RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 113650 / HA ZA 10-819
datum vonnis: 30 november 2011(H)
Vonnis van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ExPoSchuim Nijmegen B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie
verder te noemen Expo,
advocaat: mr. G.D. te Biesebeek te Zwolle,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
verder te noemen [gedaagde],
advocaat: mr. M.D. Kalmijn te Leeuwarden.
Het verdere procesverloop
In conventie en in reconventie
1. Voor het procesverloop tot 25 mei 2011 verwijst de rechtbank naar hetgeen daarover is opgenomen in de op 1 december 2010 en 25 mei 2011 gewezen vonnissen.
2. Bij het vonnis van 25 mei 2011 is - in reconventie - de eindbeslissing gegeven, waarna de procedure - in conventie - is voortgezet.
3. Naar aanleiding van het - in conventie - gewezen tussenvonnis van 25 mei 2011 hebben getuigenverhoren plaatsgevonden ter zake van de bij dat tussenvonnis aan [gedaagde] gegeven bewijsopdracht.
Als getuige zijn naar voren gebracht:
- door [gedaagde] (in enqu?te):
[gedaagde] (partijgetuige),
[X].
- door Expo (in contra-enqu?te):
[Y].
De van de getuigenverhoren opgemaakte processen-verbaal zijn aan de stukken toegevoegd.
4. Partijen hebben afgezien van het indienen van conclusies na enqu?te/contra-enqu?te.
Het vonnis is bij vervroeging bepaald op heden.
De verdere beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing (in conventie)
5.1 De rechtbank neemt over hetgeen in de tussenvonnissen van 1 december 2010 en
25 mei 2011 is overwogen en beslist.
5.2 Bij het tussenvonnis van 25 mei 2011 is [gedaagde] opgedragen te bewijzen als overwogen in rechtsoverweging 6.1 van dat vonnis.
Bij deze bewijsopdracht gaat het om bewijs van een door [gedaagde] gestelde afspraak dat de facturen, waarvan in dit geding betaling door Expo wordt gevorderd, nog niet opeisbaar zijn. [Gedaagde] beroept zich daarbij op een bespreking in oktober 2009, waaraan [X[, [Z], [Y] en hijzelf deelnamen.
5.3 Met betrekking tot de bespreking in oktober 2009 hebben de getuigen onder meer het volgende verklaard:
…”Ik herinner mij dat er op dat moment sprake was van een betalingsachterstand van €100.000,-- boven de termijn van 60 dagen. De insteek van de bespreking was hoe wij het probleem van mijn betalingsachterstand zouden kunnen oplossen.
…Met betrekking tot de facturen van ExPoSchuim ter zake van lopende leveringen het volgende; ik kan mij niet exact herinneren wat over de betaling daarvan is afgesproken bij de bespreking van oktober 2009…
…De afspraak in oktober 2009 had in eerste instantie betrekking op het bedrag van
€ 100.000,-- waarvan de betalingstermijn van 60 dagen was verstreken. Het ging daarbij om de schuldenpositie in oktober 2009…
…Ik kan mij niet specifiek herinneren dat bij de bespreking in oktober 2009 het woord niet opeisbaarheid is gevallen…”
….”De aanleiding voor de bespreking was een openstand van ongeveer € 100.000,- van [gedaagde] aan ExPoSchuim…..
…Concreet ging het bij die bespreking om het gat van € 100.000,- dat gedicht moest worden..
…Volgens mij is er bij die bespreking niet gesproken over betaling van leveringen die ExPoSchuim in de toekomst aan [gedaagde] zou verrichten…”
…”Bij de bespreking van oktober 2009 ging het in het bijzonder ook om de achterstallige post van [gedaagde] groot € 100.000,-. Die achterstand is later via de eenmanszaak van [gedaagde] betaald.
…Bij de bespreking van oktober 2009 is niet in detail besproken over de betalingen in verband met het Colijn-project. Daarover moest eerst fiscaal advies worden ingewonnen….”
5.4 Bij de facturen, waarvan Expo in dit geding betaling vordert, gaat het om facturen uit de periode februari 2010 tot en met april 2010.
