ECLI:NL:RBALM:2011:BU5161

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
16 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
117533 / HA ZA 11-36
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder voor onrechtmatig handelen bij beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 16 november 2011 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagden], bestaande uit [gedaagde sub 1] en de besloten vennootschap Becedef Beheer B.V. De zaak betreft de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [eiseres] met R-Publishing B.V. (R-P) en de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] als bestuurder van Becedef, die op zijn beurt de enige aandeelhouder van R-P was. De rechtbank oordeelde dat de arbeidsovereenkomst van [eiseres] niet rechtsgeldig was beëindigd, ondanks het feit dat R-P haar activiteiten had gestaakt. De rechtbank stelde vast dat [gedaagde sub 1] als feitelijk bestuurder van R-P onrechtmatig had gehandeld door de verplichtingen van R-P jegens [eiseres] niet na te komen, wat leidde tot schade aan [eiseres]. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde sub 1] persoonlijk aansprakelijk was voor de schade die [eiseres] had geleden, omdat hij wist dat zijn handelen zou leiden tot het niet nakomen van de verplichtingen van R-P. De rechtbank heeft [gedaagden] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan [eiseres], inclusief achterstallig loon, vakantiegeld en provisies.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 117533 / HA ZA 11-36
datum vonnis: 16 november 2011 (b)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
verder te noemen [eiseres],
advocaat: mr. I. Grijpma te Leeuwarden,
tegen
I. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
II. BECEDEF Beheer B.V.,
gevestigd te Tubbergen en kantoorhoudende te Geesteren (OV)
gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen [gedaagden] en afzonderlijk te noemen [gedaagde sub 1] en Becedef,
advocaat: mr. J.P.C. van Ruiven te Enschede.
1. Het procesverloop
De procedure blijkt uit de navolgende stukken.
? de dagvaarding van 4 januari 2011, met bijbehorende producties;
? de conclusie van antwoord van 23 maart 2011, met bijbehorende producties;
? de conclusie van repliek van 29 juni 2011, met bijbehorende producties;
? de conclusie van dupliek van 10 augustus 2011.
Het vonnis is bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
2.1 Op 7 februari 2006 is bij notariële akte de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid R-Publishing B.V. (hierna R-P) opgericht. De activiteiten van R-P bestonden uit het uitgeven van een automagazine en het verrichten van media-activiteiten in de breedste zin van het woord.
2.2 Vanaf de oprichting was Becedef enig bestuurder en aandeelhouder van R-P.
[Gedaagde sub 1] is bestuurder en enig aandeelhouder van Becedef.
2.3 [Eiseres] is op 14 augustus 2006 in dienst getreden bij R-P in de functie van media-adviseur en verkoopmedewerker-buitendienst. Na zes maanden is het dienstverband overgegaan in een dienstverband voor onbepaalde tijd.
2.4 Bij besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van Becedef Beheer B.V. van 25 oktober 2007 zijn de activiteiten van R-P met onmiddellijke ingang gestaakt. In de notulen van de aandeelhoudersvergadering (productie 13 bij conclusie van repliek) is het navolgende opgenomen:
“De heer [gedaagde sub 1], 100% aandeelhouder en bestuurder van Becedef Beheer B.V., op haar beurt 100% aandeelhouder en bestuurder van R-Publishing B.V., besluit per 25 oktober 2007 formeel de activiteiten van R-Publishing B.V., zijnde het uitgeven van “het autoblad” per direct te staken.
De heer [gedaagde sub 1] vraagt de heren [X] en [Y] een en ander te regelen, waaronder:
- personele kwesties (beëindiging/ontslag);
- relaties informeren (internet en e-mail);
- debiteuren en crediteuren (geld innen, netjes afhandelen)”.
2.5 Per brief van 26 oktober 2007 heeft [eiseres] een voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden ontvangen. Deze beëindigingsovereenkomst heeft [eiseres] niet ondertekend.
