RECHTBANK ALMELO
Sector strafrecht
parketnummer: 08/770073-10 en 08/770041-09 (tul)
datum vonnis: 20 juli 2011
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte],
geboren op [1986] in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], aan de [adres].
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 6 juli 2011. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.H.J.M. Damen en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. J. Ruarus, advocaat te Delden, naar voren is gebracht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:
als bestuurder van een motorrijtuig zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander gedood is;
subsidiair:
als bestuurder van een motorrijtuig zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg is veroorzaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 3 november 2010, te Holten, in de gemeente Rijssen-Holten, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Larenseweg (zijnde een weg, zonder middenasmarkering en een onderbroken markering aan de bermzijden, voor verkeer in beide richtingen), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend te rijden, immers heeft hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig, met een hogere snelheid gereden dan de ter plaatse voor hem, verdachte, geldende maximumsnelheid van 60 kilometer per uur, althans met een snelheid gereden die (veel) te hoog (ongeveer tussen de 60 en 80 kilometer per uur) was voor een veilige verkeersafwikkeling ter plaatse, waarbij (vervolgens) hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig, gezien verdachtes rijrichting, in een (flauw) naar links verlopende bocht in die Larenseweg, niet voldoende rechts heeft gehouden, althans niet behoorlijk het verloop van het voor hem bestemde weggedeelte van die weg is blijven volgen doch te veel op de linkerweghelft van die rijbaan heeft gereden en/althans de binnenbocht heeft genomen, waardoor (vervolgens) hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig, gezien verdachtes rijrichting, tegen een tegemoetkomende bestuurder van een bromfiets en/of diens bromfiets is aangereden en/of gebotst, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
hij op of omstreeks 3 november 2010, te Holten, in de gemeente Rijssen-Holten, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Larenseweg (zijnde een weg, zonder middenasmarkering en een onderbroken markering aan de bermzijden, voor verkeer in beide richtingen), met dat door hem bestuurde motorrijtuig, heeft gereden met een hogere snelheid dan de ter plaatse voor hem, verdachte, geldende maximumsnelheid van 60 kilometer per uur, althans met een snelheid gereden die (veel) te hoog (ongeveer tussen de 60 en 80 kilometer per uur) was voor een veilige verkeersafwikkeling ter plaatse, waarbij (vervolgens) hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig, gezien verdachtes rijrichting, in een (flauw) naar links verlopende bocht in die Larenseweg, niet voldoende rechts heeft gehouden, althans niet behoorlijk het voor hem bestemde gedeelte van die weg is blijven volgen doch te veel op de linkerweghelft van die rijbaan heeft gereden, en/althans de binnenbocht heeft genomen, waardoor (vervolgens) hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig, gezien verdachtes rijrichting, tegen een hem tegemoetkomende bestuurder van een bromfiets en/of diens bromfiets is aangereden en/of gebotst;
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis. Voorts vordert hij een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden met aftrek van de periode gedurende welke het rijbewijs ingevorderd is geweest, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast vordert de officier van justitie tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van 26 maart 2009 voorwaardelijk opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, met aftrek van de periode gedurende welke het rijbewijs destijds ingevorderd is geweest.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
5.1 De vaststaande feiten
De onderstaande feiten volgen rechtstreeks uit de bewijsmiddelen en hebben bij de behandeling van de zaak niet ter discussie gestaan. Het vaststellen van deze feiten behoeft daarom geen andere motivering door de rechtbank dan een verwijzing naar de betreffende bewijsmiddelen.
Op woensdag 3 november 2010 heeft verdachte gereden op de Larenseweg te Holten. De Larenseweg is gelegen buiten de bebouwde kom van Holten in de gemeente Rijssen-Holten. De weg bestaat uit één rijbaan en is bestemd voor verkeer in twee richtingen. De weg is onder andere voorzien van een onderbroken markering aan de bermzijden en de middenasmarkering is grijs gemaakt met het doel deze te de-markeren. Gezien de rijrichting van verdachte maakt de Larenseweg een bocht naar links. In deze bocht kwam de auto van verdachte op de linkerzijde van de rijbaan in aanrijding met een uit de tegengestelde richting naderende bromfiets. Verdachte heeft niet zoveel mogelijk rechts gehouden. De plaats van de aanrijding was gezien vanuit de richting van verdachte gelegen op een afstand van 4,90 meter, op een totale rijbaanbreedte van 5,80 meter, gemeten vanaf de rechter wegkant. De bestuurder van de bromfiets, [slachtoffer], is diezelfde dag aan het letsel tengevolge van de aanrijding overleden.