Uit de hiervoor in rechtsoverweging 5.3 aangehaalde getuigenverklaringen kan worden afgeleid dat bij de bespreking van oktober 2009 concreet de op dat tijdstip bestaande achterstand, groot € 100.000,--, aan de orde is geweest. Het gaat echter in de kern om de
beantwoording van de vraag of bewijs is geleverd van de stelling van [gedaagde] dat bij de bespreking van oktober 2009 overeengekomen is, dat niet- opeisbaarheid zou gelden voor facturen van Expo ter zake van de latere leveringen, waarvan in deze zaak betaling wordt gevorderd.
In dat verband acht de rechtbank met name de volgende passages uit de verklaringen van [gedaagde] en [X] van belang:
… ….Met betrekking tot de facturen van ExPoSchuim ter zake van lopende leveringen het volgende; ik kan mij niet exact herinneren wat over de betaling daarvan is afgesproken bij de bespreking van oktober 2009… (getuige [gedaagde]);
…Ik kan mij niet specifiek herinneren dat bij de bespreking in oktober 2009 het woord niet-opeisbaarheid is gevallen…(getuige [gedaagde]);
…Volgens mij is er bij die bespreking niet gesproken over betaling van leveringen die ExPoSchuim in de toekomst aan [gedaagde] zou verrichten…(getuige [X]).”
Verder is volgens de verklaring van getuige [Y] bij de bespreking van oktober 2009 niet in détail gesproken over de betalingen in verband met het Colijn- project. Daarover moest volgens [Y] eerst fiscaal advies worden ingewonnen.
Gelet op de inhoud van de afgelegde getuigenverklaringen is de rechtbank van oordeel dat deze geen, althans onvoldoende, aanknopingspunten opleveren voor het kunnen aannemen van een afspraak in oktober 2009, waaruit voortvloeit dat de onderhavige facturen niet opeisbaar zouden zijn. De rechtbank acht [gedaagde] dan ook niet geslaagd in het leveren van het vereiste bewijs.
5.5 De in rechtsoverweging 5.4 gegeven bewijswaardering brengt tevens met zich dat de rechtbank de stelling van [gedaagde] dat de schuld ter zake van de onderhavige facturen zou worden ingelost met de winsten die gerealiseerd zouden worden met de nieuw opgerichte vennootschap, passeert. Door [gedaagde] aangevoerde redenen dat door de nieuw opgerichte B.V. geen winst werd gemaakt, kunnen dan ook buiten beschouwing gelaten worden.
5.6 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het door [gedaagde] gedane beroep op niet- opeisbaarheid van de onderhavige facturen faalt. Het door Expo ter zake van onbetaalde facturen gevorderde bedrag, groot € 319.031,92, is dan ook toewijsbaar.
5.7 [Gedaagde] verweert zich tegen de door Expo gevorderde handelsrente met de stelling dat geen rente is verschuldigd op grond van de niet-opeisbaarheid van de facturen. Het oordeel van de rechtbank dat de onderhavige facturen wel opeisbaar zijn, brengt evenwel met zich dat het verweer van [gedaagde] tegen de gevorderde handelsrente faalt.
5.8 De conclusie is dat het door Expo gevorderde toewijsbaar is als nader in het dictum bepaald.
5.9 [Gedaagde] dient als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Expo te worden veroordeeld. De door [gedaagde] aan Expo te vergoeden proceskosten worden als volgt begroot:
dagvaarding: 1 punt
comparitie van partijen: 1 punt
pleidooi: 2 punten
enqu?te aan de zijde van [gedaagde]: 1 punt
verzoekschriften tot het leggen van beslag: 1 punt,
totaal 6x € 2.000,-- (Tarief VI), = € 12.000,--.
griffiegeld: € 4.951,--
kosten dagvaarding: € 79,39
kostenbeslagen, inclusief betekeningen: € 1.568,68,
I. Veroordeelt [gedaagde] om aan Expo te voldoen het bedrag van € 325.559,01 (zegge: drie honderd vijf en twintig duizend en vijf honderd negenenvijftig euro en één eurocent) vermeerderd met de wettelijke handelsrente over het bedrag van € 319.031,92, vanaf 17 juni 2010 tot aan de dag van de algehele voldoening;
II. Veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten van Expo tot op deze uitspraak begroot op € 12.000,-- aan salaris advocaat en € 6.599,07 aan verschotten.
III. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
IV. Wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mrs. Hekker, Lemain en Alers en op 30 november 2011 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.