2.6 Met ingang van 1 november 2007 heeft R-P de uitbetaling van loon aan [eiseres] stopgezet.
2.7 Bij vonnis van 29 mei 2008 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, sector kanton, bepaald dat de arbeidsovereenkomst van [eiseres] niet geëindigd is en R-P (onder meer) veroordeeld tot het binnen vijf dagen na betekening van voornoemd vonnis over te gaan tot, kort samengevat:
? betaling van het maandelijkse brutoloon (te vermeerderen met de gemiddelde provisie per maand);
? betaling van het maximum van de wettelijke vertragingsverhoging ex artikel 7:625 BW over het vanaf 1 november 2007 onbetaald gebleven loon;
? het ten gunste van [eiseres] aan de sociale fondsen te voldoen de geëigende afdrachten die ook werden voldaan voordat de loonbetaling werd stopgezet;
? de aan [eiseres] toegezegde pensioentoezegging vanaf het begin van de arbeidsovereenkomst gestand te doen en daarvan schriftelijk bewijs over te leggen;
2.8 R-P is niet tot betaling over gegaan.
2.9 Op 5 augustus 2009 heeft enig aandeelhouder Becedef haar aandelen in R-P overgedragen aan een derde.
2.10 Nadat [eiseres] heeft getracht tot executie van voornoemd kort gedingvonnis over te gaan, heeft de deurwaarder op 26 januari 2010 schriftelijk aan haar bericht gestuurd dat bij R-P geen verhaalsmogelijkheden getraceerd konden worden.
3 Het geschil
De vordering en de gronden daarvan
3.1 [Eiseres] vordert, na vermeerdering van eis, om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
? [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot het betalen aan [eiseres] van het bruto maandloon, de 8% vakantietoeslag en de wettelijke vertragingsschade, zijnde totaal € 86.832,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening;
? [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen, des de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot het betalen aan eiseres van de provisie en daarover de wettelijke vertragingsrente van 50% te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening;
? [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen, des de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis de pensioentoezegging vanaf aanvang van de arbeidsovereenkomst feitelijk gestand te doen en daarvan [eiseres] schriftelijk bewijs van een pensioenverzekeraar te tonen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom ad € 1.000,00 per dag als dagdeel dat gedaagde daarmee in gebreke blijft;
? [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen, des de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot het betalen aan [eiseres] van 32,5 vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke (de rechtbank begrijpt: rente) vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening;
Subsidiair:
? [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen, des de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot het betalen aan [eiseres] van de schade die zij heeft geleden, op te stellen bij staat en te vereffenen volgens de wet;
Primair en subsidiair:
? [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen, des de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot het betalen aan eiseres van de buitengerechtelijke kosten ad € 1.788,00 en [gedaagden] te veroordelen in de kosten van dit geding, beide te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis;
? [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen, des de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot het betalen van het nasalaris van de advocaat ad € 131,00 voor zover betaling wordt verkregen zonder dat betekening van dit vonnis nodig is, respectievelijk ad € 199,00 voor zover betaling binnen 14 dagen na aanschrijving uitblijft en betekening van dit vonnis nodig is.
3.2 Aan haar vordering heeft [eiseres] ten grondslag gelegd dat [gedaagden] als bestuurder van R-P onrechtmatig hebben gehandeld ten opzichte van [eiseres].
[Gedaagde sub 1] kan als feitelijk bestuurder van R-P (immers, [gedaagde sub 1] is bestuurder van Becedef, de enig aandeelhouder en bestuurder van R-P) een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt omdat hij heeft bewerkstelligd dat R-P haar verplichtingen ten opzichte van [eiseres] niet nakomt. Daarnaast is sprake van bewuste wanbetaling van de vordering van [eiseres] op R-P waardoor [eiseres] schade heeft geleden.
