ECLI:NL:RBALM:2011:BU7803

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
30 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
106643 HA ZA 1179 van 2009
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Margadant
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake koopovereenkomst en boetebepaling

In deze zaak, die voor de Rechtbank Almelo werd behandeld, hebben eisers, [eiser 1] en [eiseres 2], een vordering ingesteld tegen gedaagde sub 1, [gedaagde sub 1], en gedaagde sub 2, [gedaagde sub 2], met betrekking tot een koopovereenkomst van een woning. De rechtbank heeft op 30 november 2011 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, die voortvloeide uit een geschil over de uitvoering van de koopovereenkomst die op 2 december 2008 was gesloten. De eisers stelden dat gedaagde sub 1 aansprakelijk was voor een boete van 10% van de koopprijs, omdat de overeenkomst niet was nagekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde sub 1 niet heeft betwist dat zij als koper was aangemerkt en dat zij niet heeft gereageerd op de mededeling van gedaagde sub 2 dat de woning op haar naam zou komen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen, waaronder die van de eisers en de makelaar, voldoende bewijs boden dat gedaagde sub 1 de koopovereenkomst had aanvaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagde sub 1 gehouden was aan de bepalingen van de koopovereenkomst en heeft haar veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 143.000,- aan eisers, vermeerderd met wettelijke rente. De vorderingen van eisers tegen gedaagde sub 2 zijn afgewezen, omdat gedaagde sub 2 als gevolmachtigde van gedaagde sub 1 niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de nakoming van de koopovereenkomst. De rechtbank heeft ook de proceskosten verdeeld, waarbij gedaagde sub 1 in de helft van de kosten van eisers werd veroordeeld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
Zaaknummer: 106643 HA ZA 1179 van 2009
datum vonnis: 30 november 2011 (m)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
1. [eiser 1]
en
2. [eiseres 2],
beiden wonende te [plaats],
eisers,
hierna gezamenlijk te noemen '[eiser 1]' en '[eiseres 2]',
advocaat: mr. J.W. Stegeman te Goor, gemeente Hof van Twente,
tegen
1. gedaagde sub 1]
wonende te [plaats],
gedaagde sub 1,
hierna te noemen [gedaagde sub 1],
advocaat: mr. J.A.A.M. Rupert te Haaksbergen,
en
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [plaats],
gedaagde sub 2,
hierna te noemen '[gedaagde sub 2]',
advocaat: mr. P.F. Wolbers te Delden, gemeente Hof van Twente.
1. Het verdere procesverloop
1.1. Naar aanleiding van het tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 20 april 2011 heeft er op 23 juni 2011 een getuigenverhoor plaatsgevonden aan de zijde van [eiser 1] en [eiseres 2], waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
1.2. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben afgezien van contra-enquête.
1.3. Partijen hebben geconcludeerd na enquête.
1.4. Partijen hebben vonnis gevraagd, welk vonnis is bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
2.1. De rechtbank neemt hier over hetgeen zij heeft overwogen en beslist in haar tussenvonnis van 20 april 2011.
2.2. Bij genoemd tussenvonnis heeft de rechtbank [eiser 1] en [eiseres 2] op de voet van het bepaalde in artikel 150 Rv. in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat zij onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten aannemen dat [gedaagde sub 1] aan [gedaagde sub 2] een toereikende volmacht had verleend voor het sluiten van de koopovereenkomst (productie 1 bij dagvaarding) op 2 december 2008 tussen [gedaagde sub 1] als koopster en [eiser 1] en [eiseres 2] als verkopers.
2.3. [eiser 1] en [eiseres 2] hebben een drietal getuigen laten horen, te weten zijzelf als partijgetuigen en daarnaast de heer [M]. Daarnaast hebben [eiser 1] en [eiseres 2] afschriften van e-mailberichten in het geding gebracht, die aan het proces-verbaal van het getuigenverhoor zijn gehecht.
