RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 121912 / KG ZA 11-150
datum vonnis: 26 juli 2011 (g)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
Brei B.V.,
gevestigd te Harderwijk,
eiseres,
verder te noemen Brei,
advocaat: mr. J.A. Holsbrink te Enschede,
de maatschap,
1. [gedaagde sub 1],
gevestigd te Bentelo,
2. [gedaagde sub 2],
3. [gedaagde sub 3],
4. [gedaagde sub 4],
5. [gedaagde sub 5],
allen wonende te [woonplaats],
gedaagden,
verder gezamenlijk te noemen [gedaagde],
advocaat: W.H.J.M. Haafkes te Hengelo.
1.1 Brei heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding. De zaak is behandeld ter terechtzitting van 19 juli 2011. Ter zitting zijn namens Brei verschenen: [A] vergezeld door mrs. V.R.M. Appelman en P.A.C.E. Kortman en namens [gedaagde] verschenen: [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5], vergezeld door mr. W.H.J.M. Haafkes. De standpunten zijn toegelicht. Het vonnis is bepaald op vandaag.
2.1 Brei verzorgt het proces vanaf de inkoop van broedeieren tot slachtrijpe pekingeenden. [Gedaagde] is een maatschap die zich bezig houdt met het houden van pluimvee en varkens. Partijen hebben op 22 maart 2010 een overeenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde] voor Brei eendagskuikens houdt en verzorgt tot het slachtrijpe pekingeenden zijn.
2.2 [Gedaagde] is na januari 2011 opgehouden met het opzetten van koppels eendkuikens. Brei heeft in kort geding nakoming van de overeenkomst gevorderd. [Gedaagde] heeft in reconventie betaling van € 73.812,67 door Brei aan [gedaagde] gevorderd. De mondelinge behandeling van dit kort geding heeft plaatsgevonden op 1 juni 2011. De voorzieningenrechter in dit kort geding (hierna: de rechter in kort geding) heeft op 15 juni 2011 vonnis (hierna: het vonnis) gewezen. Brei heeft op 8 juli 2011 tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. [Gedaagde] heeft medegedeeld dat zij het vonnis niet zal nakomen en zelfs indien Brei tot betaling overgaat van € 73.812,67, geen nieuwe koppels eendkuikens zal opzetten.
3. De standpunten van partijen
Standpunt Brei
3.1 Brei vordert -zakelijk weergegeven- bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten:
primair, [gedaagde] te verbieden het vonnis van 15 juni 2011 ten uitvoer te leggen totdat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, zulks op verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van € 180.000,--, althans een dwangsom die de voorzieningenrechter geraden voorkomt;
subsidiair, [gedaagde] te verbieden het vonnis van 15 juni 2011 ten uitvoer te leggen, tenzij [gedaagde] binnen drie dagen na betekening van dit vonnis zekerheid stelt door middel van een bankgarantie ten bedrage van € 180.000,--, althans een bedrag dat de voorzieningenrechter geraden voorkomt.
3.2 Brei stelt daartoe dat het vonnis berust op juridische en feitelijke misslagen. Voorts stelt Brei dat het doel van het vonnis niet bereikt zal worden omdat [gedaagde] te kennen heeft gegeven de op hen rustende verplichtingen uit het vonnis niet te zullen nakomen. De rechter in kort geding is in zijn vonnis uitgegaan van de onjuiste veronderstelling dat indien Brei zou betalen, [gedaagde] weer eendkuikens zou gaan opzetten. Door de houding van [gedaagde] heeft [gedaagde] geen in redelijkheid te respecteren belang bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging van het vonnis over te gaan. Tevens wordt Brei onevenredig in haar belangen geschaad indien het tot executie van het vonnis komt. Brei stelt voorts een spoedeisend belang te hebben bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis.
Standpunt [gedaagde]
3.3 [Gedaagde] betwist de vordering van Brei. [Gedaagde] concludeert tot afwijzing van de primaire en subsidiaire vorderingen en veroordeling van Brei in de proceskosten.
3.4 [Gedaagde] stelt daartoe dat geen nieuwe feiten aan het licht zijn gekomen waardoor aan de kant van Brei een noodtoestand ontstaat en schorsing van de executie van het vonnis mogelijk is. Voorts betwist [gedaagde] dat in het vonnis sprake is van juridische en feitelijke misslagen. In essentie, zo stelt [gedaagde], heeft Brei met dit executiegeschil een verkapt hoger beroep willen instellen en daarvoor is een geschil als het onderhavige niet bedoeld.