3.3 Hiertoe heeft [eiseres] kort samengevat gesteld dat, nadat zij zich op 24 augustus 2007 ziek heeft gemeld bij haar werkgever R-P, [gedaagde sub 1] op 25 oktober 2007 als bestuurder van Becedef – de enig aandeelhouder en bestuurder van R-P – het besluit heeft genomen de bedrijfsactiviteiten van R-P te staken waarna met alle crediteuren en werknemers afspraken zijn gemaakt. Blijkens haar overgelegde brief van 31 oktober 2007 heeft [eiseres] echter niet akkoord willen gaan met de namens R-P aangeboden beëindigingsovereenkomst. Vanaf 1 november 2007 is R-P gestopt met het betalen van loon. Ook na de veroordeling in kort geding van 29 mei 2008, waarbij R-P onder andere is veroordeeld tot het doorbetalen van loon, heeft R-P geweigerd aan voormeld vonnis te voldoen en is er geen loon uitbetaald aan [eiseres]. Volgens [eiseres] is geen sprake van betalingsonmacht bij R-P, maar van betalingsonwil in de persoon van [gedaagde sub 1]. [Gedaagde sub 1] heeft als indirect bestuurder van R-P ervoor gezorgd dat alle overige crediteuren van R-P zijn betaald, met uitzondering van [eiseres]. Zowel het ongelijk behandelen van crediteuren is onrechtmatig, als het bewust niet voldoen aan de contractuele verplichtingen die R-P ten aanzien van derden ([eiseres]) heeft.
Zoals blijkt uit gespreksaantekeningen met het UWV heeft [gedaagde sub 1] er voor gekozen om niet tot betaling van het loon van [eiseres] over te gaan. Ten overstaan van het UWV heeft [gedaagde sub 1] immers verklaard dat hij “klaar” is met [eiseres] en dat hij pertinent weigert om tot betaling van haar loon over te gaan. Omdat naast [eiseres] geen andere crediteuren meer aanwezig waren is een faillissementsaanvraag ten aanzien van R-P niet geslaagd. Zodoende kwam [eiseres] ook niet in aanmerking voor een faillissementsuitkering bij het UWV. Daarnaast heeft R-P als werkgever niet voldaan aan haar re-integratieverplichtingen zodat [eiseres] tevens geen aanspraak kon maken op ziektegeld omdat sprake was van een verlengde loondoorbetalingsplicht van R-P. Ook deze verplichting heeft [gedaagde sub 1] niet willen nakomen.
Het verweer
3.4 [Gedaagden] heeft betwist dat hij als bestuurder aansprakelijk is voor de door [eiseres] gestelde schade.
Vanaf de oprichting van R-P in februari 2006 heeft deze onderneming het financieel zwaar gehad. In 2006 werd een klein verlies geleden terwijl in 2007 het verlies was opgelopen tot bijna € 100.000,00. Dit heeft geleid tot het besluit van [gedaagde sub 1], als beleidsbepaler van R-P, om de activiteiten van de onderneming te staken. Door de slechte financiële resultaten was sprake van betalingsonmacht bij R-P.
[Gedaagden] heeft er voor gekozen om niet het faillissement van R-P aan te vragen, maar in plaats daarvan de zaak op een nette manier af te handelen. Hij heeft daartoe afspraken gemaakt met verschillende crediteuren tot het betalen van de schulden vanuit zijn privé-vermogen. Daarnaast is aan alle werknemers van R-P een zelfde beëindigingsvoorstel gedaan, waarbij geen beëindigingsvergoeding betaald zou worden. [Eiseres] heeft echter als enige het beëindigingsvoorstel niet willen ondertekenen. Vervolgens zag R-P zich geplaatst voor de situatie dat het dienstverband nog doorliep terwijl er geen middelen waren om het salaris van [eiseres] te blijven voldoen. Vanaf 1 november 2007 is daarom geen loon meer aan [eiseres] betaald, zoals ook de overige medewerkers geen loon meer hebben ontvangen vanaf diezelfde datum.
Door de weigerachtige houding van [eiseres] heeft [gedaagden] vervolgens geweigerd om onverplicht uit eigen vermogen de vordering van [eiseres] op haar werkgever R-P
– die onmachtig was om tot betaling over te gaan – te voldoen. [Gedaagden] is niet gehouden om tot betaling van de vordering van [eiseres] over te gaan, terwijl overigens vanaf 5 augustus 2009 Becedef – waar [gedaagde sub 1] bestuurder van is – ook geen bestuurder en aandeelhouder meer is van R-P.