2.4. De getuigen hebben de volgende, in het kader van de aan [eiser 1] en [eiseres 2] verstrekte bewijsopdracht, relevante verklaringen afgelegd:
[eiseres 2], partijgetuige:
"De koopovereenkomst van 2 december 2008 hebben wij eerst in concept toegemaild gekregen. Ook de kopers hadden een concept via de mail gekregen. (…)
Op vrijdag 7 november 2008 in de middag vond de tweede bezichtiging plaats. Ook hier waren [gedaagde sub 1] [gedaagde sub 2] aanwezig. Zij hadden een eigen makelaar meegenomen, de heer [T] van [D] makelaarddij.. [gedaagde sub 1] en de [gedaagde sub 2] waren echt enthousiast. (…)
Tijdens die tweede bezichtiging heeft de [gedaagde sub 2] ons verteld dat het huis op naam van [gedaagde sub 1] zou komen. Hij had een bedrijf en een bedrijf en het bedrijf zou gaan huren van [gedaagde sub 1] privé. (…)
Op 17 februari 2009 heeft er een bespreking plaatsgevonden bij ons thuis. Daarbij waren aanwezig: [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2], de heer [T], de heer [S], onze accountmanager van de ABN Amro Bank, onze makelaar [M], mijn man en ik. Deze bespreking vond plaats omdat we wilde kijken hoe we nu verder moeten gaan. Het was duidelijk dat de financiering niet rond kwam. In eerste instantie wilde [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat er snel gehandeld zou worden. (…) Zij wilde dit graag zodat hun kinderen na de vakantie meteen in [plaats] naar school konden. (…)
In de akte die we van de notaris, die we op 14 januari hadden gekregen, stond de naam van [gedaagde sub 1].
Op 17 februari 2009 toen we bij elkaar zaten is aan de orde geweest dat we in eerste instantie een overbruggingskrediet hadden dat tot 15 januari liep en dat later is verschoven naar 30 januari, maar dat houdt een keertje op. (…)
We hebben toen nog een uitstel gegeven tot 1 maart. Op 2 maart moest het rond zijn. Daar zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] mee akkoord gegaan. [gedaagde sub 1] was daar ook bij."
[eiser 1], partijgetuige:
"Bij de tweede bezichtiging ben ik wel geweest. [gedaagde sub 2] vond het een perfecte locatie om zijn bedrijfsvoering door te zetten. [gedaagde sub 1] was heel enthousiast over de woning. Er was sprake van een goede gemotiveerde toestand. Wij hebben toen aan tafel bij ons koffie gedronken. Toen is ons verteld dat de woning op naam van[gedaagde sub 1] zou komen. [gedaagde sub 2] vertelde dat. Toen [gedaagde sub 2] dat aan ons vertelde reageerde [gedaagde sub 1] niet verbaasd. Wij waren eerder verbaasd dat de woning op haar naam zou komen te staan. We hebben daar toen vragen over gesteld. [gedaagde sub 2] legde ons toen uit dat het vanwege belastingtechnische redenen was. Dat het beter was om privé te kopen en zakelijk te huren. (…)
Toen [gedaagde sub 2] vertelde dat het vanwege financiële redenen aantrekkelijker was om de woning op naam van [gedaagde sub 1] te zetten, reageerde [gedaagde sub 1] daar niet op."
De heer [M]:
"Ik ben geen familie van de heer of mevrouw [eiser 1 en eiseres 2]] die hier partij zijn vandaag. De rechter laat mij de koopovereenkomst zien van 2 december 2008, productie 1 bij dagvaarding. Ik heb deze koopovereenkomst in eerste instantie in concept naar de heer en mevrouw [eiser 1en eiseres 2] per mail verzonden. Ik heb hetzelfde concept ook toegemaild naar de heer [T] van [D] Makelaardij. Ik heb toen geen opmerkingen gekregen van de heer [T].
Ik ben bij beide bezichtigingen aanwezig geweest. Er heerste een leuk sfeertje. Tijdens de tweede bezichtiging heeft [gedaagde sub 2] verteld dat het object op naam van [gedaagde sub 1] kwam. Bij die bezichtiging was ook de heer [T] de makelaar van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aanwezig. [gedaagde sub 2] vertelde dat toen we koffie dronken aan de eettafel. Dit werd toen niet ontkend. Iedereen aan tafel kon goed volgens wat er gezegd werd. [gedaagde sub 2] heeft het duidelijk gezegd. Later is het ook nog een keer bevestigd door de heer [T]. De rechter laat mij twee e-mailberichten zien die ik heb gekregen van de heer [T]. Hieruit blijkt de bevestiging. (…)
Het was een open gesprek. [gedaagde sub 2] heeft toen nog aangevuld dat het zakelijk beter uit kwam als hij de woning dan zakelijk weer terug huurde van [gedaagde sub 1]. Hij had daarvoor belastingtechnische redenen.
