RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 113995 HA ZA 10/875
datum vonnis: 1 juni 2011
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SDV NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Schiphol-Rijk,
eiseres,
verder te noemen SDV,
advocaat: mr. J.S. Wurfbain te Ede,
[gedaagde]
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
verder te noemen [gedaagde],
advocaat: mr. J.P. Slot te Nijmegen.
1.1. Bij vonnis d.d. 13 oktober 2010 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
1.2. Ter voorbereiding van de comparitie heeft SDV een vijftal producties in het geding gebracht.
1.3. Op 7 april 2011 heeft de comparitie van partijen plaatsgevonden waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen.
1.4. Het vonnis is bepaald op heden.
2.1. De rechtbank neemt over hetgeen in het vonnis van 13 oktober 2010 over de feiten, de vordering en de onderbouwing daarvan en het verweer is overwogen.
2.2. Als erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd betwist staan de navolgende feiten naar het oordeel van de rechtbank vast.
2.3. In januari 2010 heeft [gedaagde] in Dubai een partij molasses met een bruto gewicht van
1.705 kg verpakt in 234 dozen gekocht voor ongeveer € 1,- per kilogram. Molasses is een product dat in waterpijpen wordt gerookt. De partij molasses zou als luchtvracht naar Nederland worden vervoerd. SDV zou de lading in opdracht van [gedaagde] invoeren. Via SDV heeft [gedaagde] in het verleden ook molasses geïmporteerd.
2.4. Bij mailbericht van 7 januari 2010 bericht een medewerker van SDV, de heer
[H], import forwarder, aan [gedaagde] dat er een zending molasses van Al Fakher Tobacco Factory van 8 colli, 58 kg, is ontvangen met de vraag of die zending voor [gedaagde] bestemd is. Deze zending bleek niet voor [gedaagde] te zijn, maar voor ene [P] uit [woonplaats].
[H] liet [gedaagde] via een mailbericht van 8 januari 2010 weten dat de betreffende [P] zich 'wezenloos' was geschrokken omdat hij mogelijk € 1.600,- accijns zou moeten betalen. De douane had namelijk van zijn partij molasses een monster genomen om te bepalen of de zending als molasses of tabak zou moeten worden aangemerkt. [H] had [P] gemeld dat hij van de zending afstand kon doen. In het mailbericht meldde [H] dat hij [gedaagde] op de hoogte zou houden. [Gedaagde] mailde daarop aan [H]: ‘Dat vind ik netjes, ben je zeer dankbaar voor je hulp. Nu kan ik weer goed slapen dank zij jou’.
Diezelfde middag liet [H] aan [gedaagde] per mailbericht nog het volgende weten: 'Nog even het volgende. Melasse is een tabaksafval product. Aangezien dit niet gerookt wordt (zoals sigaretten), zou er slechts een invoerrechtenpercentage van 16,1% zijn en 19% BTW maar geen accijns. Dit is wat we ook kunnen doen in plaats van onnodig risico te nemen. Ik hoor het wel'. Daarop heeft [gedaagde] vervolgens nog gereageerd met de opmerking dat het woord molasses vertaald in het Nederlands ‘stroop’ betekent.
2.5. Op 13 januari 2010 heeft SDV aangifte bij de douane gedaan van de in opdracht van [P] binnengekomen zending molasses onder nummer 004558767400 10.40022345. In het kader van de controle heeft de douane de goederen fysiek gecontroleerd en is een monster genomen en voor onderzoek gezonden naar het laboratorium van de belastingsdienst.
2.6. Op 19 januari 2010 stuurt [gedaagde] een mailbericht met als bijlage de Airway Bill, ontvangen van ene [M], door aan [H]. De Airway Bill genummerd 160-43459640 bevat de gegevens van de zending van [gedaagde], te weten 234 stuks met een gewicht van
1.705 kg. Als geadresseerde is [T] genoemd, een door [gedaagde] verzonnen naam voor het geval de zending 'rood zou vallen', dat wil zeggen dat de douane de zending inziet en monsters neemt. De op de Airway Bill vermelde telefoon- en faxnummer behoren toe aan [gedaagde].
