer 2]. Hij heeft verklaard dat [slachtoffer 2] twee dagen nadat zij was aangerand hem daarover heeft verteld. Zij is op 22 mei 2010 naar de avondwinkel geweest. De getuige heeft verder verklaard dat hij merkte dat zij teruggetrokken deed en stil in een hoekje ging zitten. Volgens de getuige was zij in haar eigen wereldje. Toen hij haar vroeg wat er was heeft [slachtoffer 2] met trillende stem gezegd dat er ‘niets’ was en dat ze wilde douchen, omdat zij zich vies voelde. Ze heeft die bewuste dag haar borsten heel grondig gewassen, aldus de getuige. Hij heeft gezien dat zij haar borsten wel drie of vier keer inzeepte. De getuige heeft verder verklaard dat hij twee dagen later een e-mail van [slachtoffer 2] heeft gekregen, waarin stond dat zij door verdachte was aangerand in de avondwinkel, twee dagen daarvoor.
[Slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan van het plegen van ontuchtige handelingen. Uit de aangifte van [slachtoffer 3] volgt dat zij omstreeks 12 september 2010 samen met haar vriend [getuige 2] is begonnen te werken in de winkel van verdachte. De eerste keer dat zij werd aangerand was dinsdag 14 september 2010. Haar vriend [getuige 2] is toen weggegaan om eten te halen waarna zij alleen met verdachte in het kantoor was. Op 17, 21 en 24 september 2010 heeft zich dit herhaald, waarbij verdachte telkens een stap verder is gegaan. De ontuchtige handelingen op 17 september 2010 begonnen met een massage.
De verklaring van getuige [getuige 2] ondersteunt de geloofwaardigheid van de verklaring van [slachtoffer 3]. Hij heeft verklaard dat zij samen bij verdachte zijn gaan werken en dat hij eten heeft gehaald. Als hij terugkwam ging [slachtoffer 3] vaak dicht tegen hem aanzitten en zag hij dat zij tranen in haar ogen had. De getuige heeft verder verklaard dat hij vermoedde dat er iets aan de hand was. De derde keer heeft hij aan [slachtoffer 3] gevraagd of er iets was, waarop [slachtoffer 3] begon te huilen en vertelde dat verdachte aan haar borsten en tussen haar benen had gezeten. [Slachtoffer 3] was volgens de getuige eigenlijk niet in staat om haar verhaal te vertellen. Zij moest veel huilen. Hoewel de verdediging heeft betoogd dat [getuige 2] ten overstaan van de rechter-commissaris zijn verklaring heeft veranderd, oordeelt de rechtbank dat de getuige op deze voor het bewijs dienende punten niet andersluidend heeft verklaard.
Uit de verklaring van getuige [getuige 3], pleegmoeder van [slachtoffer 3], volgt dat [slachtoffer 3] consequent is in haar uitingen. [Getuige 3] heeft verklaard dat zij [slachtoffer 3] goed kent en dat zij bemerkte, toen zij [slachtoffer 3] vroeg of er iets aan de hand was en [slachtoffer 3] haar er over vertelde, dat het [slachtoffer 3] veel moeite kostte om haar verhaal te vertellen. [Slachtoffer 3] huilde niet, maar was boos, aldus de getuige. In de ondertoon van [slachtoffer 3]s stem hoorde zij boosheid en frustratie.
[Slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van verkrachting door verdachte op 18 november 2010 en heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard. Zij is bij verdachte in de winkel geweest om te vragen of zij geld kon lenen. Verdachte heeft haar gevraagd om koffie met hem te drinken en toen zij met verdachte in zijn kantoor was, is verdachte aan haar gaan zitten. Verdachte is naast haar gaan staan en is begonnen haar te kussen, waarna hij met zijn handen over haar schouders en borsten is gegaan, ook onder haar t-shirt over haar borsten.
