ECLI:NL:RBALM:2011:BT6240

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
28 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10 / 1063 SUWI N1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om gedeeltelijke vergoeding van opleiding in kader van re-integratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 28 september 2011 uitspraak gedaan over de afwijzing van een verzoek om gedeeltelijke vergoeding van een opleiding tot erkend fotograaf in het kader van re-integratie. Eiser, die sinds 1 oktober 2009 recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), had bij het UWV verzocht om deze vergoeding. Het UWV had dit verzoek afgewezen op basis van budgetoverschrijding en het feit dat het werkplan niet was goedgekeurd. Eiser stelde dat de afwijzing in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat andere personen in vergelijkbare situaties wel een beroep konden doen op het re-integratiebudget.

De rechtbank oordeelde dat de enkel gestelde budgetoverschrijding, gezien de omstandigheden, niet een dermate zwaarwegend belang was dat het UWV tot afwijzing van het verzoek had mogen komen. De rechtbank stelde vast dat de gedane toezegging door het UWV niet gedragsbepalend was geweest voor eiser, aangezien hij al verplichtingen had aangegaan voor de opleiding voordat de toezegging werd gedaan. Hierdoor was het UWV niet meer gehouden om de toezegging na te komen.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Tevens werd het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 437,-- werden vastgesteld, en moest het UWV het griffierecht van € 41,-- vergoeden. Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 10 / 1063 SUWI N1 A
uitspraak van de meervoudige kamer
in het geschil tussen:
[Eiser],
wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: [gemachtigde],
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),
te Hengelo, verweerder.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder van 27 augustus 2010.
2. Procesverloop
Op 23 april 2010 heeft verweerder aan eiser telefonisch medegedeeld dat eisers verzoek tot vergoeding van de opleiding tot erkend fotograaf wordt afgewezen.
Eiser heeft op 6 mei 2010 bezwaar gemaakt tegen deze telefonische mededeling.
Bij besluit van 14 juni 2010 heeft verweerder het verzoek van eiser tot vergoeding van de opleiding tot erkend fotograaf afgewezen.
Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiser van 6 mei 2010 aangemerkt als een bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 14 juni 2010. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft eiser bij brief van 7 oktober 2010 beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken overgelegd.
Het beroep is behandeld op de openbare zitting van de rechtbank van 6 september 2011, waar eiser niet is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
[medewerker verweerder], werkzaam bij het UWV.
3. Overwegingen
3.1 Eiser heeft sinds 1 oktober 2009 recht op een uitkering op grond de Werkloosheidswet (WW). In het kader van zijn re-integratie heeft eiser bij verweerder verzocht om een gedeeltelijke vergoeding van zijn opleiding tot erkend fotograaf. Verweerder heeft dit verzoek bij besluit van 14 juni 2010 afgewezen, wegens overschrijding van de re-integratiebudgetten. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit besluit nader gemotiveerd door te stellen dat het werkplan op 15 maart 2010 niet geaccordeerd was en eiser op dat moment korter dan 12 maanden werkloos was, zodat de re-integratie-inspanningen werden omgebogen naar eigen dienstverlening.
3.2 Eiser voert aan dat het onderhavige besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Eiser stelt dat de werkcoach een toezegging heeft gedaan en dat deze ook is erkend door verweerder. Dat het budget ontoereikend is gebleken, is niet een reden om alsnog de gedane toezegging van tafel te vegen. Voorts stelt eiser dat de strijd met het gelijkheidsbeginsel blijkt uit het feit dat andere personen wel een beroep kunnen doen op het re-integratiebudget, terwijl zij in dezelfde omstandigheden verkeerden als eiser.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.3 Artikel 73, eerste lid, van de WW bepaalt, voor zover van belang, dat de werknemer die recht heeft op een uitkering op grond van deze wet recht heeft op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en, met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke bepalingen, op de naar het oordeel van het UWV noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
3.4 Ingevolge artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) heeft het UWV, voor zover van belang, tot taak de inschakeling in het arbeidsproces te bevorderen van personen die recht hebben op een uitkering of arbeidsondersteuning op grond van wetten als bedoeld in artikel 30, eerste lid. Artikel 30, eerste lid, van de Wet SUWI bepaalt, voor zover van belang, dat het UWV tot taak heeft uitvoering te geven aan de wettelijke werkloosheidsverzekering.