Voorts heeft [gedaagden] de hoogte van de gestelde schade nog betwist, evenals de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten.
4. De beoordeling
4.1 In deze zaak staat vast dat P-R krachtens aandeelhoudersbesluit per 25 oktober 2007 haar activiteiten heeft gestaakt. Evenzeer staat vast dat [eiseres] op dat moment bij P-R in loondienst was en dat haar arbeidsovereenkomst, ondanks het staken van de bedrijfsactiviteiten, niet is beëindigd. R-P heeft niettemin iedere betaling aan [eiseres] vanaf 1 november 2007 gestaakt. Bij vonnis in kort geding van de kantonrechter in deze rechtbank van 29 mei 2008 is onder meer beslist dat het loondienstverband van [eiseres] doorloopt en is R-P veroordeeld tot – in het kort gezegd – doorbetaling van loon c.a. vanaf 1 november 2007. De deurwaarder heeft aan [eiseres] laten weten dat het vonnis door hem niet executabel wordt geacht wegens het ontbreken van enige verhaalsmogelijkheid aan de zijde van R-P.
4.2 [Eiseres] vordert in deze procedure, samengevat gesteld, ten laste van Becedef en [gedaagde sub 1] op grond van onrechtmatig handelen een schadevergoeding die overeenkomt met de inhoud van het vonnis van de kantonrechter. [Gedaagde sub 1] is feitelijk bestuurder en enig aandeelhouder van Becedef, zoals Becedef bestuurder en enig aandeelhouder was van R-P. [Gedaagde sub 1] heeft besloten om de activiteiten van R-P te staken, heeft vervolgens met alle schuldeisers en de overige werknemers van R-P op correcte wijze afgewikkeld, maar heeft dat uitsluitend en alleen niet gedaan in de richting van [eiseres]. [Eiseres] is, naar zij stelt, derhalve als schuldeiser van R-P door het onbetaald en onverhaald blijven van haar vordering ernstig benadeeld, welke benadeling aan [gedaagde sub 1]/Becedef als (feitelijk) bestuurders van R-P kan worden verweten.
4.3 De rechtbank overweegt dat bij benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaald blijven van diens vordering naast de aansprakelijkheid van de vennootschap ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond kan zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld als hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen jegens de schuldeiser niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade .
4.4 Getoetst aan het hiervoor omschreven door de Hoge Raad geformuleerde uitgangspunt, stelt de rechtbank het navolgende vast. Zoals tijdens de aandeelhoudersvergadering van Becedef Beheer B.V. van 25 oktober 2007 werd afgesproken, zouden de consequenties van het staken van de activiteiten van R-P voor de werknemers en de crediteuren naar behoren worden afgewikkeld. Uit de stellingen van beide partijen blijkt dat er ook daadwerkelijk tot correcte afwikkeling is overgegaan jegens zowel de crediteuren als jegens de werknemers, behalve evenwel waar het gaat om [eiseres], die zowel werkneemster als crediteur was. [Gedaagde sub 1] heeft bij conclusie van antwoord uitgelegd dat Becedef Beheer afspraken met alle crediteuren heeft gemaakt en dat met alle werknemers, behoudens [eiseres], op basis van wederzijds goedvinden een beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft plaatsgevonden. Dat met alle crediteuren is afgewikkeld, strookt ook met de stelling van [eiseres] dat zij tevergeefs op enig moment heeft getracht het faillissement van R-P aan te vragen omdat haar bleek dat van enige pluraliteit van schuldeisers geen sprake meer was.