Daarna is verdachte met zijn rechterhand achter haar broek naar haar vagina gegaan; zij voelde zich toen heel bedreigd en heel angstig. Verdachte heeft [slachtoffer 1] verder naar voren getrokken op de stoel waardoor zij onderuit op de stoel kwam te zitten. Toen verdachte met zijn hand achter haar broek zat, ging hij met zijn vinger in haar vagina. Hij is met zijn vinger op en neer gegaan in haar vagina. Met zijn andere hand is hij over haar borsten onder haar t-shirt gegaan. Verdachte heeft haar op haar wang en in haar nek gezoend. Verdachte deed boos en zei dat zij het moest toelaten. Verdachte heeft haar ook op haar mond gezoend,
zijn tong in haar mond geduwd en haar borsten gezoend. [slachtoffer 1] heeft verder verklaard dat verdachte zijn penis uit zijn broek heeft gehaald en dat zij daar naar moest kijken, dat verdachte haar hand heeft vastgepakt en tegen zijn gulp heeft gehouden en dat zij toen zijn penis voelde.
De consistentie van de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt uit de verklaring van de getuigen [getuige 4], medisch maatschappelijk werker van [slachtoffer 1], en [getuige 5], consulent bij de gemeente Enschede, afdeling economie en werk. Beide getuigen hebben verklaard dat [slachtoffer 1] hen heeft verteld over het handelen van verdachte. Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat [slachtoffer 1], toen zij vertelde dat verdachte aan haar had gezeten, er erg mee worstelde en dat ze er heel erg mee zat. De getuige heeft ook gezien dat [slachtoffer 1] heel erg boos op verdachte was. Zij zag dat [slachtoffer 1] verdrietig werd. Getuige [getuige 5] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] op 21 december 2010 helemaal overstuur bij haar op kantoor is gekomen en dat ze zichtbaar een brok in de keel had. Volgens de getuige heeft [slachtoffer 1] verteld dat zij ongeveer vier weken daarvoor was aangerand door een buitenlandse man die eigenaar was van een of andere winkel. Beide getuigen hebben dus verklaard dat [slachtoffer 1] overstuur was toen zij vertelde over hetgeen haar was overkomen.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard. De Hoge Raad laat toe dat bewijsmiddelen, die ten grondslag zijn gelegd aan de bewezenverklaring van een strafbaar feit, mede worden gebruikt als steunbewijs voor andere, soortgelijke, strafbare feiten (schakelbewijs). Voorwaarde is dat uit dit bewijsmateriaal blijkt van een specifiek gedragspatroon van de verdachte, dat op essentiële punten overeenstemt met de (uit bijvoorbeeld de aangifte blijkende) gang van zaken bij het te bewijzen feit.
Met betrekking tot de modus operandi die door alle aangeefsters los van elkaar wordt beschreven, overweegt de rechtbank dat uit de stukken van het dossier met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde feiten door verdachte zijn gepleegd. De rechtbank komt tot dat oordeel door de gelijksoortigheid van de werkwijze van verdachte en de feiten en omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn alleen bij verdachte in de winkel als hij hen vraagt om koffie met hem te drinken in zijn kantoor.
[slachtoffer 3] is al alleen in het kantoor als haar vriend [getuige 2] weggaat om eten te halen. Als verdachte met de dames alleen in het kantoor is, benadert hij hen, tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] zegt verdachte dat hij goed kan masseren en hij raakt hen dan aan. Vervolgens gaat hij verder met het plegen van ontuchtige handelingen bij de dames, waarbij verdachte bij [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] de vagina aanraakt en betast. Deze voorgaande overeenkomsten worden naar het oordeel van de rechtbank niet aangetast door de verschillen in aangiftes voor zover deze zien op de in de loop van de tijd steeds verdergaande handelingen van verdachte bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3].
De rechtbank acht daarmee ook bewezen dat verdachte de vagina van [slachtoffer 3] heeft bevoeld en betast, dat hij zijn vinger in de vagina van [slachtoffer 1] heeft geduwd en haar zijn penis heeft laten vasthouden.
Ten aanzien van het door de verdediging gevoerde verweer dat niet verdachte, maar zijn zoon op 22 mei 2010 in de winkel was en hij het onder 1 tenlastegelegde feit derhalve niet kan hebben gepleegd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten overstaan van de politie heeft verklaard dat hij ook wel eens op zaterdagen in de winkel werkt. De zoon van verdachte heeft verklaard dat hij op zaterdag van 19.00 uur tot 00.00 uur werkt en ook mevrouw [getuige 6] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte op vrijdag tot en met zondag best wel eens tussendoor in de winkel is. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer. De verklaring van de zoon van verdachte over zijn aanwezigheid in de winkel op
22 mei 2010 acht de rechtbank niet doorslaggevend.
