RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 113619 / HA ZA 10-814
datum vonnis: 7 september 2011 (b)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
[Eiser sub 1],
en
[eiseres sub 2],
beiden wonende te Hengelo (OV),
eisers,
verder te noemen [eiser],
advocaat: mr. K.K.B. Kögging te Hengelo,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Hengelo,
gevestigd te Hengelo (OV),
gedaagde,
verder te noemen de gemeente,
advocaat: mr. M. Goorhuis Oude Sanderink te Enschede.
1.1 De rechtbank heeft op 17 november 2010 een tussenvonnis gewezen. De rechtbank neemt over hetgeen onder “Het procesverloop” in dat vonnis is overwogen. In het tussenvonnis is een comparitie van partijen ter plaatse bevolen.
1.2 [Eiser] heeft op 29 november 2010 bij akte van depot de originele foto’s – zoals weergegeven in productie 4 bij dagvaarding – overgelegd.
1.3 Vervolgens heeft op 4 januari 2011 een comparitie van partijen ter plaatse plaatsgevonden. Van deze comparitie is een proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
1.4 [Eiser] heeft op 2 februari 2011 geconcludeerd voor repliek.
1.5 Hierna heeft de gemeente op 8 juni 2011 geconcludeerd voor dupliek.
1.6 Vervolgens heeft [eiser] op 7 juli 2011 conclusie na dupliek genomen.
1.7 De gemeente heeft hierop op 3 augustus 2011 bij akte geantwoord.
1.8 Het vonnis is bepaald op heden. Wegens een herverdeling van zaken wordt dit vonnis door een andere rechter gewezen dan degene die de comparitie heeft gedaan.
2.1 De rechtbank neemt over hetgeen in voormeld tussenvonnis is overwogen en beslist.
2.2 Bij haar beoordeling zal de rechtbank de conclusie na dupliek van 7 juli 2011 en de antwoordakte van 3 augustus 2011 – als strijdig met een behoorlijke procesorde – buiten beschouwing laten.
2.3 Het geschil draait om de vraag of [eiser] door verjaring eigenaar is geworden van het deel van de groenstrook gelegen direct naast het perceel [adres] te Hengelo over een breedte van 3 meter en een lengte van 24 meter naast de volledige lengte van voormeld perceel, zoals gearceerd is op tekening 1 bij productie 1, gehecht aan de dagvaarding (tenzij anders aangegeven wordt hierna met ‘de groenstrook’ telkens het hiervoor omschreven gedeelte van de gemeentegrond bedoeld).
2.4 Als eerste ligt de vraag voor of en zo ja op welk moment [eiser] het bezit heeft verkregen van de groenstrook, ten koste van de gemeente. Immers, alleen in het geval sprake is van bezit, kan [eiser] het betreffende gedeelte hebben verkregen door middel van extinctieve verjaring in de zin van artikel 3:105 BW.
2.5 Overeenkomstig artikel 3:117 BW verliest een bezitter van een goed het bezit wanneer hij het kennelijk prijsgeeft, of wanneer een ander het bezit van het goed verkrijgt. Volgens artikel 3:113 BW kan slechts sprake zijn van inbezitneming als iemand zich naar verkeersopvatting de exclusieve macht over een goed heeft verschaft terwijl duidelijk moet zijn dat de macht van de vorige bezitter is geëindigd. Dit leidt tot de gevolgtrekking dat één of meerdere op zichzelf staande machtsuitoefeningen onvoldoende zijn om bezit van de onroerende zaak aan te nemen, zodat deze (exclusieve) machtsuitoefening een voortdurend karakter dient te hebben.
2.6 Nu [eiser] niet heeft gesteld dat de gemeente kennelijk het bezit van de groenstrook heeft prijsgegeven, zal thans beoordeeld moeten worden of [eisers] het bezit van de groenstrook anderszins heeft verkregen.
Hierbij dient vooropgesteld te worden dat – zoals overigens ook tussen partijen niet (meer) in geschil is – [eiser] slechts vanaf 21 augustus 1985, te weten het moment dat hij eigenaar is geworden van voormelde woning en het daartoe behorende perceel, de voor inbezitneming benodigde machtsuitoefening ten aanzien van de groenstrook heeft kunnen verrichten.
2.7 Wat er verder ook zij van het (door de gemeente betwiste) standpunt van [eiser]
– te weten dat hij de achterzijde en de zijkant van de groenstrook volledig heeft omheind met hekwerken en een ondoordringbare haag, bij zijn tuin heeft aangetrokken, beplant en onderhouden – niet in geschil is dat [eiser] gedurende langere tijd de voorkant van de groenstrook niet heeft afgesloten voor derden, aangezien [eiser] dit ter comparitie en bij repliek heeft erkend. Volgens [eiser] is foto 1 van productie 4 bij dagvaarding (waarop te zien is dat de groenstrook aan de voorzijde niet is afgesloten) op 1 februari 1991 gemaakt.
2.8 Met de gemeente is de rechtbank van oordeel dat, nu in de periode gelegen tussen 1985 en (minst genomen) 1 februari 1991 de voorzijde van de groenstrook langere tijd niet afgesloten is geweest, in ieder geval ten aanzien van voornoemde periode niet gesproken kan worden van een dusdanige machtsuitoefening door [eiser] dat sprake is van een exclusieve machtsuitoefening waardoor de macht van de gemeente teniet zou zijn gegaan. Immers, de groenstrook was in ieder geval aan de voorzijde gedurende een langere periode vrij toegankelijk voor de gemeente en/of derden terwijl de door [eiser] overgelegde foto 1 van productie 4 bij dagvaarding geen steun geeft aan het standpunt dat de groenstrook één geheel is geworden met zijn tuin.
2.9 Voorgaande leidt tot de conclusie dat zelfs in het geval de rechtbank van oordeel zou zijn dat vanaf 2 februari 1991 wél sprake is geweest van een exclusieve machtsuitoefening door [eiser], wat daar verder ook van zij, dit hem niet zou kunnen baten. De verjaringstermijn voor extinctieve verjaring (20 jaar conform artikel 3:306 BW) zou in dat geval niet eerder dan 2 februari 2011 verstrijken, terwijl de gemeente reeds ver voor het verstrijken van deze termijn aanspraak heeft gemaakt op haar eigendom van de groenstrook.
2.10 Dientengevolge zal de vordering van [eiser] worden afgewezen en behoeven zijn overige stellingen geen verdere bespreking.
2.11 Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de kosten van het geding. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum vermeld. De proceskosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- Vast recht € 263,00
- Salaris advocaat € 1.356,00 (3,0 x tarief II ad € 452,00)
--------------------------------------------------
- Totaal € 1.619,00
2.12 De gevorderde nakosten alsmede de daarover gevorderde wettelijke rente zullen als volgt worden toegewezen.
3.1 wijst de vorderingen af;
3.2 veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van de gemeente begroot op € 1.619,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
3.3 veroordeelt [eiser] in de nakosten ad € 131,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
3.4 verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.5 wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.M. Verhoeven en is op 7 september 2011 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.