2.7. Op 21 januari 2010 komt de zending bestemd voor [gedaagde] onder de naam '[T]' op Schiphol binnen. SDV klaart de zending echter in op naam van [gedaagde] en doet onder zijn naam aangifte onder vermelding van aangifte ‘id 0045.87.674/00 10.40022441’ met vermelding van het adres en BTW-nummer van [gedaagde].
Op de ‘voorlopige mededeling afhandeling’ d.d. 21 januari 2010 is onder 'Verificatie mededelingen' vermeld: 'aangifte: de verificatie is aangehouden'. Als reden van aangehouden verificatie is vermeld: 'Monsterafname ambtshalve'. Onder 'Bevindingen' is vermeld: 'iav monsteruitslag laboratorium aangifte 40022345 dfc 489, met dezelfde goederen als deze aangifte'. Als voorlopig verschuldigd bedrag wordt vermeld € 214,56.
2.8. Op 21 januari 2010 belt [H] [gedaagde] met de mededeling dat hij de zending had vrij gekregen omdat de zending als ‘tabaksafvalproduct’ (molasses) was ingevoerd. Als tegenprestatie wilde [H] een fles Johnny Walker Blue Label en een waterpijp. Het formulier 'toestemming tot wegvoering' d.d. 21 januari 2010 vermeld onder goederenomschrijving 'melasse'. Voorts worden het Airway Bill nummer 160-43459640 alsmede het aantal van 1.705 kg en het BTW nummer van [gedaagde] vermeld.
2.9. Op 21 januari 2010 bericht [H] aan de heer Rozel van Douane West:
'Hierbij confirmeer ik mij met de uitslag van de bemonstering, zoals die genomen is van aangifte nummer 004587674.00 10 40022345. De goederen zijn van dezelfde exporteur en het gaat hierbij ook om dezelfde goederen als eerder zijn bemonsterd. Deze tariefcode mag dan worden toegepast op aangifte nummer 0045767400.10 40022441. De belanghebbende is geïnformeerd (...).
2.10. Op 22 januari 2010 is de zending '234 carton alfakher molasses' op het woonadres van [gedaagde] te Oldenzaal afgeleverd en door ene [E] in ontvangst genomen.
2.11. Op 17 februari 2010 heeft de belastingdienst de uitslag van het onderzoek van de zending van [P] aan SDV meegedeeld. Volgens het onderzoek is in het product tabak aanwezig en kan het worden gerookt. Het product voldoet aan artikel 32 lid 2 van de Wet op de Accijns en daarom geldt voor dit product de accijns van rooktabak. Tegen de 'uitnodiging tot betaling' heeft SDV op 5 maart 2010 bezwaar aangetekend. In haar uitspraak van
12 mei 2010 heeft de belastingdienst het bezwaar afgewezen. Tegen de uitspraak heeft SDV geen rechtsmiddel aangewend.
2.12. Op 21 juni 2010 wordt aan SDV de 'definitieve mededeling afhandeling' inzake aangiftenummer 40022441 gedaan. De uitslag van het onderzoek naar de zending van [P] is onverkort toegepast op de zending van [gedaagde]. Aan SDV wordt een naheffing opgelegd van € 108.620,03.
2.13. Bij brief 28 juni 2010 bericht SDV aan [gedaagde] dat een naheffing wordt opgelegd na inzage en laboratoriumonderzoek van de zending van [gedaagde]. Als bijlagen zijn onder meer de 'definitieve mededeling afhandeling' en een factuur 'naheffing' van SDV ter grootte van € 108.620,03 meegezonden. Tegen de naheffingsaanslag heeft SDV geen rechtsmiddel aangewend.
3.1. In deze procedure is aan de orde de vraag of SDV aanspraak kan maken op betaling door [gedaagde] van een bedrag van € 108.620,03 wegens de invoer van een partij van 1.705 kg molasses uit Dubai, welk bedrag SDV aan de belastingsdienst heeft betaald.
3.2. SDV stelt daartoe – samengevat – dat [gedaagde] de waarschuwingen en het advies van SDV om de zending in Dubai te laten staan totdat de uitslag van het onderzoek in de zaak van [P] bekend was, in de wind heeft geslagen en daarmee het risico heeft aanvaard dat een naheffing zou kunnen worden opgelegd. Daarom moet [gedaagde] de naheffing betalen.