De rechtbank verwerpt ook het verweer van de verdediging dat verdachte op 13 september 2010 niet in de winkel is geweest, omdat hij met vakantie was. Mevrouw [getuige 6] heeft weliswaar verklaard dat zij en verdachte van 10 tot 13 september 2010 met vakantie zijn geweest en dat verdachte op 13 september 2010 niet direct aan het werk is gegaan en haar in huis heeft geholpen, maar daarmee is naar het oordeel van de rechtbank niet uitgesloten dat verdachte die dag in de winkel is geweest.
De verdediging heeft ten aanzien van feit 2 nog betoogd dat het ook onaannemelijk is dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, aangezien [slachtoffer 3] steeds weer is teruggegaan naar de winkel van verdachte. De rechtbank is in dit verband van oordeel dat het dan zo mag zijn dat [slachtoffer 3] is teruggegaan, maar dat uit dit gedrag geen conclusies kunnen worden getrokken. [slachtoffer 3] kan immers ook in een voor haar bijzondere en zeer moeilijke situatie hebben verkeerd die het maken van goede keuzes bemoeilijkte.
Ten aanzien van het door de verdediging gevoerde verweer dat, gezien de inrichting van de winkel, de tenlastegelegde feiten dan in het volle zicht moeten zijn gepleegd, overweegt de rechtbank het volgende. De rechter-commissaris heeft onderzoek gedaan naar de situatie ter plaatse. Gebleken is dat noch vanaf de straat, noch in de winkel direct zicht is in het kantoor. Ook leidt de rechtbank uit de foto’s af dat het ondoorzichtige folie aanzienlijk hoger zat dan de door verdachte beschreven 15 à 20 cm. Hierdoor is dan minder zicht in het kantoor. Verder staat er een stelling met goederen voor de deur naar het kantoor en is het zicht vanuit de winkel bovendien nog minder als de personen in het kantoor zitten. De rechtbank verwerpt het verweer.
In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij dit vonnis. De in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden zijn redengevend voor deze beslissing. De inhoud van de bewijsmiddelen is telkens alleen gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het in het bijzonder betrekking heeft.
De rechtbank heeft de eventueel in de bewezenverklaring voorkomende schrijffouten verbeterd. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair, 2 primair en 3 primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 242 en 246 van het Wetboek van strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair:
het misdrijf: verkrachting;
feit 2 primair:
het misdrijf: feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
feit 3 primair:
het misdrijf: feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Hoewel verdachte twee gesprekken heeft gevoerd met drs. J.P.M. van der Leeuw, klinisch psycholoog en psychotherapeut, heeft verdachte bij het tweede gesprek te kennen gegeven dat hij niet langer wenst mee te werken. Drs. Van der Leeuw heeft daarom geen diagnose kunnen stellen. Ook is door de ontkenning van verdachte geen relatie te formuleren tussen de eventuele ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens enerzijds en het tenlastegelegde anderzijds. Evenmin is er om diezelfde redenen een uitspraak te doen over het recidiverisico. De rechtbank stelt, gelet op het vorenstaande, dan ook dat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
8. De op te leggen straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie zedenmisdrijven. Verdachte heeft de strafbare handelingen gepleegd bij twee minderjarige meisjes, waarvan één nog geen zestien jaar was en bij wie verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan het bewezenverklaarde, en bij een jonge vrouw.