(…)
Toen de transportakte werd opgesteld werd ook de naam van [gedaagde sub 1] genoemd als koper. Ik heb de notarisstukken niet naar [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gezonden, maar naar hun makelaar de heer [T]. Dat is normaal."
2.5. Uit de aan het proces-verbaal van het gehouden getuigenverhoor blijkt onder meer het volgende:
De heer [T], makelaar van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] heeft per e-mailbericht op
18 november 2008 het volgende aan de heer [M], makelaar van [eiser 1] en [eiseres 2], geschreven:
"Bijgaand de gegevens aan de koper van [adres] en [plaats]
[gedaagde sub 1]
Geboren op [jaar] te [plaats]
Wonende aan de [adres] en [plaats]
We vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd en zien het concept van de koopakte graag tegemoet."
De heer [T] heeft per e-mailbericht op 28 november 2008 aanvullend bericht:
"Zoals besproken hierbij de aanvullende gegevens inzake bovengenoemde koopakte naast de overééngekomen transportdatum donderdag 15 januari 2009:
- Notaris: Notariskantoor [W] [adres] en [plaats]
- Legitimatie koper: Paspoort, nummer[….], geldig tot [datum en jaar]."
2.6. [eiser 1] en [eiseres 2] hebben geconcludeerd dat zij geslaagd zijn in de aan hen opgedragen bewijsopdracht. De belangrijkste omstandigheden waren volgens hen de aanwezigheid van [gedaagde sub 1] bij de bezichtigingen, haar enthousiasme met betrekking tot de woning en haar instemming met de melding van [gedaagde sub 2] dat de woning op haar naam zou komen. Voorts hebben volgens [eiser 1] en [eiseres 2] de volgende omstandigheden het vertrouwen van hen slechts verstrekt. [gedaagde sub 1] is aanwezig geweest tijdens de bespreking op 17 februari 2009, [gedaagde sub 1] heeft aan diverse personen in [plaats] laten weten dat zij naar [plaats] zouden gaan verhuizen en daartoe bestellingen hebben geplaatst. Tenslotte hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] pas in deze procedure zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde sub 1] ten onrechte als koper is aangemerkt.
2.7. [gedaagde sub 1] heeft geconcludeerd dat [eiser 1] en [eiseres 2] niet zijn geslaagd in de aan hen opgedragen bewijsopdracht. [gedaagde sub 1] heeft daartoe onder meer het volgende gesteld.
[gedaagde sub 1] heeft tijdens de tweede bezichtiging, waarbij [gedaagde sub 2] verteld heeft dat de woning op naam van [gedaagde sub 1] kwam, niet gereageerd en heeft dus toen daar ook niet mee ingestemd. Volgens [gedaagde sub 1] heeft zij helemaal niets meegekregen van wat er is besproken tijdens de tweede bezichtiging. Tijdens de bezichtigingen is nooit aan de orde gekomen dat [gedaagde sub 1] [gedaagde sub 2] zou machtigen voor de aankoop. De e-mailberichten die aan het proces-verbaal van de zitting zijn gehecht, hebben [eiser 1] en [gedaagde sub 1] pas een week voor de zitting voor het eerst gezien. Ze kunnen dus niet op basis van deze e-mailberichten een bepaald vertrouwen hebben gekregen. Dat makelaar [T] zaken bevestigd heeft, regardeert [gedaagde sub 1] niet. [gedaagde sub 1] heeft nimmer met makelaar [T] gecorrespondeerd. [gedaagde sub 1] doet een beroep op artikelen 163 en 164 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.).
2.8. [gedaagde sub 2] heeft geconcludeerd dat uit het verloop van de procedure tot nu toe, dient te worden afgeleid dat enkel aan [eiser 1] en [eiseres 2] en aan [gedaagde sub 1] door de rechtbank bewijsopdrachten zijn gegeven, en dat formeel gezien [gedaagde sub 2] daartoe op dit moment nog niet in staat is gesteld. Ook [gedaagde sub 2] doet een beroep op de artikelen 163 en 164 Rv.
