ECLI:NL:RBALM:2011:BU3517

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
25 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
123691 / KG ZA 11-207
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betalingsverplichtingen uit vaststellingsovereenkomst en erkenning vordering in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Almelo op 25 oktober 2011, betreft het een kort geding waarin [eiser] vordert dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] c.s. worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 10.635,16, voortvloeiend uit een vaststellingsovereenkomst die gesloten is bij de beëindiging van het dienstverband van [eiser] bij de vennootschap Frutarol V.O.F. De vordering is ingesteld omdat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] c.s. tekort zijn geschoten in hun betalingsverplichtingen uit deze overeenkomst. Tijdens de zitting op 14 oktober 2011 hebben partijen hun standpunten toegelicht. [eiser] stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, omdat hij het risico loopt dat het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente (GBT) loonbeslag zal leggen wegens het niet voldoen aan de marktgelden over de jaren 2009 en 2010. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] c.s. erkennen de vordering, maar geven aan dat zij vanwege liquiditeitsproblemen momenteel niet in staat zijn om aan hun verplichtingen te voldoen. De voorzieningenrechter oordeelt dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen en dat de vordering tot betaling van de hoofdsom in hoge mate aannemelijk is. De rechter wijst de vordering tot betaling van € 9.862,84 toe, met een termijn van veertien dagen voor betaling. Daarnaast worden [gedaagde 2] en [gedaagde 3] c.s. veroordeeld in de proceskosten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat [eiser] niet voldoende heeft onderbouwd dat deze kosten zijn gemaakt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 123691 / KG ZA 11-207
datum vonnis: 25 oktober 2011 (jk)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats],
eiser,
verder te noemen [eiser],
advocaat: mr. M.B. Bollen te Enschede,
tegen
1. de vennootschap onder firma
Frutarol V.O.F.,
gevestigd te Enschede,
verder ook afzonderlijk te noemen Frutarol,
2. [gedaagde 2],
verder ook afzonderlijk te noemen [gedaagde 2],
3. [gedaagde 3],
beiden wonende te [plaats],
gedaagden,
verder ook gezamenlijk te noemen [gedaagde 2 ] en [gedaagde 3] c.s.(mannelijk enkelvoud),
procederend in persoon.
Het procesverloop
[eiser] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 14 oktober 2011. Ter zitting zijn verschenen: [eiser], bijgestaan door mr. L. Bezoen, kantoorgenoot van mr. Bollen en [gedaagde 2], mede in zijn hoedanigheid als vennoot van Frutarol en namens zijn echtgenote (hierna derhalve te noemen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] c.s.).
De standpunten zijn toegelicht.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1.1 In deze zaak staat het navolgende vast.
Partijen hebben in het kader van de beëindiging van het dienstverband per 31 december 2010 van [eiser] bij Frutarol een vaststellingsovereenkomst gesloten.
1.2 In die vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat Frutarol de betalingsverplichtingen, ten aanzien van de marktplaats in de gemeente Enschede die op naam staat van [eiser] in privé - en waarvan Frutarol gebruik heeft gemaakt tot 1 januari 2011 -, jegens de gemeente Enschede tot 1 januari 2011 zal nakomen.
1.3 Frutarol is de uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichtingen niet nagekomen. [eiser] heeft op 25 juni 2011 daarom een vijftal dwangbevelen ontvangen van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente (hierna GBT) met betrekking tot de nog verschuldigde marktgelden over de jaren 2009 en 2010. Frutarol is ook na doorzending van die dwangbevelen niet overgegaan tot betaling.
1.4 Op 14 juli 2011 heeft [eiser] een brief van GBT ontvangen waarin hij wordt gesommeerd om binnen vier dagen na dagtekening over te gaan tot betaling van het verschuldigde bedrag van € 9.862,84. Daarbij is tevens een vooraankondiging van loonbeslag bij niet tijdige en/of volledige betaling vermeld.
Standpunt [eiser]
2.1 Bij dagvaarding vordert [eiser] – zakelijk weergegeven – veroordeling van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] c.s. om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen, een bedrag van € 10.635,16, met veroordeling van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] c.s. in de proceskosten, alsmede veroordeling tot betaling van de wettelijke rente daarover indien en voor zover betaling van de proceskostenveroordeling niet binnen twee dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis heeft plaatsgevonden.
2.2 [eiser] stelt daartoe dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] c.s. tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst, meer in het bijzonder is [gedaagde 2]en [gedaagde 3] c.s. niet overgegaan tot betaling van de uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeiende verplichting tot betaling van de verschuldigde marktgelden over de jaren 2009 en 2010, inclusief vervolgingskosten. Nu [gedaagde 2] en [gedaagde 3] c.s. niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maakt [eiser] tevens aanspraak op de wettelijke rente, meer specifiek over de periode
27 september 2011 tot en met 30 september 2011. Daarnaast maakt [eiser] aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten.
