ECLI:NL:RBALM:2011:BQ7651

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
8 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
120274 / KG ZA 11-96
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot nakoming overeenkomst tot schuldregeling na beëindiging door Stadsbank wegens ontstaan nieuwe schuld

In deze zaak heeft eiser, wonende te [plaats], een kort geding aangespannen tegen de Stadsbank Oost Nederland, vertegenwoordigd door mr. P.H.J. Nij Bijvank. Eiser vorderde primair nakoming van een overeenkomst tot schuldregeling en subsidiair het aangaan van een nieuwe overeenkomst onder gelijke voorwaarden. De Stadsbank had de overeenkomst beëindigd omdat er een nieuwe schuld was ontstaan, waar eiser niet van op de hoogte was gesteld. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 25 mei 2011, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.

Eiser stelde dat de nieuwe schuld niet bestond, omdat deze al in 2002 was ontstaan, en betwistte de rechtsgeldigheid van de beëindiging van de overeenkomst door de Stadsbank. Hij voerde aan dat de Stadsbank onzorgvuldig had gehandeld door de brief van Nationale Nederlanden pas twee maanden na ontvangst door te sturen en dat er sprake was van een miscommunicatie tussen het UWV en Nationale Nederlanden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de Stadsbank gerechtigd was de overeenkomst te beëindigen, omdat er nieuwe schulden waren ontstaan tijdens de looptijd van de schuldregeling. Eiser had erkend dat het ontstaansmoment van een verbintenis uit onverschuldigde betaling het moment van de onverschuldigde betaling was. De rechter concludeerde dat eiser zijn eigen verantwoordelijkheden had miskend en dat de vorderingen van eiser daarom moesten worden afgewezen. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de Stadsbank op € 568,- aan verschotten en € 527,- aan salaris van de advocaat werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 120274 / KG ZA 11-96
datum vonnis: 8 juni 2011 (jk)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats],
eiser,
verder te noemen [eiser],
advocaat: mr. K.A. Nibbeling te Goor,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Stadsbank Oost Nederland,
gevestigd te Enschede,
gedaagde,
verder te noemen de Stadsbank,
advocaat: mr. P.H.J. Nij Bijvank te Enschede.
Het procesverloop
[eiser] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 25 mei 2011. Ter zitting zijn verschenen: [eiser], bijgestaan door mr. Nibbeling en namens de Stadsbank de heren [X] en [Y], bijgestaan door mr. Nij Bijvank. De standpunten zijn toegelicht.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De vaststaande feiten
1.1 In deze zaak staat het navolgende vast.
1.2 [eiser] heeft op 9 juli 2009 een overeenkomst tot schuldregeling met de Stadsbank gesloten. Op deze overeenkomst zijn de Gedragscode Schuldregeling en de Algemene Voorwaarden Schuldregeling van toepassing verklaard. De totale schuldenlast van [eiser] bedroeg bij aanvang van de schuldregeling € 11.441,35.
1.3 Nationale Nederlanden heeft de Stadsbank bij brief van 15 september 2010 laten weten dat [eiser] een bedrag van € 29.451,04 aan Nationale Nederlanden dient terug te betalen uit hoofde van onverschuldigde betaling. [eiser] had recht op een WAO-aanvullingspensioen omdat hij volledig arbeidsongeschikt was. Per 17 maart 2002 is de arbeidsongeschiktheid van [eiser] bijgesteld naar 15 – 25 %, waardoor zijn WAO-uitkering werd verlaagd. Vervolgens is, na herkeuring, zijn recht op een WAO-uitkering per 25 december 2005 geheel komen te vervallen. [eiser] heeft echter over de periode 17 maart 2002 tot 1 september 2010 van Nationale Nederlanden wel een WAO-aanvullingspensioen ontvangen, terwijl zijn aanvullingspensioen per 17 maart 2002 verlaagd had moeten worden en hij hier per 25 december 2005 helemaal geen recht meer op had.
1.4 De Stadsbank heeft [eiser] bij brief van 29 november 2010 op de hoogte gesteld dat zij de lopende schuldregeling moest beëindigen, omdat er een nieuwe schuld was ontstaan waarvan [eiser] de Stadsbank niet van in kennis had gesteld.
1.5 De Stadsbank is na beëindiging van de schuldregeling overgegaan tot uitkering van het reeds gespaarde bedrag aan alle - bij de schuldregeling betrokken - schuldeisers.
De standpunten van partijen
Standpunt [eiser]
2.1 Bij dagvaarding vordert [eiser] om de Stadsbank primair te veroordelen tot nakoming van de overeenkomst tot schuldregeling en subsidiair tot het aangaan van een nieuwe overeenkomst tot schuldregeling onder gelijke voorwaarden als de overeenkomst van 9 juli 2009, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom. In het verlengde daarvan vordert [eiser] de Stadsbank te veroordelen tot primair het verzenden van een rectificatie, subsidiair een brief, aan de schuldeisers. Tenslotte vordert [eiser] veroordeling van de Stadsbank in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien en voor zover betaling van de proceskostenveroordeling niet binnen twee dagen na betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden.