4.5 Zowel uit de notulen van de aandeelhoudersvergadering van Becedef Beheer B.V. van 25 oktober 2007 als uit de feitelijke verhoudingen binnen R-P en Becedef zoals die blijkt uit het geproduceerde uittreksel uit het handelsregister, blijkt dat [gedaagde sub 1] de volledige zeggenschap over Becedef en derhalve over R-P had. Het is derhalve [gedaagde sub 1] die defacto heeft besloten om de activiteiten van R-P te staken en om jegens crediteuren en werknemers, behoudens [eiseres], af te wikkelen. Het is derhalve tevens [gedaagde sub 1] die heeft besloten om geen stappen te zetten die tot formele beëindiging van het dienstverband tussen R-P en [eiseres] zouden moeten leiden. De rechtbank oordeelt dat dit niet slechts aan R-P, doch ook aan [gedaagde sub 1] als indirect belast met de volledige zeggenschap over R-P, valt te verwijten.
4.6 Immers, niet slechts de eisen van goed werkgeverschap doch ook de eisen van maatschappelijke zorgvuldigheid brengen met zich mee dat de werkgever die de bedrijfsactiviteiten wenst te staken, op zorgvuldige wijze toeziet op rechtens juiste beëindiging van de lopende dienstverbanden. Zoals zich in casu heeft gemanifesteerd valt immers de werknemer die arbeidsrechtelijk aan zijn lot wordt overgelaten, al snel tussen de wal en het schip. Uit de door [eiseres] overgelegde producties, waaronder de correspondentie van het UWV, is in voldoende mate af te leiden dat zij per 1 november 2007, zijnde de datum waarop R-P de salarisbetalingen in haar richting heeft gestaakt, noch een ziektewetuitkering, noch een werkloosheiduitkering heeft ontvangen omdat R-P noch aan haar reïntegratieverplichtingen had voldaan, noch tot beëindiging van het dienstverband was overgegaan. Nog bij brief van 18 november 2008, derhalve meer dan een jaar na het staken van de salarisbetaling, heeft het UWV aan [eiseres] laten weten dat zij niet in aanmerking komt voor een faillissementsuitkering omdat geen sprake is van de situatie dat R-P als werkgever wegens betalingsonmacht niet meer zou kunnen betalen.
4.7 De rechtbank oordeelt dat [gedaagde sub 1] als feitelijk bestuurder wist en kon begrijpen dat door zijn handelen het gevolg zou ontstaan dat R-P haar verplichtingen jegens [eiseres] niet meer zou nakomen en bovendien geen enkel verhaal voor [eiseres] meer zou bieden. [Gedaagde sub 1] zelf heeft dat onderschreven (zie met name onder 12 conclusie van antwoord) waar hij stelt dat er sprake was van betalingsonwil jegens [eiseres] vanaf het moment dat duidelijk werd dat [eiseres] niet wilde meewerken aan beëindiging van het dienstverband met wederzijds goedvinden. Becedef wilde, zoals wordt gesteld, niet onverplicht aan [eiseres] doorbetalen.
4.8 Het standpunt van [gedaagde sub 1]/ Becedef dat R-P door het staken van de activiteiten niet meer kon betalen (betalingsonmacht) en dat [eiseres] geen rechten kan ontlenen aan het feit dat Becedef onverplicht financieel met alle werknemers en crediteuren, behalve [eiseres], heeft afgewikkeld, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Uit de gang van zaken volgt dat [gedaagde sub 1] via Becedef bereid is geweest om nog gelden ter beschikking te stellen ten behoeve van de werknemers en de schuldeisers van R-P. Er was derhalve geen betalingsonmacht, maar waar het gaat om [eiseres], uitsluitend betalingsonwil. Toen [eiseres] niet wilde meewerken aan een vertrek met wederzijds goedvinden, wilden [gedaagde sub 1]/Becedef de nog beschikbare middelen niet meer mede aan [eiseres] doen toekomen. Dat stond op dat moment niet meer vrij aan [gedaagde sub 1]/Becedef. Er was geen reden tot selectieve financiële afwikkeling op de wijze zoals door [gedaagde sub 1] en Becedef gedaan. Zowel [gedaagde sub 1] als Becedef miskennen dat de betaling van een schuld niet noodzakelijk behoeft te geschieden uit aanwezige middelen of andere vermogensbestanddelen, maar ook kan plaatsvinden uit gelden die de vennootschap op andere wijze ter beschikking staan, zoals, naar de rechtbank oordeelt, in casu de gelden die [gedaagde sub 1] en Becedef nog ter beschikking wilden stellen .