Zedenmisdrijven zijn ernstige strafbare feiten. De ervaring leert dat slachtoffers nog jaren lang lijden aan de vooral psychische gevolgen van de feiten, zoals gevoelens van angst en onveiligheid. Verdachte heeft door het plegen van deze feiten misbruik gemaakt van het vertrouwen van de slachtoffers en hij heeft inbreuk gemaakt op hun lichamelijke en geestelijke integriteit. Vervolgens worden zij dan slachtoffer van zedenmisdrijven. De omstandigheid dat verdachte zich kennelijk geen enkele rekenschap heeft gegeven van de belangen van de slachtoffers en zich slechts heeft laten leiden door zijn eigen lustgevoelens, rekent de rechtbank hem, ook omdat hij voortdurend in de procedure het tenlastegelegde heeft ontkend, bijzonder aan.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van hetgeen bewezen is verklaard in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die vrijheidsbeneming voor de hierna te melden duur met zich brengt.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank geconstateerd dat verdachte geen justitiële documentatie heeft. Verdachte heeft evenwel niet willen meewerken aan (verder) psychologisch onderzoek. Hierdoor is geen duidelijkheid verkregen over het al dan niet aanwezig zijn van eventuele psychiatrische en/of psychische stoornissen bij verdachte die mogelijk door al dan niet ambulante hulpverlening behandeld zouden kunnen worden. Evenmin is zicht gekomen op al dan niet bestaande recidive.
Gelet op het vorenstaande en op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover hiervan ter zitting is gebleken, acht de rechtbank het passend en geboden dat een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk wordt opgelegd, teneinde verdachte er van te weerhouden nogmaals soortgelijke feiten te plegen. In dat verband acht de rechtbank het ook passend dat een proeftijd voor de duur van vijf jaar wordt vastgesteld. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam voor een of meer personen.
9. De schade van benadeelden
9.1 De vordering van de benadeelde partij
[Slachtoffer 1], wonende te [woonadres], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces en heeft veroordeling van de verdachte gevorderd tot betaling van € 2.526,00 wegens immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, primair omdat verdachte van het tenlastegelegde feit vrij dient te worden gesproken en subsidiair omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding met zich brengt.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering tot immateriële schadevergoeding ontvankelijk. De rechtbank acht het tenlastegelegde feit bewezen, zodat de vordering van het slachtoffer beoordeeld moet worden. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terecht¬zitting is komen vast te staan dat de verdachte door het onder 1 primair bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer.
De opgevoerde schadepost is overigens verder niet betwist.
De rechtbank acht het passend de immateriële schadevergoeding te bepalen op een bedrag van € 2.000,00 en zal daarom het gevorderde toewijzen tot dat bedrag met de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf 18 november 2010, zijnde de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering voor het meerdere, zijnde € 526,00, een onevenredige belasting van het strafgeding met zich brengt en zal de benadeelde partij voor dat gedeelte in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan haar vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
Ook [slachtoffer 3], wonende te [woonadres], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces en heeft veroordeling gevorderd van de verdachte tot betaling van in totaal € 1.250,00 wegens terzake immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering omdat verdachte van het tenlastegelegde feit moet worden vrijgesproken en subsidiair omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding met zich brengt.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering tot immateriële schadevergoeding ontvankelijk. De rechtbank acht het tenlastegelegde feit bewezen, zodat de vordering van het slachtoffer beoordeeld moet worden. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terecht¬zitting is komen vast te staan dat de verdachte door het onder 3 primair bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadepost is overigens verder niet betwist.
De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 1.250,00, te vermeerderen met de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf 15 oktober 2010, zijnde de datum waarop het strafbare feit laatstelijk is gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
9.2 De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens voornoemde slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die ten aanzien van mevrouw [slachtoffer 1] door feit 1 primair en ten aanzien van mevrouw [slachtoffer 3] door feit 3 primair is toegebracht.
10. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57, 242 en 246 Sr.
11. De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair, 2 primair en 3 primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair: het misdrijf verkrachting;
feit 2 primair: het misdrijf feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
feit 3 primair: het misdrijf feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 november 2010;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering en dat zij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- legt de maatregel op dat veroordeelde verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit 1 primair tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.000,00 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 30 dagen zal worden toegepast;
- bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van een bedrag van € 1.250,00 (zegge: éénduizendtweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2010;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de maatregel op dat veroordeelde verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit 1 primair tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.250,00 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 12 dagen zal worden toegepast;
- bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Stoové, voorzitter, mr. M.E. van Wees en mr. H. Stam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 december 2011.
Buiten staat
Mr. Van Wees is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.