3.5 Voor zover nodig zal de voorzieningenrechter de door partijen aangevoerde standpunten hieronder nader uitwerken.
4. De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
4.1 De voorzieningenrechter overweegt dat in een executiegeschil de rechter slechts de staking van de tenuitvoerlegging van dat vonnis kan bevelen, indien hij van oordeel is dat de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de executie van het vonnis op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.2 In het dictum van het vonnis van 15 juni 2011 staat onder andere:
‘I. veroordeelt [gedaagde] tot het opzetten van zes koppels van eendkuikens van 9.500 eendkuikens per koppel, waarvan het eerste koppel binnen twee weken na betaling door Brei van € 73.812,67 (in dit geval aan Rabobank Centraal Twente) moet worden opgezet en de volgende koppels met een opzetfrequentie zoals die gebruikelijk was in de periode tussen week 26 van 2010 en februari 2011, op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere dag dat [gedaagde] in gebrek blijft om aan deze veroordeling te voldoen. […]’
In rechtsoverweging 4 van het vonnis van 15 juni 2011 staat onder andere:
‘[…] [gedaagde] heeft het opzetten van koppels eenden gestaakt, omdat zij in financiële problemen is geraakt. Volgens [gedaagde] liggen de oorzaken van haar financiële problemen in het feit dat de betalingstermijn van Brei is opgelopen tot drie maanden en het feit dat Brei regelmatig minder eendkuikens aan [gedaagde] heeft geleverd dan afgesproken, waardoor [gedaagde] inkomsten is misgelopen […]’
In rechtsoverweging 6 van het vonnis van 15 juni 2011 staat onder andere:
‘ […] De voorzieningenrechter overweegt echter dat [gedaagde] niet in staat is om koppels eendkuikens op te zetten, indien Brei haar betalingsverplichtingen jegens [gedaagde] niet nakomt […]’
4.3 De voorzieningenrechter overweegt dat de rechter in kort geding in het dictum van het vonnis een volgorde heeft aangebracht in de verplichtingen van partijen. Eerst dient Brei een bedrag van € 73.812,67 te betalen. Daarna dient [gedaagde] over te gaan tot het opzetten van een koppel eendkuikens. Blijkens de rechtsoverwegingen vier en zes van het vonnis van 15 juni 2011 heeft de rechter in kort geding deze volgorde aangebracht met als uitgangspunt dat indien Brei het gevorderde bedrag betaalde, [gedaagde] (financieel) in staat zou zijn om weer koppels eendkuikens op te zetten en dat ook zou doen.
4.4 De voorzieningenrechter oordeelt dat op grond van de inhoud en de strekking van het vonnis voldoende aannemelijk is geworden dat de rechter in kort geding een praktische oplossing voor het geschil heeft willen bieden door [gedaagde] weer in staat te stellen koppels eendkuikens op te zetten. [Gedaagde] heeft in dit executiegeschil naar voren gebracht dat tijdens de zitting van 1 juni 2011 door haar is gesteld, dat ook als zij het bedrag van € 73.812,67 van Brei zou ontvangen, zij nog niet zou overgaan tot het opnieuw opzetten koppels eendkuikens. Brei heeft dit niet weersproken. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat [gedaagde] zich tijdens de zitting van 1 juni 2011 in voormelde zin heeft uitgelaten.
4.5 Het uitgangspunt van de beslissing van de rechter in kort geding –zoals hierboven is samengevat- valt niet te verenigen met de weigering opnieuw koppels op te zetten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is sprake van een feitelijke misslag in die zin dat de rechter in kort geding in zijn vonnis is uitgegaan van een veronderstelling waarvan al tijdens de zitting duidelijk had kunnen zijn dat deze onjuist was. Hierdoor was de door de rechter in kort geding voorziene pragmatische oplossing van meet af aan niet haalbaar. Door deze feitelijke misslag wordt Brei onevenredig in haar belangen geschaad indien [gedaagde], vooruitlopend op het vonnis overgaat tot executie van het vonnis, zonder de eigen verplichting na te komen.
4.6 Nu de voorzieningenrechter de vordering van Brei op grond van de vastgestelde feitelijke misslag zal toewijzen, kunnen de andere door Brei aangevoerde gronden buiten beschouwing blijven.
4.7 De voorzieningenrechter zal [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van dit geding. De kosten aan de zijde van Brei worden begroot op:
- dagvaarding € 76,31
- vast recht € 560,00
- salaris advocaat € 527,00
- totaal € 1163,31
I. verbiedt [gedaagde] het vonnis van 15 juni 2011 met zaak-/rolnummer 120581 KG ZA 107/11 (verder) ten uitvoer te leggen totdat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, zulks op verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van € 100.000,--.
II. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van Brei begroot op € 636,31 aan verschotten en € 527,-- aan salaris van de advocaat;
III. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. A.E. Zweers, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juli 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.