3.3. [Gedaagde] stelt daarentegen dat SDV de zending, nadat deze was ‘rood gevallen’, toch als tabaksafvalproduct had ingevoerd en vrij gekregen en dat [gedaagde] niets meer hoefde te vrezen. [Gedaagde] is als leek op de deskundigheid van SDV afgegaan en daarom kan de naheffing niet aan hem worden doorberekend.
4. De beoordeling en de motivering
4.1. Uit het samenstel van feiten in onderling verband bezien, is voor de rechtbank voldoende komen vast te staan dat de zending waarvoor de naheffingsaanslag is opgelegd, de zending van [gedaagde] betreft en dat SDV deze zending heeft ingevoerd.
Tevens is voor de rechtbank voldoende komen vast te staan dat de kwestie ‘[P]’ aanleiding is geweest voor SDV om contact met [gedaagde] op te nemen voor wie een aanzienlijk grotere hoeveelheid molasses, immers 1.705 kg, kennelijk naar Nederland onderweg was. Uit de mailwisseling van 7 en 8 januari 2010 blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat [gedaagde] zich grote zorgen maakte als zijn zending de kans liep als ‘tabak’ te worden aangemerkt, gelet op de mededelingen van SDV over de kwestie [P] en dat SDV zich daarvan bewust was. In verband met het financiële risico dat [gedaagde] dreigde te lopen, heeft SDV [gedaagde] voorgesteld, de zending als tabaksafvalproduct in te voeren ‘in plaats van onnodig risico te nemen’,omdat dan slechts (de lagere) BTW en invoerrechten verschuldigd zijn. Voor de rechtbank is niet komen vast te staan dat [gedaagde] dit voorstel heeft afgewezen. In de door [gedaagde] gemaakte opmerking dat molasses ‘stroop’ betekent, leest de rechtbank noch direct noch indirect een afwijzing van het door SDV voorgestelde.
4.2. Uit de feitelijke gang van zaken op 21 januari 2010 is gebleken dat ook de zending van [gedaagde] kennelijk was ‘rood gevallen’ en door de douaneautoriteiten aan een ‘monsterafname ambtshalve’ zou worden onderworpen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt evenwel niet dat [gedaagde] van de gevolgen daarvan door SDV op de hoogte is gesteld. Op grond van hetgeen partijen ter zitting hebben verklaard, staat naar het oordeel van de rechtbank wel vast dat [H] op 21 januari 2010 aan [gedaagde] heeft meegedeeld dat hij de zending toch had vrij gekregen, omdat de zending als ‘tabaksafvalproduct’ was aangemerkt. Meer in het bijzonder is de rechtbank niet gebleken - en SDV heeft dat ook niet gesteld - dat zij [gedaagde] op dat moment op de hoogte heeft gesteld van het feit dat de zending weliswaar was vrijgegeven, maar dat de verificatie van de aangifte werd aangehouden vanwege ambtshalve monsterafname in afwachting van de uitslag van het onderzoek van de zending van [P]. In dat opzicht is nog van belang dat evenmin is gesteld of gebleken dat SDV [gedaagde] toen afschrift heeft verstrekt van de ‘voorlopige mededeling afhandeling’ van 21 januari 2010, waaruit de status van de afhandeling van de aangifte van de zending van [gedaagde] bleek.
4.3. Tegen de achtergrond van dit alles heeft [gedaagde] de mededeling van [H] dat hij de zending had vrij gekregen omdat deze als tabaksafvalproduct was ingevoerd, mede gelet op het feit dat SDV als professionele partij is aan te merken, kunnen en mogen opvatten in die zin dat het probleem van de ‘rood gevallen’ zending was opgelost. [Gedaagde] had dan ook in redelijkheid geen rekening behoeven te houden met de kans dat aan SDV een naheffing van € 108.620,03 zou worden opgelegd die vervolgens aan hem zou worden doorbelast.