5. De rechtbank oordeelt derhalve op het grond van het hiervoor gestelde dat [gedaagde sub 1]/Becedef wisten dat hun wijze van afwikkelen van de activiteiten van R-P jegens crediteuren en werknemers tot gevolg zou hebben dat de verplichtingen van R-P jegens [eiseres] niet meer zouden worden nagekomen en dat er ook geen verhaal meer geboden zou kunnen worden voor de aan de zijde van [eiseres] optredende schade. Onder de omstandigheden zoals hiervoor geschetst, is de rechtbank van oordeel dat aldus sprake is van een persoonlijk ernstig verwijt aan zowel [gedaagde sub 1] als Becedef zodat hun handelen jegens [eiseres] onrechtmatig is en zij dan ook aansprakelijk zijn voor de schade die [eiseres] heeft geleden.
6.1 Waar het gaat om de dienaangaande door [eiseres] ingestelde vordering oordeelt de rechtbank dat de schade van [eiseres] niet noodzakelijkerwijze gelijk is aan het bedrag van haar vordering zoals die is toegewezen door de voorzieningenrechter, sector kanton, van deze rechtbank van 29 mei 2008 . Die vordering was immers gebaseerd op een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van R-P, nu R-P het salaris en andere uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen niet nakwam. In het onderhavige geval is sprake van een onrechtmatige daad aan de zijde van [gedaagde sub 1]/Becedef die uit dien hoofde slechts gehouden zijn de schade te vergoeden die is ontstaan als gevolg van het onrechtmatig handelen. [Gedaagde sub 1]/Becedef hebben ten onrechte nagelaten de arbeidsovereenkomst op fatsoenlijke wijze te beëindigen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat zal moeten worden vastgesteld welk bedrag [eiseres] zou hebben ontvangen indien en voorzover er wel op reguliere wijze beëindiging van de arbeidsovereenkomst na het besluit om de activiteiten binnen R-P te staken, zou hebben plaatsgevonden. Voor die benadering is, naar de rechtbank van oordeel is, mede een onderbouwing te vinden in het gegeven dat destijds ook aan [eiseres] zelf de mogelijkheden ten dienste stonden om ontbinding van haar arbeidsovereenkomst te vorderen, waardoor zij haar schade zou hebben beperkt.
6.2 De rechtbank zal de schade aan de zijde van [eiseres] naar redelijkheid begroten op de navolgende wijze en op basis van de navolgende uitgangspunten.
a. Indien en voorzover R-P per eind oktober 2007 ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [eiseres] zou hebben gevorderd, dan zou de kantonrechter, gelet op de termijn van zes weken die de behandeling van een ontbindingsverzoek tenminste in beslag neemt, hebben ontbonden per 31 december 2007. Aldus zou [eiseres] haar salaris over de maanden november en december 2007 nog hebben ontvangen.
b. Onweersproken is dat het salaris van [eiseres] omvatte de som van € 2.000,- bruto per maand te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
c. Op basis van de in 2007 van toepassing zijnde kantonrechtersformule en gelet op de leeftijd van [eiseres] en de (korte) duur van de arbeidsovereenkomst, had de kantonrechter naar verwachting nog een vergoedingssom toegekend gelijk aan één maandsalaris.
d. Zoals uit de brieven van R-P aan de overige werknemers blijkt (zie onder meer productie 7 bij conclusie van antwoord) heeft jegens alle werknemers per beëindigingdatum afrekening plaatsgevonden van nog te vergoeden provisie, vakantiegeld en vakantiedagen. Ook jegens [eiseres] zou derhalve afrekening van die componenten moeten hebben plaatsvinden, zij het in haar geval per 31 december 2007.