2.9. Naar het oordeel van de rechtbank zijn [eiser 1] en [eiseres 2] geslaagd in de aan hen opgedragen bewijsopdracht. Zij mochten onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze aannemen dat [gedaagde sub 1] aan [gedaagde sub 2] een toereikende volmacht had verleend voor het sluiten van de koopovereenkomst (productie 1 bij dagvaarding) op 2 december 2008 tussen [gedaagde sub 1] als koopster en [eiser 1] en [eiseres 2] als verkopers. De rechtbank komt tot deze conclusie op grond van de volgende feiten en omstandigheden. [gedaagde sub 1] heeft niet betwist dat [gedaagde sub 2] tijdens de tweede bezichtiging heeft medegedeeld dat de woning op haar naam moest komen en dat [gedaagde sub 2] ook uitgelegd heeft, waarom dat het geval is. [gedaagde sub 1] heeft zich op het standpunt gesteld dat dit hele gesprek aan haar voorbij is gegaan. [gedaagde sub 1] heeft echter niet uitgelegd waarom dit (belangrijke onderdeel van het) gesprek aan haar voorbij is gegaan. Zij heeft geen feiten en/of omstandigheden genoemd, waarom dat het geval zou zijn geweest. Het gesprek betrof de aankoop van de woning en was dus een belangrijk gesprek. Volgens de heer [M] deed iedereen mee aan het gesprek en was [gedaagde sub 1] betrokken bij het gesprek. Het had op de weg van [gedaagde sub 1] gelegen om tijdens dit gesprek tegen deze gang van zaken te ageren. Door hier niet tegen te ageren, heeft zij in ieder geval de schijn gewekt dat de woning op haar naam moest komen.
2.10. Vervolgens heeft [T], de makelaar van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], de gegevens van [gedaagde sub 1] aan de makelaar van [eiser 1] en [eiseres 2] doorgegeven. De gedragingen van [T] kunnen aan [gedaagde sub 1] worden toegerekend. Artikel 6:172 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt immers:
Indien een gedraging van een vertegenwoordiger ter uitoefening van de hem als zodanig toekomende bevoegdheden een fout jegens een derde inhoudt, is ook de vertegenwoordigde jegens de derde aansprakelijk.
[gedaagde sub 1] stelt zich kennelijk op het standpunt dat [T] ten onrechte haar naam heeft doorgegeven aan de makelaar van [eiser 1] en [eiseres 2] als koopster van de woning en dat [T] het dus fout heeft gedaan. [gedaagde sub 1] heeft echter niet ontkend dat [T] haar makelaar is. Zijn mogelijk foutieve gedragingen, maken daarom ook [gedaagde sub 1] op grond van het hierboven geciteerde wetsartikel aansprakelijk. Makelaar [T] heeft immers ook [gedaagde sub 1] vertegenwoordigd toen hij de gegevens van haar doorgaf. Bovendien was makelaar [T] aanwezig bij het ondertekenen van de koopovereenkomst op 2 december 2008. Makelaar [T] heeft niets ondernomen, toen [gedaagde sub 2] te kennen gaf dat hij namens [gedaagde sub 1] de koopovereenkomst tekende en de volmacht van [gedaagde sub 1] liet zien. Dit blijkt uit het proces-verbaal van de verklaring van [gedaagde sub 2], afgelegd voor deze rechtbank op 10 februari 2011. Ook dit stilzitten van makelaar [T] op dat wezenlijke moment, kan aan [gedaagde sub 1] worden toegerekend. Daarnaast was [gedaagde sub 1] enthousiast over de aan te kopen woning en had [gedaagde sub 1] op dat moment een relatie met [gedaagde sub 2] en ging iedereen ervan uit dat het de bedoeling was dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de woning gingen betrekken. Door [gedaagde sub 1] is niet bestreden dat zij pas in deze procedure zich op het standpunt heeft gesteld, dat zij ten onrechte als koper is aangemerkt.
