RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 117801 / HA ZA 11-76
datum vonnis: 22 juni 2011 (G)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BalanSzorg B.V.,
gevestigd te Enschede,
eiseres,
verder te noemen Balanszorg,
advocaat: mr. A.C.M. Scharenborg te Almelo,
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
verder te noemen [gedaagde],
advocaat: mr. P. Weenink te Enschede.
Balanszorg heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding. [gedaagde] heeft geconcludeerd voor antwoord. Vervolgens heeft de rolrechter de zaak aangehouden om te beslissen of een comparitie zal worden gelast. De rechtbank heeft vervolgens op voet van het bepaalde in artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de zaak beoordeeld en haar uitspraak omtrent de vraag of de zaak geschikt is voor comparitie bepaald op heden.
2.1 In deze zaak staat het navolgende vast.
2.2 Op 5 februari 2010 is aan [gedaagde] een persoonsgebonden budget (PGB) toegekend voor de periode van 1 januari 2009 tot en met 8 december 2009. Balanszorg heeft op 20 januari 2010 een factuur aan [gedaagde] verzonden ten bedrage van € 5.756,88. De kosten in de factuur worden omschreven als: ondersteunende begeleiding (107,75 uur), ondersteunende begeleiding in dagdelen (14 uur) en reiskosten.
3. De standpunten van partijen
Standpunt Balanszorg
Balanszorg vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om tegen deugdelijk bewijs van kwijting te betalen aan Balanszorg een bedrag van € 6.621,07, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom van € 5.756,88 vanaf 6 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening. Voorts vordert Balanszorg dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten en de wettelijke rente hierover, indien en voor zover de betaling van de proceskosten niet binnen twee dagen na betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden.
Balanszorg stelt daartoe dat Balanszorg in 2009 zorgopdrachten heeft verricht ten behoeve van [gedaagde] ten bedrage van € 5.756,88. Balanszorg heeft ter betaling van dit bedrag op 20 januari 2010 een factuur verzonden. Balanszorg heeft op de factuur vermeld dat betaling binnen drie dagen na factuurdatum dient te geschieden. Ondanks verzoeken en sommaties om over te gaan tot betaling van de factuur heeft [gedaagde] tot op heden niet aan haar betalingsverplichting voldaan. Balanszorg stelt dat zij naast betaling van de hoofdsom recht heeft op betaling van de reeds vervallen rente tot 6 januari 2011 ad € 164,19 en vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten over de hoofdsom ad € 700,00.
Standpunt [gedaagde]
[gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Balanszorg, althans tot afwijzing van de vordering van Balanszorg. Voorts vordert [gedaagde] dat Balanszorg wordt veroordeeld in de proceskosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, bij gebreke daarvan, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening. Voorts betwist [gedaagde] de toewijsbaarheid, althans de hoogte van de door Balanszorg gevorderde proceskosten en de buitengerechtelijke incassokosten.
[gedaagde] stelt daartoe dat mevrouw [O] directrice en enig aandeelhoudster is van Balanszorg. [gedaagde] was al voordat [O] de beschikking had over Balanszorg in contact gekomen met [O]. [O] was toen reeds actief in het bemiddelen tussen zorgvragers en zorgverleners. Dit gebeurde voor zover bij [gedaagde] bekend, in natura. [gedaagde] heeft tot op 20 januari 2010 nimmer een factuur van [O] en/of Balanszorg ontvangen. Voorts stelt [gedaagde] dat Balanszorg heeft gewerkt aan de aanvraag voor een PGB voor [gedaagde] en dat zij een machtiging heeft moeten tekenen teneinde Balanszorg er van te verzekeren dat Balanszorg het PGB zou ontvangen. Met een aanvraag voor een PGB over 2009 is [gedaagde] niet bekend, aldus [gedaagde]. Wel beschikt zij over de beschikking d.d. 5 februari 2010 waarin een PGB wordt toegekend voor de periode van 1 januari 2009 tot en met 8 december 2009. Voorts stelt [gedaagde] dat zij op 25 oktober 2009 een overeenkomst is aangegaan met een zorgbemiddelingsbureau. Dit zorgbemiddelingsbureau heeft op 9 december 2009 bij het CIZ een indicatiestelling aangevraagd. Uiteindelijk heeft het CIZ in een beslissing op bezwaar d.d. 19 oktober 2010 een indicatiebesluit genomen voor zorg met ingangsdatum 28 januari 2010.