6.3 De rechtbank begroot op basis van vorenstaande uitgangspunten en naar redelijkheid en billijkheid de schade aan de zijde van [eiseres] derhalve op een bedrag gelijk aan twee bruto maandsalarissen en één maandsalaris uit hoofde van vergoedingssom te vermeerderen met 8%, zijnde een bedrag van € 6.480,-. Zoals R-P dat door tussenkomst van [gedaagde sub 1] en Becedef ook aan de overige werknemers betaalbaar heeft gesteld, zullen zij uit hoofde van schadevergoeding tevens worden veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van de door haar tot aan 31 december 2007 opgebouwde provisiesom en de tot aan die datum opgebouwde vakantiedagen. De wettelijke rente is, zoals door [eiseres] gevorderd, toewijsbaar vanaf de datum van de inleidende dagvaarding, zijnde 4 januari 2011. Ook de nakosten zijn voor toewijzing vatbaar.
6.4 Niet voor toewijzing vatbaar is de gevorderde nakoming van de pensioentoezegging. Die nakoming regardeert volledig R-P en kan niet worden beoordeeld als een schadesom die is terug te voeren op het handelen of nalaten van [gedaagde sub 1]/Becedef rond de beëindiging van de activiteiten van R-P. Evenzeer acht de rechtbank niet voor toewijzing vatbaar de gevorderde buitengerechtelijke kosten nu niet is onderbouwd en gebleken dat die kosten anders zijn aangewend dan ter instructie van de zaak.
6.5 De vorderingen van [eiseres] zullen derhalve worden toegewezen als in het dictum van dit vonnis te omschrijven. Als in het ongelijk gestelde partij dienen [gedaagde sub 1] en Becedef de kosten van deze procedure te dragen.
De beslissing
De rechtbank:
I. Veroordeelt [gedaagde sub 1] en Becedef hoofdelijk, des dat de één betalende de ander is bevrijd, tot betaling ten titel van schadevergoeding aan [eiseres] van een bedrag van € 6.480,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, zijnde 4 januari 2011, tot aan de dag der algehele voldoening.
II. Veroordeelt [gedaagde sub 1] en Becedef hoofdelijk, des dat de één betalende de ander is bevrijd, tot betaling aan [eiseres] van de haar toekomende provisiesommen en vakantiegelden zoals die door haar tijdens haar dienstverband met R-Publishing B.V. zijn opgebouwd tot aan 1 januari 2008, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, zijnde 4 januari 2011, tot aan de dag der algehele voldoening.
III. Veroordeelt [gedaagde sub 1] en Becedef hoofdelijk, des dat de één betalende de ander is bevrijd, tot betaling aan [eiseres] van een bedrag gelijk aan 32,5 vakantiedagen, welke vakantiedagen zij heeft opgebouwd tijdens haar loondienstverband met R-Publishing B.V., te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
IV. Veroordeelt [gedaagde sub 1] en Becedef hoofdelijk, des dat de één betalende de ander is bevrijd, tot het betalen van de nakosten ad € 131,- voorzover betaling aan [eiseres] plaatsvindt zonder betekening van dit vonnis en ad € 199,- ingeval wel betekening van dit vonnis moet plaatsvinden, maar dit alles niet dan nadat 14 dagen na aanschrijving van [gedaagde sub 1] en Becedef zijn verstreken zonder dat betaling is geschied.
V. Veroordeelt [gedaagde sub 1] en Becedef hoofdelijk, des dat de één betalende de ander is bevrijd, tot betaling aan [eiseres] van de aan haar zijde gevallen proceskosten tot na te melden omvang. De proceskosten worden begroot op € 181,90 aan verschotten waarvan te betalen aan de griffier van de rechtbank € 110,90 en € 768,- aan salaris van de advocaat. Bepaalt dat over voornoemde proceskosten de wettelijke rente verschuldigd is indien en zodra 14 dagen na betekening zijn verstreken zonder dat betaling heeft plaatsgevonden.
VI. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
VII. Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. G.G. Vermeulen en op woensdag 16 november 2011 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.