ECLI:NL:RBALM:2011:BU6457

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
29 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08.710129-11
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met houten barkruk in uitgaansgelegenheid

In deze zaak heeft de rechtbank Almelo op 29 november 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 februari 2011 in Rijssen het slachtoffer met een houten barkruk tegen het hoofd heeft geslagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank legde als bijzondere voorwaarde op dat de verdachte zich moet houden aan de voorschriften van de reclassering, inclusief het volgen van een behandeling bij de Forensische Polikliniek JusTact.

De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, namelijk 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor een werkstraf, omdat de verdachte zich sinds zijn schorsing aan de voorwaarden had gehouden. De rechtbank hield bij de strafoplegging rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd en de persoon van de verdachte. De rechtbank vond het excessieve geweld in de uitgaansgelegenheid zorgwekkend en rekende het de verdachte aan dat hij het slachtoffer zonder enige aanleiding aanviel.

De benadeelde partij vorderde schadevergoeding van € 1.310,-, welke door de rechtbank werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade die door het bewezenverklaarde feit was toegebracht. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij de verdachte verplicht werd tot betaling aan de benadeelde partij. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 15 november 2011, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging.

Uitspraak

Rechtbank Almelo
Sector strafrecht
Parketnummer: 08/710129-11
Datum vonnis: 29 november 2011
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[VERDACHTE],
geboren [1975],
thans verblijvende [ADRES].
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 november 2011. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.H.J.M. Damen en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. K. ter Mors, advocaat te Almelo, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [SLACHTOFFER] te doden dan wel heeft geprobeerd [SLACHTOFFER] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel [SLACHTOFFER] heeft mishandeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 12 februari 2011,
te Rijssen, in de gemeente Rijssen-Holten,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een
persoon, genaamd [SLACHTOFFER], van het leven te beroven,
opzettelijk gewelddadig en/of krachtig genoemde [SLACHTOFFER] met een (houten)
barkruk op/tegen het hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 12 februari 2011,
te Rijssen, in de gemeente Rijssen-Holten,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een
persoon, genaamd [SLACHTOFFER], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
opzettelijk gewelddadig en/of krachtig genoemde [SLACHTOFFER] met een (houten)
barkruk op/tegen het hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 12 februari 2011,
te Rijssen, in de gemeente Rijssen-Holten,
opzettelijk mishandelend een persoon, genaamd [SLACHTOFFER], met een (houten)
barkruk op/tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen
en/of pijn heeft ondervonden.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, ter zake het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een algemene proeftijd van vijf jaren en als bijzondere voorwaarde toezicht door de reclassering met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.310,- wordt toegewezen met oplegging daarbij van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr.
4. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
5.1 De vaststaande feiten
De onderstaande feiten volgen rechtstreeks uit de bewijsmiddelen en hebben bij de behandeling van de zaak niet ter discussie gestaan. Het vaststellen van deze feiten behoeft daarom geen andere motivering door de rechtbank dan een verwijzing naar de betreffende bewijsmiddelen .
Verdachte heeft op 2 februari 2011 in Rijssen met een houten barkruk tegen het hoofd van [SLACHTOFFER] geslagen. [SLACHTOFFER] heeft als gevolg van de klap met de barkruk lichamelijk letsel opgelopen, te weten onder meer een wijkende wond/snee van 4 cm op het voorhoofd.
5.2 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat is bewezen dat verdachte opzettelijk heeft geprobeerd om [SLACHTOFFER] van het leven te beroven.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hij [SLACHTOFFER] met de kruk opzij heeft willen duwen, om zich een doorgang naar de deur te verschaffen en daarbij [SLACHTOFFER] per ongeluk tegen het hoofd heeft geraakt.
5.3 De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte [SLACHTOFFER] met de kruk opzij wilde duwen om de doorgang vrij te maken. Uit de getuigenverklaringen van [GETUIGE 1]en [GETUIGE 2] blijkt dat [SLACHTOFFER] met zijn rug naar verdachte toegekeerd aan een tafel zat en dat verdachte zonder enige aanleiding op dat moment, met de barkruk met kracht tegen [SLACHTOFFER]s hoofd sloeg. ,
Het bewust met een zware houten barkruk slaan tegen het hoofd, een onderdeel van het lichaam dat zeer kwetsbare plekken bevat, is zozeer gericht op het toebrengen van ernstig letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte wist dat hiermee een aanmerkelijke kans op het overlijden van die [SLACHTOFFER] bestond. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [SLACHTOFFER] daardoor zou komen te overlijden. Er was sprake van voorwaardelijk opzet om [SLACHTOFFER] te doden. De rechtbank acht aldus het primair tenlastegelegde feit bewezen en verwerpt het verweer van verdachte.
5.4 De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 februari 2011, te Rijssen, in de gemeente Rijssen-Holten, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd [SLACHTOFFER], van het leven te beroven, opzettelijk gewelddadig en krachtig genoemde [SLACHTOFFER] met een houten barkruk op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 287 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf: poging tot doodslag.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