3.5 De rechtbank stelt voorop dat de taak van verweerder zoals omschreven in het eerste lid van artikel 30a van de Wet SUWI een ruime discretionaire bevoegdheid inhoudt. Gelet op deze discretionaire bevoegdheid is aan de rechtbank, voor zover niet blijkt van strijd met de wet, slechts ter beoordeling of verweerder in redelijkheid tot het onderhavige besluit heeft kunnen komen, dan wel of de bestreden beslissing in strijd komt met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
3.6 Niet in geschil is dat verweerder in verband met budgetoverschrijding vanaf
15 maart 2010 de inkoop van externe dienstverlening tijdelijk heeft stopgezet. Voorts staat vast dat verweerder per 6 april 2010 de “richtlijn inkoop externe re-integratiedienstverlening op en na 6 april 2010” hanteert voor de inkoop van externe dienstverlening. In deze richtlijn staat onder andere dat externe inkoop van re-integratiedienstverlening enkel en uitsluitend kan plaatsvinden indien de klant ten minste 12 maanden werkloos is en er een stevige intentie van een werkgever is voor het realiseren van een dienstverband van ten minste 6 maanden na afronding van de dienstverlening. Eiser stelt dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat andere personen, die in dezelfde omstandigheden verkeerden, wel een beroep hebben kunnen doen op het re-integratiebudget. De rechtbank volgt deze stelling van eiser niet. Voor zover eiser met zijn stelling heeft bedoeld dat andere personen voor 15 maart 2010 wel aanspraak konden maken op het re-integratiebudget, is de rechtbank van oordeel dat reeds vanwege de beleidswijziging als gevolg van budgetoverschrijding en zoals verwoord in de daarop volgende richtlijn van 6 april 2010 geen sprake is van gelijke situaties. Voor zover eiser met zijn stelling heeft bedoeld dat andere personen na 15 maart 2010 wel aanspraak konden maken op het re-integratiebudget, kan dit beroep niet slagen vanwege het ontbreken van een concrete onderbouwing.
3.7 Verweerder stelt in het bestreden besluit dat hij het erg vervelend vindt dat aan eiser een toezegging is gedaan, maar dat de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat op grond van het algemeen belang hij niet meer gehouden is zijn toezegging na te komen. De rechtbank is van oordeel dat hieruit volgt dat verweerder bij het bestreden besluit als uitgangspunt heeft genomen dat eiser een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging is gedaan. Vervolgens dient beoordeeld te worden of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat, bij de afweging van de betrokken belangen, het door hem gestelde algemeen belang, zijnde overschrijding van het budget, een zodanig zwaarwegend belang is dat het aan de nakoming van de gedane toezegging in de weg staat. Nu het in de onderhavige zaak slechts een eenmalige gedeeltelijke vergoeding van een opleiding betreft, terwijl verweerder voorts kenbaar heeft gemaakt dat nog wel gelden beschikbaar werden gesteld voor externe trajecten voor andere doelgroepen, is de rechtbank van oordeel dat de gestelde budgetoverschrijding niet een dermate zwaarwegend belang is dat verweerder tot deze beslissing heeft mogen komen. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank is echter van oordeel dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven en overweegt daartoe als volgt.
3.8 Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting nader gemotiveerd waarom het algemeen belang dient te prevaleren. Verweerder stelt dat de door hem gedane toezegging niet gedragsbepalend is geweest voor eiser, aangezien eiser reeds voor de mondelinge toezegging verplichtingen ten aanzien van de opleiding is aangegaan. Gelet op deze omstandigheid in combinatie met de overschrijding van het budget, is verweerder van oordeel dat hij de gedane toezegging niet hoeft na te komen. Eiser heeft niet weersproken dat hij voorafgaand aan de gedane toezegging reeds verplichtingen was aangegaan, zodat de rechtbank hiervan uitgaat. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op de budgetoverschrijding en het feit dat de gedane toezegging niet gedragsbepalend is geweest, op het standpunt heeft mogen stellen dat hij niet meer gehouden is de gedane toezegging na te komen.
3.9 Het vorenstaande betekent dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet in de weg staan aan het afwijzen van de vergoeding van de opleiding en dat verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. In hetgeen van de zijde van eiser is aangevoerd is geen grond gelegen om tot een ander oordeel te komen.
3.10 Nu verweerder uiteindelijk alsnog het bestreden besluit afdoende heeft gemotiveerd, is dit voor de rechtbank aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in stand te laten.
3.11 De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 437,--, zijnde de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt ad € 437,-- voor het indienen van een beroepschrift). Voorts ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb verweerder te veroordelen om het griffierecht aan eiser te vergoeden.
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op € 437,--, door verweerder te betalen aan eiser;
- verstaat dat verweerder aan eiser het griffierecht ad € 41,-- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gedaan door mr. M.E. van Wees, voorzitter, mr. L.M. Tobé en
mr. E.J.M. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van G. Kootstra, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2011.
Afschrift verzonden op
PA