2.3 Ondanks diverse sommaties daartoe is [gedaagde 2]en [gedaagde 3] c.s. niet overgegaan tot betaling.
2.4 [eiser] stelt een spoedeisend belang bij het gevorderde verbod te hebben nu hij het risico loopt dat het GBT daadwerkelijk over zal gaan tot het leggen van loonbeslag, waardor [eiser] in een zodanige financiële positie komt te verkeren dat hij niet in staat is zijn huidige financiële verplichtingen te voldoen. Daarnaast loopt [eiser] het risico, als rechthebbende op de marktplaats, dat de gemeente Enschede over zal gaan tot intrekking van de vergunning wegens het niet voldoen van de daaraan verbonden marktgelden.
Standpunt [gedaagde 2]en [gedaagde 3] c.s.
3.1 [gedaagde 2]en [gedaagde 3] c.s. erkent de vordering, maar stelt vanwege liquiditeitsproblemen thans niet in staat te zijn om aan de financiële verplichtingen voortvloeiend uit de vaststellingsovereenkomst te kunnen voldoen. [gedaagde 2]en [gedaagde 3] c.s. heeft om zijn goede wil te tonen reeds een bedrag van vijftig euro voldaan aan het GBT en daarvan een betalingsbewijs aan de advocaat van [eiser] toegezonden. De onderhavige procedure is wat hem betreft derhalve overbodig aanhangig gemaakt, waardoor hij bovendien op extra kosten gejaagd wordt.
3.2 Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk geworden dat [eiser] spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. [eiser] ziet zich geconfronteerd met een vooraankondiging tot het leggen van loonbeslag bij niet nakoming van de betalingsverplichtingen voortvloeiend uit de vaststellingsovereenkomst door Frutarol, waardoor hij in financiële problemen dreigt te geraken. Hij heeft aldus belang bij de gevraagde voorzieningen.
4.2 De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is volgens vaste jurisprudentie slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling bij afweging van de belangen van partijen – aan toewijzing niet in de weg staat.
4.3 [gedaagde 2] en [gedaagde 3] c.s. erkent dat hij de op hem rustende verplichting tot betaling van de overeengekomen marktgelden over de jaren 2009 en 2010 jegens GBT niet of niet geheel is nagekomen vanwege liquiditeitsproblemen, op grond waarvan [eiser] een geldvordering op hem heeft. Nu de hoofdsom integraal door [gedaagde 2] en [gedaagde 3] c.s. wordt erkend, staat deze in voldoende mate vast en ligt deze dan ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor toewijzing gereed, met dien verstande dat de termijn waarbinnen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] c.s. de vordering zal moeten voldoen, zal worden gesteld op 14 dagen na betekening van het vonnis. De voorzieningenrechter gaat daarbij thans voorbij aan de stelling van [gedaagde 2] en [gedaagde 3] c.s., dat hij inmiddels - om zijn goede wil te tonen - een bedrag van vijftig euro aan het GBT heeft voldaan, nu hij hiervoor geen enkel bewijs heeft overgelegd. Het spreekt echter voor zich dat, indien mocht blijken dat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] c.s. inderdaad een betaling aan het GBT heeft verricht, dit in mindering dient te worden gebracht op hetgeen waartoe [gedaagde 2] en [gedaagde 3] c.s. thans wordt veroordeelt te betalen aan [eiser].
4.4 [eiser] heeft voorts (enkel) toewijzing van reeds vervallen rente over de periode
27 september 2011 tot en met 30 september 2011 gevorderd. Deze vordering dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter te worden afgewezen, omdat het enkele verschuldigd worden van de vordering geen aanspraak op wettelijke rente geeft en hierop bij brief van
21 september 2011 ook geen aanspraak is gemaakt.
4.5 De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. [eiser] heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat hij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
4.6 [gedaagde 2] en [gedaagde 3] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de onderhavige procedure. [eiser] vordert daarnaast wettelijke rente over de proceskosten. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] c.s. is echter pas wettelijke rente verschuldigd over de proceskosten vanaf datum verzuim. De rechtbank zal een termijn van 14 dagen na betekening bepalen voor betaling van de proceskosten en beslissen dat de wettelijke rente over de proceskosten pas is verschuldigd wanneer betaling binnen deze termijn uitblijft.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. Veroordeelt [gedaagde 2] en [gedaagde 3] c.s. om aan [eiser], te betalen een bedrag van € 9.862,84, (zegge negenduizendachthonderdtweeënzestig euro en vierentachtig eurocent), te voldoen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis.
II. Veroordeelt [gedaagde 2] en [gedaagde 3] c.s. in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 168,81 aan verschotten, waarvan € 97,81 te betalen aan de griffier van de rechtbank, en € 527,- aan salaris van de advocaat, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn betaald, [gedaagde 2] en [gedaagde 3] c.s. daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening.
III. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
IV. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. U. van Houten, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.