8. De op te leggen straf of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat er gelet op de ernst van het feit een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, moet worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte reeds in februari 2011 door de rechter-commissaris is geschorst en zich sindsdien keurig aan de gestelde schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. De raadsman acht het niet juist dat verdachte na 10 maanden te zijn geschorst nu opnieuw moet worden vastgezet en betoogt daarom oplegging van een werkstraf voor de duur van 180 uur plus een voorwaardelijke werkstraf waaraan een reclasseringstoezicht kan worden gekoppeld.
De overwegingen van de rechtbank
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Tijdens een avond in een uitgaansgelegenheid heeft verdachte het slachtoffer [SLACHTOFFER] aangevallen en hem met een barkruk tegen het hoofd geslagen. Verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van die [SLACHTOFFER] en letsel, te weten een snee in het hoofd van die [SLACHTOFFER], veroorzaakt. De omstandigheid dat het slachtoffer niet dodelijk is geraakt, is niet te danken aan het handelen van verdachte. Dit soort excessief uitgaansgeweld heeft voor de slachtoffers ervan ingrijpende psychische gevolgen en veroorzaakt veel onrust in de maatschappij. Met name het feit dat verdachte het slachtoffer bewust en zonder directe aanleiding aanviel, rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals deze onder meer tot uitdrukking komen in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Nu voor het onderhavige feit geen landelijke oriëntatiepunten straftoemeting zijn vastgesteld, heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die landelijk in soortgelijke zaken worden opgelegd. Het wettelijk strafmaximum in geval van doodslag is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar. Dit rechtvaardigt ook in onderhavig geval de oplegging van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat in deze zaak geen sprake is van een voltooid delict, doch van een poging tot doodslag. Voorts houdt de rechtbank er rekening mee dat het letsel bij [SLACHTOFFER], hoewel een blijvend litteken zal achterblijven, relatief beperkt is gebleven.
Uit het uittreksel uit het Justitiële Documentatie van 21 oktober 2011 van verdachte blijkt dat hij reeds eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld. Dat verdachte zich ondanks de in die veroordeling gelegen waarschuwing wederom aan een soortgelijk feit schuldig maakt, weegt de rechtbank ook mee bij het bepalen van de strafmaat.
De rechtbank houdt rekening met de houding van verdachte ter terechtzitting, alwaar verdachte blijk heeft gegeven van inzicht in de strafbaarheid van zijn handelen. Hij heeft berouw getoond en laten zien dat hij de noodzaak van behandeling inziet en hier positief tegenover staat.
Een beslissing tot schorsing van de voorlopige hechtenis ziet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte ten tijde van deze beslissing, doch staat niet in de weg aan oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank is van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur moet worden opgelegd en verwerpt aldus het standpunt van de raadsman hieromtrent.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het rapport van 15 februari 2011 dat [MEDEWERKER] van Tactus verslavingszorg over verdachte heeft opgemaakt. Hierin wordt begeleiding van verdachte door de reclassering als meerwaarde benoemd. In dit rapport is onder meer geconcludeerd dat er mogelijk aanwijzingen zijn van problemen ten aanzien van middelengebruik en agressieproblematiek. Het recidiverisico wordt ingeschat als matig.
Op grond van hetgeen in het hierboven genoemde rapport over verdachte naar voren is gekomen, alsmede om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst nogmaals strafbare feiten te plegen, is de rechtbank van oordeel dat naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd, waaraan een bijzondere voorwaarde wordt gekoppeld. Om verdachte de noodzakelijke hulp en steun te bieden zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde bepalen dat verdachte zich moet houden aan de door de reclassering gestelde voorschriften en aanwijzingen, ook als dat inhoudt het volgen van een behandeling de Forensische Polikliniek JusTact. In de door de officier van justitie gevorderde langere algemene proeftijd van 5 jaren ziet de rechtbank geen meerwaarde. De rechtbank is van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd van 18 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarde zoals hiervoor uiteengezet.
9. De schade van benadeelde
9.1 De vordering van de benadeelde partij
[NAAM], wonende te [WOONPLAATS] aan de [ADRES], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 1.310,- (dertienhonderdtien euro, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
- Verplicht eigen risico € 170,-;
- Overhemd € 100,-;
- Schoenen € 100,-;
- Broek € 40,-;
- een immateriële schadevergoeding € 900,-.
Dit is gevorderd als “voorschot”. De rechtbank begrijpt dit als een vordering tot schadevergoeding van slechts een deel van de geleden schade. De benadeelde partij behoudt zich kennelijk het recht voor een ander deel van de schade buiten het strafgeding van verdachte te vorderen.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terecht¬zitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van
€ 1.310,- inclusief de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
9.2 De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het primair tenlastegelegde feit is toegebracht.
10. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f Sr.
11. De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair: het misdrijf: poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- omdat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of omdat de veroordeelde geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Tactus Verslavingszorg, ook als dat inhoudt begeleiding of behandeling door derden, bijvoorbeeld het meewerken aan begeleiding en behandeling bij de forensische polikliniek JusTact, voor zover en voor zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [NAAM], wonende te [WOONPLAATS ]aan de [ADRES], van een bedrag van € 1.310,- (vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2011);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de maatregel op dat veroordeelde verplicht is ter zake van het primair bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.310,- ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 23 dagen zal worden toegepast;
- bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J.C. Geeve, voorzitter, mr. H. Bloebaum en mr. A. Flos, rechters, in tegenwoordigheid van D.A.C. Brockötter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2011.