4.4. Met betrekking tot de gang van zaken nadat aan SDV de naheffing was opgelegd, overweegt de rechtbank nog het volgende. Bij dagvaarding stelt SDV dat zij tegen de aan haar inzake de zending van [gedaagde] opgelegde ‘uitnodiging tot betaling’ in bezwaar is gekomen. Uit de stukken blijkt echter dat SDV geen enkel rechtsmiddel tegen die ‘uitnodiging’ heeft aangewend.
Integendeel, uit de brief van SDV van 21 januari 2010 aan de heer Rozel van Douane West, blijkt dat SDV zich voor wat de zending van [gedaagde] ‘confirmeert’- bedoeld zal zijn conformeert - aan de uitslag van de monsterafname van de zending van [P].
Gelet op de voor [gedaagde] aan de orde zijnde financiële belangen, had SDV zich naar het oordeel van de rechtbank nimmer op voorhand mogen conformeren aan de uitslag van het monsteronderzoek van de zending van [P]. Door te handelen zoals SDV heeft gedaan, heeft zij [gedaagde] immers de mogelijkheid onthouden dat zelfstandig monsteronderzoek naar de zending van [gedaagde] werd verricht en dat een uitslag zou worden verkregen die mogelijk anders, i.c. gunstiger zou komen te luiden dan de uitslag van het onderzoek naar de zending van [P]. Dat de zendingen van [P] en [gedaagde] mogelijk van dezelfde fabrikant afkomstig zijn, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Door te handelen zoals SDV heeft gedaan, heeft zij dan ook niet de zorg in acht genomen die van een goed opdrachtnemer had mogen worden verwacht.
4.5. Gelet op de financiële risico’s die [gedaagde] boven het hoofd hingen, is te meer onbegrijpelijk dat SDV tegen de uitnodiging tot betaling van € 108.620,03 geen enkel rechtsmiddel heeft aangewend, te meer nu de belastingdienst de bezwaren in de zaak [P] had afgewezen en SDV van die uitspraak niet in beroep is gekomen. Ook met betrekking tot de handelwijze van SDV op dit onderdeel is de rechtbank van oordeel dat SDV niet als goed opdrachtnemer heeft gehandeld.
4.6. Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat de handelwijze van SDV zodanig is geweest dat zij niet alleen bij [gedaagde] het gerechtvaardigd vertrouwen heeft opgewekt dat er geen naheffingsaanslag zou worden opgelegd, doch ook dat zij met haar handelwijze niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen. Bij die stand van zaken dient de aan SDV opgelegde naheffing van € 108.620,03 voor haar rekening te blijven.
4.7. De rechtbank heeft nog overwogen of zij aanleiding ziet SDV in de gelegenheid te stellen om haar bij dagvaarding geponeerde stelling dat [H] [gedaagde] voor de financiële risico's zou hebben gewaarschuwd en zou hebben geadviseerd de zending van 234 dozen molasses in Dubai te laten staan, te bewijzen. De rechtbank ziet daartoe evenwel onvoldoende aanleiding nu ook in het geval SDV in het bewijs daarvan zou slagen, [gedaagde] er - gelet op de verdere mededelingen en uitlatingen van [H] bij het invoeren van de zending molasses - uiteindelijk toch op had mogen vertrouwen dat er geen naheffingsaanslag zou worden opgelegd die door SDV aan hem zou worden doorberekend. De rechtbank zal het bij dagvaarding aangeboden getuigenbewijs derhalve passeren.
4.8. De slotsom is dat de rechtbank de vordering van SDV dan ook afwijst. SDV zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze hebben aan de zijde van [gedaagde] € 1.188,- aan verschotten en € 2.842,- wegens kosten advocaat volgens het geldende liquidatietarief (2 x € 1.421,-) bedragen.
I. Wijst de vordering af.
II. Veroordeelt SDV in de kosten van de procedure aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.188,- aan verschotten en € 2.842,- aan salaris advocaat, waarvan te betalen aan de griffier van dit gerecht:
- € 1.069,- wegens in debet gesteld griffierecht en
- € 2.842,- aan het salaris van de advocaat
te betalen aan de advocaat van de gedaagde partij € 119,- wegens niet in debet gesteld griffierecht.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. P.L. Alers en 1 juni 2011 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.