[gedaagde] voert de volgende verweren:
a) [gedaagde] heeft nimmer een overeenkomst met Balanszorg gesloten terzake van de uitvoering van zorgopdrachten.
b) Indien er sprake zou zijn van een overeenkomst terzake van de uitvoering van zorgopdrachten, dan is deze door [gedaagde] vernietigd op grond van artikel 3:34 lid 2 BW, aangezien de wil van [gedaagde] tot het sluiten van de overeenkomst moet worden geacht te hebben ontbroken. [gedaagde] was vanwege het feit dat ze de Nederlandse taal niet machtig is en vanwege haar verstandelijke beperking niet in staat de gevolgen van het ondertekenen van een zorgovereenkomst voldoende in te schatten. De verstandelijke beperking blijkt volgens [gedaagde] uit de indicatiebeschikking van het CIZ d.d. 19 oktober 2010.
c) Indien sprake zou zijn van een overeenkomst en deze niet vernietigd is, dan, zo stelt [gedaagde], ontbreekt de nadere onderbouwing door Balanszorg van de door haar gestelde verleende zorg. De verleende zorg valt volgens [gedaagde] niet onder de zorgtaken zoals benoemd in de toekenningbeschikking van 5 februari 2010. [gedaagde] betwist voorts dat de in de factuur omschreven zorg heeft plaatsgevonden. Indien er conform de in de beschikking genoemde functies of grondslagen zorg is verleend, dan zal, zo stelt [gedaagde], de vergoeding daarvoor beperkt dienen te blijven tot het toegekende PGB van in totaal € 3.035,09.
d) Balanszorg heeft begin 2010 de rekening voor de verleende zorg aan [gedaagde] gepresenteerd. Dit is te laat omdat [gedaagde] daardoor niet in staat is tijdig hierover verantwoording af te leggen bij het zorgkantoor en daardoor de rekening niet voor vergoeding via het PGB in aanmerking komt, aldus [gedaagde].
4.1 De rechtbank zal een comparitie bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op één of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
4.2 Tijdens de comparitie zal gesproken worden over:
• De relatie tussen [O], Balanszorg en [gedaagde]. Sinds wanneer krijgt [gedaagde] ondersteuning van [O] en/of Balanszorg? Zijn er omtrent deze ondersteuning afspraken gemaakt? Om wat voor soort ondersteuning gaat het? Heeft [gedaagde] ooit betaald voor deze ondersteuning? Wat wordt bedoeld met de machtiging die door [gedaagde] aan Balanszorg is verstrekt en wat is de relevantie hiervan?
• Het beroep dat [gedaagde] doet op artikel 3:34 lid 2 BW en de door [gedaagde] gestelde geestelijke beperking van [gedaagde].
• De toekenningsbeschikking PGB voor 2009 van [gedaagde]. Op welke indicatiestelling is het PGB voor 2009 gebaseerd? Welke rol heeft [O] en/of Balanszorg en/of het zorgbemiddelingsbureau gespeeld in de aanvraag van het PGB?
• De onderbouwing van de door Balanszorg verstuurde factuur aan [gedaagde]. Op grond van welke overeenkomst is de in de factuur omschreven zorg verleend? Wat hield deze zorg precies in? Door wie is de zorg verleend? Is de zorg verleend en gefactureerd conform de regels die daaraan worden gesteld in het kader van het PGB? Welke gevolgen dienen te worden verbonden aan de eventuele vaststelling dat de zorg niet is verleend en gefactureerd conform de regels die daaraan worden gesteld in het kader van het PGB?
4.3 Indien partijen zich tijdens de comparitie willen beroepen op nadere stukken, dienen die stukken uiterlijk twee weken voor de zitting aan de rechtbank en de wederpartij te worden toegestuurd.
I. beveelt partijen in persoon en vertegenwoordigd door iemand die volledig van de zaak op de hoogte is en bovendien gemachtigd is om rechtshandelingen te verrichten, om op een nader te bepalen dag te verschijnen in het gerechtsgebouw te Almelo voor mr. Zweers om inlichtingen te verstrekken en een vereniging te beproeven;
II. verwijst de zaak naar de civiele rolzitting van woensdag 6 juli 2011 voor dagbepaling comparitie en draagt Balanszorg op om ervoor zorg te dragen dat uiterlijk de vrijdag voordien schriftelijk bericht ter griffie is ontvangen betreffende de verhinderdata van beide partijen;
III. bepaalt dat eventueel nader te overleggen stukken uiterlijk veertien dagen voor de comparitie van partijen aan de rechtbank en de wederpartij dienen te zijn toegezonden;
IV. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Koopmans en op 22 juni 2011 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.