2.11. Ook [eiser 1] en [eiseres 2] hebben verklaard dat [gedaagde sub 2] tijdens de tweede bezichtiging heeft verteld dat het de bedoeling was dat [gedaagde sub 1] de woning op haar naam kreeg en dat [gedaagde sub 2] ook uitgelegd heeft, waarom dat de bedoeling was. Tevens hebben zij verklaard dat [gedaagde sub 1] bij deze tweede bezichtiging aanwezig was en actief deelnam aan het gesprek. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben een beroep op artikel 164 Rv. gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verklaringen van [eiser 1] en [eiseres 2] partijgetuigenverklaringen. Deze verklaringen kunnen alleen in hun voordeel werken, als de verklaringen strekken ter aanvulling van onvolledig bewijs. Naar het oordeel van de rechtbank bevestigen de verklaringen van [eiser 1] en [eiseres 2] de verklaring van
de heer [M]] en de inhoud van de e-mailberichten, die aan het proces-verbaal van het getuigenverhoor zijn gehecht. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben afgezien van contra-enquête en hebben dus de verklaringen van [eiser 1] en [eiseres 2] niet onder ede betwist.
2.12. Naar het oordeel van de rechtbank behoefden [eiser 1] en [eiseres 2] niet te twijfelen aan het feit, dat de woning op naam van [gedaagde sub 1] kwam. Omdat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] toen een relatie hadden en het voor iedereen duidelijk was, dat zij samen in de woning zouden trekken, mochten [eiser 1] en [eiseres 2] ervan uitgaan dat [gedaagde sub 2] door [gedaagde sub 1] gemachtigd was op 2 december 2008 en hoefden zijn niet aan de echtheid van de verleende volmacht te twijfelen. Ook na 2 december 2008 bleef [gedaagde sub 1] betrokken bij onderhandelingen, die toen plaats hebben gevonden over het verkrijgen van een financiering. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde sub 1] toen bezwaar heeft gemaakt tegen de aankoop door haar van de woning. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [eiser 1] en [eiseres 2] terecht een beroep gedaan op artikel 3:61 lid 2 BW en is [gedaagde sub 1] gebonden aan de koopovereenkomst die [gedaagde sub 2] op haar naam heeft gesloten.
2.13. In de koopovereenkomst van 2 december 2008 is een boetebepaling opgenomen. Op grond van artikel 12 lid 3 van deze koopovereenkomst is [gedaagde sub 1] een boete verschuldigd aan [eiser 1] en [eiseres 2], welke gelijk is aan 10% van de totale koopprijs. De koopprijs bedroeg € 630.000,--. De boete op grond van dit artikel bedraagt derhalve
€ 63.000,--. [gedaagde sub 1] heeft geen beroep op matiging gedaan. In het genoemde artikel van de koopovereenkomst staat ook dat, voor zover de wederpartij meer schade lijdt, hij, naast de boete, recht heeft op aanvullende schadevergoeding. [eiser 1] en [eiseres 2] hebben hun woning uiteindelijk verkocht aan een andere partij voor een bedrag van € 550.000,--. [eiser 1] en [eiseres 2] stellen dat zij daardoor schade hebben geleden, ter hoogte van het verschil tussen de koopsom die zij met [gedaagde sub 1] zijn overeengekomen en de koopsom die zij uiteindelijk voor hun woning hebben gekregen, zijnde een bedrag van € 80.000,-
(€ 630.000,-- -/- € 550.000,--). Deze stellingen zijn door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet betwist. Daarnaast stellen zij schade te hebben geleden vanwege extra financiering (€ 9.597,--), wettelijke rente (€ 14.113,36) en kosten rechtsbijstand (€ 5.160,--). Ook deze stellingen zijn door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet betwist. Voorts hebben [eiser 1] en [gedaagde sub 1] een beroep gedaan op artikel 12 lid 4 van de koopovereenkomst. Op grond van dit artikel stellen [eiser 1] en [eiseres 2] dat [gedaagde sub 1] een bedrag van € 457.380,- aan hen verschuldigd is. Ook met betrekking tot dit boetebeding hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geen beroep op matiging gedaan. [eiser 1] en [eiseres 2] hebben uiteindelijk na eiswijziging een voorschot gevorderd van € 143.000,--. Aangezien de rechtbank van oordeel is dat [gedaagde sub 1] is gebonden aan de bepalingen die voortvloeien uit de koopovereenkomst van 2 december 2008, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde sub 1] veroordeeld dient te worden tot betaling van het gevorderde voorschot.