5.2 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Volgens de officier van justitie is er sprake van aanmerkelijke schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Verdachte heeft namelijk in een flauwe bocht naar links (teveel) op de linkerweghelft van de rijbaan gereden en hij heeft harder gereden dan was toegestaan.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat vrijspraak dient te volgen voor het primair tenlastegelegde. Volgens de verdediging staat weliswaar vast dat hij op de verkeerde weghelft heeft gereden, maar niet dat hij te hard heeft gereden. De verklaring van verdachte omtrent zijn snelheid is te onzeker en is gebaseerd op een aanname van zijn kant, zodat deze verklaring volgens de verdediging niet gebruikt kan worden voor het bewijs. De enkele onoplettendheid van verdachte waardoor hij op de linkerweghelft is terechtgekomen, is volgens de verdediging onvoldoende om schuld in de zin van artikel 6 WVW bewezen te verklaren. Het subsidiair tenlastegelegde kan volgens de verdediging wel wettig en overtuigend worden bewezen.
5.3 De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW moet worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij een andere weggebruiker werd gedood. Het begrip “schuld” in dat artikel houdt als minimale eis in dat er sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend handelen. Bij de beoordeling daarvan gaat het om het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de omstandigheden van het geval.
Over het geheel van gedragingen van verdachte stelt de rechtbank op basis van de vaststaande feiten en de overige inhoud van de bewijsmiddelen het volgende vast. Met de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte te hard heeft gereden. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank echter van oordeel dat er niet louter sprake is van onoplettendheid aan de zijde van verdachte. Naast het feit dat verdachte onvoldoende oplettendheid betracht heeft ten aanzien van de overige (tegemoetkomende) verkeersdeelnemers, heeft hij namelijk ook de binnenbocht genomen. Hij heeft immers op de linkerweghelft gereden in de betreffende flauwe bocht naar links, namelijk op een afstand van 4,90 meter vanaf de rechter wegkant gezien bij een totale rijbaanbreedte van 5,80 meter. Zoals verdachte ter zitting heeft verklaard, was de weg ter hoogte van de bocht en de plaats van het ongeval overzichtelijk. Voorts was verdachte bekend met de verkeerssituatie ter plaatse en wist hij dat er veel andere weggebruikers van deze weg gebruik maakten, ook (brom)fietsers. Naar het oordeel van de rechtbank dient de combinatie van voornoemde gedragingen, namelijk het nemen van de binnenbocht in combinatie met het niet opmerken van een tegemoetkomende bromfietser die verlichting voerde , te leiden tot het oordeel dat in het onderhavige geval sprake was van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijden door verdachte. Het ongeval was derhalve aan de schuld van verdachte te wijten, zodat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 november 2010, te Holten, in de gemeente Rijssen-Holten, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Larenseweg, zijnde een weg, zonder middenasmarkering en een onderbroken markering aan de bermzijden, voor verkeer in beide richtingen, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden, immers heeft hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig, gezien verdachtes rijrichting, in een flauw naar links verlopende bocht in die Larenseweg, niet voldoende rechts gehouden, doch te veel op de linkerweghelft van die rijbaan gereden en de binnenbocht genomen, waardoor (vervolgens) hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig, gezien verdachtes rijrichting, tegen een tegemoetkomende bestuurder van een bromfiets en diens bromfiets is aangereden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 175 van de WVW. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
8. De op te leggen straf of maatregel
8.1 De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Zoals hiervoor vermeld heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte voor het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis. Voorts vordert hij een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden met aftrek van de periode gedurende welke het rijbewijs ingevorderd is geweest, met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft verzocht om ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit een taakstraf op te leggen van 240 uren, een geldboete van € 1.000,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de periode gedurende welke het rijbewijs ingevorderd is geweest.