2.2 [eiser] stelt daartoe – kort samengevat weergegeven – dat er geen sprake is van een nieuwe schuld, omdat de vordering al in 2002 is ontstaan. Om die reden betwist hij ook dat de Stadsbank de overeenkomst rechtsgeldig heeft beëindigd. Daarbij is van belang dat nergens in de stukken van de Stadsbank is aangegeven wat de definitie van een nieuwe schuld precies is. Daarom dient aansluiting te worden gezocht bij het begrip ‘nieuwe schuld’, zoals dat wordt gehanteerd in de WSNP en de Faillissementswet. Voorts stelt [eiser] dat de schuld aan Nationale Nederlanden niet aan hem kan worden toegerekend, omdat kennelijk sprake is geweest van een miscommunicatie tussen het UWV en Nationale Nederlanden. Gelet op het voorgaande stelt [eiser] dat de Stadsbank de schuldeisers die zij hebben aangeschreven met de mededeling dat de schuldregeling is mislukt, een rectificatie dient te sturen. Voorts is sprake van een onrechtmatige daad, omdat de Stadsbank onzorgvuldig heeft gehandeld doordat zij de brief van Nationale Nederlanden twee maanden na ontvangst heeft doorgestuurd naar [eiser] en heeft zij bovendien nagelaten om [eiser] om een toelichting te vragen omtrent de schuld aan Nationale Nederlanden terwijl zij de schuldregeling per direct heeft beëindigd, aldus [eiser]. In deze voortdurende onrechtmatige toestand is ook het spoedeisend belang van [eiser] bij een voorlopige voorziening als gevorderd, gelegen.
Standpunt van de Stadsbank
3.1 De Stadsbank verweert zich en concludeert tot afwijzing van de vordering.
3.2 Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De motivering
4.1 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk geworden dat [eiser] spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. [eiser] ziet zich geconfronteerd met een aanzienlijke schuldenlast waar hij op eigen kracht niet meer uitkomt. Hij heeft aldus belang bij schuldhulpverlening en een passende schuldregeling.
4.2 Kern van het geschil is of de Stadsbank de overeenkomst tot schuldregeling die zij met [eiser] was aangegaan mocht beëindigen vanwege het ontstaan van de schuld aan Nationale Nederlanden. In rechte staat vast dat de Stadsbank gerechtigd is tot beëindiging van een overeenkomst tot schuldregeling wanneer de schuldenaar gedurende de looptijd van de schuldregeling een nieuwe schuld laat ontstaan.
4.3 De Stadsbank betwist dat zij onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. De Stadsbank stelt dat er wel sprake is van een nieuwe schuld die ontstaan is tijdens de schuldregeling. De schuld is niet ontstaan in 2002, maar steeds voor een nieuw deel bij elke maandelijkse betaling door Nationale Nederlanden. Dat betekent dat een deel van de schuld in ieder geval is ontstaan na de ingangsdatum van de schuldregeling, omdat na die ingangsdatum ook betalingen door Nationale Nederlanden aan [eiser] hebben plaatsgevonden. Ten onrechte stelt [eiser] dat de schuld aan Nationale Nederlanden hem niet kan worden toegerekend. Er was geen verplichting (en noodzaak) voor het UWV om enige melding aan Nationale Nederlanden te doen en bovendien gaat [eiser] geheel voorbij aan zijn eigen verantwoordelijkheden. De uitkering van Nationale Nederlanden betreft een WAO-aanvullingspensioen. Wanneer [eiser] geen recht meer heeft op een WAO-uitkering, vervalt daarmee ook zijn aanspraak op een aanvullingsuitkering, aldus de Stadsbank.
4.4 Het antwoord op de vraag of de Stadsbank mocht overgaan tot beëindiging van de regeling in het onderhavige geval hangt samen met de vraag of de schuld aan Nationale Nederlanden kan worden aangemerkt als een nieuwe schuld. Desgevraagd heeft [eiser] ter zitting erkend dat het ontstaansmoment van een verbintenis uit onverschuldigde betaling, het moment van de onverschuldigde betaling is. Dit brengt met zich dat, nu er ook betalingen van Nationale Nederlanden aan [eiser] hebben plaatsgevonden ten tijde van de schuldregeling, er nieuwe schulden zijn ontstaan ten tijde van de schuldregeling. Gelet hierop staat aldus vast dat de Stadsbank tot beëindiging mocht overgaan. Nu de verplichting van [eiser] om geen nieuwe schulden te laten ontstaan gedurende de looptijd van de schuldregeling - gelijk aan de WSNP-regeling - louter een objectief karakter kent speelt de toerekenbaarheid van [eiser] geen rol. In dat kader acht de voorzieningenrechter ook van belang dat [eiser] zijn eigen verantwoordelijkheid in deze heeft miskend. [eiser] had kunnen en moeten begrijpen dat zijn aanspraak op een WAO-aanvullingspensioen zou vervallen op het moment dat hij geen recht meer heeft op een WAO-uitkering. De vorderingen van [eiser] dienen daarom te worden afgewezen. Gelet hierop kunnen de overige verweren onbesproken blijven.
4.5 [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de onderhavige procedure.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. Wijst de vorderingen af.
II. Veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Stadsbank begroot op € 568,- aan verschotten en € 527,- aan salaris van de advocaat.
III. Verklaart onderdeel II van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. U. van Houten, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juni 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.