2.14. [eiser 1] en [eiseres 2] hebben wettelijke rente gevorderd over het door hen gevorderde bedrag vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening. Voorts hebben zij wettelijke rente gevorderd over de proceskosten, indien en voor zover betaling van de proceskostenveroordeling niet binnen twee dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis heeft plaatsgevonden. De rechtbank zal deze onderdelen van de vordering jegens [gedaagde sub 1] toewijzen, met dien verstande dat de rechtbank een termijn van twee dagen te kort acht en daarom een termijn van veertien dagen zal bepalen.
2.15. [eiser 1] en [eiseres 2] hebben de grondslag van hun eis bij akte gewijzigd in "voorschot op de verplichting tot betaling (nakoming) van de contractuele boetes en de verplichting tot betaling van rente en schadevergoeding wegens pre-processuele kosten". [eiser 1] en [eiseres 2] vorderen derhalve nakoming van de bepalingen die voortvloeien uit de koopovereenkomst van 2 december 2008.
Nu de rechtbank met [eiser 1] en [eiseres 2] van oordeel is dat zij een koopovereenkomst hebben gesloten met [gedaagde sub 1], is [gedaagde sub 2] als gevolmachtigde van [gedaagde 1] er 'tussenuit' gevallen en kunnen [eiser 1] en [eiseres 2] derhalve geen nakoming van de koopovereenkomst vorderen van [gedaagde sub 2]. De rechtbank zal daarom de vorderingen van [eiser 1] en [eiseres 2] jegens [gedaagde sub 2] afwijzen.
2.16. De rechtbank zal [gedaagde sub 1] als de in het ongelijk gestelde partijen veroordelen in de helft van de proceskosten van [eiser 1] en [eiseres 2]. De rechtbank begroot deze kosten als volgt:
verschotten:
griffierecht: € 3.145,-
dagvaardingkosten: € 85,98 +
totaal: € 3.230,98/ 2 = € 1.615,49
salaris advocaat:
dagvaarding: 1 punt
comparitie van partijen: 1 punt
akte wijziging grondslag en vermeerdering van eis: ½ punt
enquête aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]: ½ punt
conclusie na enquête: 1 punt
enquête aan de zijde van [eiser 1] en [eiseres 2]: 1 punt
conclusie na enquête: 1 punt +
totaal: 6 x € 1.421,- = € 8.526,-/2 =
€ 4.263,-
2.17. De rechtbank zal [eiser 1] en [eiseres 2], als de jegens [gedaagde sub 2] in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 2]. De rechtbank begroot deze kosten als volgt:
verschotten:
griffierecht: € 1.185,-
salaris advocaat:
conclusie van antwoord: 1 punt
comparitie van partijen: 1 punt
enquête aan de zijde [gedaagde sub 1]: ½ punt
enquête aan de zijde van [eiser 1] en [eiseres 2]: ½ punt
conclusie na enquête: 1 punt +
totaal: 3 x € 1.421,- = € 4.263,-
2.18. De rechtbank zal het anders of meer gevorderde afwijzen.
3. De beslissing
De rechtbank:
3.1. Veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan [eiser 1] en [eiseres 2] te betalen een bedrag van
€ 143.000,- (zegge: eenhonderd drieënveertig duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over genoemd bedrag vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2. Veroordeelt [gedaagde sub 1] in de helft van de kosten van het geding tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser 1] en [eiseres 2] begroot op een bedrag van € 1.615,49
(zegge: zestienhonderd en vijftien euro en negenenveertig eurocent) aan verschotten en
€ 4.263,- (zegge: vier duizend en tweehonderd en drieënzestig euro) aan salaris advocaat, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn betaald, [gedaagde sub 1] daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening.
3.3. Wijst de vordering van [eiser 1] en [eiseres 2] jegens [gedaagde sub 2] af.
3.4. Veroordeelt [eiser 1] en [eiseres 2] in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde sub 2] begroot op een bedrag van € 1.185,- (zegge: elfhonderd en vijfentachtig euro) aan verschotten en € 4.263,- (zegge: vier duizend en tweehonderd en drieënzestig euro) aan salaris van de advocaat, waarvan op de voet van artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te betalen aan de griffier van dit gerecht:
€ 1.066,- aan in debet gesteld griffierecht;
€ 4.263,- aan het salaris van de advocaat;
aan de advocaat van [gedaagde sub 2]:
€ 119,- aan niet in debet gesteld griffierecht.
3.3. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
3.4. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Margadant en in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 30 november 2011.