RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 123698 / KG ZA 11-208
datum vonnis: 27 oktober 2011 (b)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.M.H. Holding B.V.,
gevestigd te Oldenzaal,
eiseres,
verder te noemen BMH,
advocaat: mr. C. Verrillo
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
I Light & More B.V.,
gevestigd te Oldenzaal,
en
II [gedaagde 2],
wonende te [plaats],
beide gedaagden, hierna afzonderlijk te noemen LM en [gedaagde 2],
gezamenlijk te noemen LM c.s.,
niet verschenen.
LM c.s. is op de dienende dag van het geding niet in rechte verschenen, waarna tegen haar verstek is verleend. BMH heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding. De zaak is behandeld ter terechtzitting van mr. M.L.J. Koopmans. Ter zitting is verschenen de heer [X], directeur van BMH, vergezeld door mr. Verrillo voornoemd. De vordering is toegelicht waartoe BMH een pleitnotitie heeft overgelegd. Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1. Bij de dagvaarding zijn de wettelijke formaliteiten in acht genomen.
2. BMH heeft de voorzieningenrechter gevorderd om LM c.s. bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis aan BMH te betalen de bedragen van € 49.000,00 en € 1.513,68 te vermeerderen met de aangezegde buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.190,00 en te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 1 juni 2011 zoals blijkt uit de aan deze dagvaarding gehechte productie 3, althans tot betaling van een bedrag dat de voorzieningenrechter in goede justitie meent dat behoort, één en ander met veroordeling van LM c.s. in de kosten van dit geding.
3. Aan haar vordering op LM heeft BMH ten grondslag gelegd dat LM, ter beëindiging en vervanging van een eerder tussen partijen gesloten huurovereenkomst betreffende een bedrijfspand op 23 maart 2011 een vaststellingsovereenkomst is aangegaan met BMH. BMH is evenwel tekort geschoten in de nakoming daarvan zodat zij verplicht is de schade te vergoeden die BMH hierdoor heeft geleden. Deze schade bestaat uit het ineens en direct opeisbare bedrag van € 49.000,00 dat niet door LM is voldaan. Daarnaast bestaat de schade uit een rentevergoeding van 1% per maand over dit bedrag op grond van een in de overeenkomst opgenomen rentebeding en verschuldigde kosten voor juridische bijstand.
4. Aan haar vordering op [gedaagde 2] heeft BMH ten grondslag gelegd dat [gedaagde 2] – als enig bestuurder van C.J.B. Holding B.V., die op haar beurt de enig aandeelhouder en bestuurder is van LM – in die hoedanigheid onrechtmatig ten opzichte van BMH heeft gehandeld. Immers, hij is namens LM ter beëindiging van een huurovereenkomst een vaststellingsovereenkomst aangegaan met BMH, terwijl hij als bestuurder toen reeds wist of behoorde te weten dat LM de daarbij behorende verplichtingen niet na kon komen.
Dit blijkt uit de volgende feiten en omstandigheden. Vanaf het aangaan van de vaststellingsovereenkomst is slechts één aflossingstermijn betaald. Deze betaling is – in afwijking van de betalingen uit de voorgaande huurovereenkomst – niet vanaf de zakelijke rekening van LM verricht, maar vanaf de privérekening van [gedaagde 2]. Na deze eerste betaling heeft [gedaagde 2] noch LM een overeengekomen betaling verricht, conform het daartoe overeengekomen betalingsschema.
Verder heeft BMH correspondentie overgelegd waaruit blijkt dat [gedaagde 2] BMH in de waan laat over de precieze toestand bij LM en ondanks een toezegging daartoe heeft hij BMH niet op de hoogte gehouden van ontwikkelingen binnen LM. Zo heeft [gedaagde 2] bijvoorbeeld per mail van 18 maart 2011 toegezegd dat zijn holding en zijn werkmaatschappij (met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2011) samengevoegd zouden worden, evenwel is niet gebleken dat deze omzetting daadwerkelijk plaats heeft gehad.
Ten slotte heeft [gedaagde 2] direct na het aangaan van de hiervoor genoemde vaststellingsovereenkomst geen zorg meer gedragen voor het afhalen van (belangrijke) zakelijk poststukken die aan LM zijn gericht, ondanks dat BMH meerdere keren [gedaagde 2] heeft geattendeerd op de binnengekomen zakelijke post van onder andere de belastingdienst. [gedaagde 2] heeft op het laatst zelfs helemaal niet meer gereageerd op deze meldingen van BMH. Ter zitting is de voorzieningenrechter een stevige bundel post getoond met daarin ook de welbekende “blauwe enveloppen”.
5. Nu LM c.s. niet ter zitting is verschenen moeten deze feiten en omstandigheden als vaststaand worden aangenomen.
6. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. BMH heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
7. De vordering komt voor het overige onrechtmatig noch ongegrond voor en kan daarom worden toegewezen.
8. De gevorderde wettelijke rente wordt als volgt toegewezen.
9. LM c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding worden veroordeeld.
I. veroordeelt LM en [gedaagde 2] hoofdelijk, des dat de een betalende, de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis te betalen een bedrag van € 50.513,68, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening;
II. veroordeelt LM en [gedaagde 2] hoofdelijk, des dat de een betalende, de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van BMH begroot op € 1.841,91 aan verschotten en € 500,00 aan salaris van de advocaat.
III. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.L.J. Koopmans, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.