8.2 De gronden voor een straf of maatregel
De rechtbank stelt voorop dat er sprake is geweest van een zeer ernstig, door verdachte veroorzaakt, verkeersongeval op 3 november 2010. Als gevolg daarvan is het slachtoffer, een jonge man, overleden. Dit heeft een zeer grote impact op de levens van de nabestaanden. De rechtbank realiseert zich dat het onomkeerbaar gevolg blijvend leed bij de nabestaanden tot gevolg zal hebben. Een strafoplegging in welke vorm dan ook zal dat leed nimmer ongedaan kunnen maken.
Voor een feit als hier bewezen verklaard zijn er door het Landelijk Overleg Voorzitters van de Strafsectoren (het LOVS) oriëntatiepunten ontwikkeld voor de straftoemeting. Indien sprake is van een aanmerkelijke verkeersfout – zijnde de minst zware vorm van schuld in de zin van artikel 6 WVW – waarbij sprake is van een dodelijk slachtoffer, geldt als richtlijn een gevangenisstraf van twee maanden en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van een jaar.
Daarnaast dient de rechtbank rekening te houden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte en dat het ongeval hem enorm heeft aangegrepen.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij in 2009 is veroordeeld voor overtreding van artikel 5 en 8 WVW (gevaarzetting en rijden onder invloed). Dat betrof eveneens een door verdachte veroorzaakte aanrijding. De onderhavige aanrijding vond plaats tijdens de proeftijd opgelegd bij die veroordeling. Voorts heeft verdachte nog een tweetal transacties opgelegd gekregen voor telkenmale een behoorlijke overschrijding van de maximumsnelheid. Dit zal de rechtbank ten nadele van verdachte meewegen bij de vaststelling van de strafmaat.
Gelet op de ernst van het feit en rekening houdend met voornoemde omstandigheden, is de rechtbank evenals de officier van justitie van oordeel dat een maand voorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Dit om verdachte een duidelijke waarschuwing te geven. De rechtbank zal verdachte voorts tot een forse taakstraf veroordelen, bestaande uit een werkstraf. Met inachtneming van de oriëntatiepunten straftoemeting en het feit dat aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd, acht de rechtbank een werkstraf van 240 uren passend en geboden. De rechtbank zal daarbij bevelen dat, voor het geval de taakstraf niet naar behoren wordt verricht, vervangende detentie zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen.
Ten aanzien van de vordering tot oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid, overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zijn auto nodig heeft voor zijn woon-werkverkeer en het uitvoeren van zijn werkzaamheden. Hij kan niet zeggen wat een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zou betekenen voor (het behoud van) zijn werk. De rechtbank zal - gelet op de ernst van het feit, de recidive van verdachte en de omstandigheid dat verdachte het onderhavige delict heeft gepleegd terwijl hem een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid boven het hoofd hing - het belang van verdachte om met behoud van zijn rijbewijs zijn werk te kunnen verrichten minder zwaar wegen dan het belang van de samenleving bij oplegging van een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. De rijontzegging zal derhalve conform de oriëntatiepunten voor de duur van een jaar geheel onvoorwaardelijk worden opgelegd, met aftrek van de periode gedurende welke het rijbewijs ingevorderd is geweest.
9. De vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden met aftrek van de periode gedurende welke het rijbewijs ingevorderd is geweest, welke straf deze rechtbank bij vonnis van 26 maart 2009 aan verdachte voorwaardelijk heeft opgelegd met een proeftijd van twee jaar.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de proeftijd dient te worden verlengd met een jaar.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tenuitvoerlegging moet worden toegewezen. Het is immers gebleken dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een nieuw strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit ziet de rechtbank geen aanleiding om de proeftijd te verlengen.
10. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 91 Sr en op de artikelen 178 en 179 van de WVW.
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
primair:
het misdrijf: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat de veroordeelde verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 240 uren;
- beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
- ontzegt veroordeelde de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 12 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 179, lid 6, WVW.
Tenuitvoerlegging vonnis met parketnummer 08/770041-09
- gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van 26 maart 2009, te weten ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 179, lid 6, WVW.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink, voorzitter, mr. M.A.H. Heijink en mr. B.C. Maresch-Evers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.J.S. Koekkoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2011.
Mrs. Heijink en Maresch-Evers zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.