RECHTBANK ALMELO
Sector strafrecht
parketnummer: 08/084526-10
datum vonnis: 7 juni 2011
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortejaar] in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 mei 2011. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. Dronkers en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman
mr. R. Oude Breuil, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 13 juli 2009 te Wierden [slachtoffer 1] heeft aangerand;
feit 2: in de periode van 1 april 2009 tot en met 12 mei 2009 te Wierden [slachtoffer 2] heeft aangerand.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 13 juli 2009 te Wierden,
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld
of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het
plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit
het over de kleding met de hand betasten/voelen en/of wrijven van/aan de borst
van die persoon en/of vervolgens onder de kleding en/of bh met de hand
betasten/voelen en/of wrijven/knijpen van/aan de borst van die persoon en/of
vervolgens over de kleding met de hand betasten en/of wrijven over de vagina,
althans in het kruis van die persoon
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het toevertrouwen aan/van
zijn hulp en/of zorg als alternatief genezer en/of (daarbij) het onverhoedse
karakter van de hierboven omschreven ontuchtige handelingen;
art 246 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de periode van 01 april 2009 tot en met 12 mei 2009 te
Wierden,
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld
of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen
en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit
het zoenen op de mond en/of tongzoenen en/of
het over de kleding met de hand betasten/voelen en/of wrijven van/aan de borst
van die persoon en/of
vervolgens onder de kleding en/of bh met de hand betasten/voelen en/of
wrijven/knijpen van/aan de borst van die persoon en/of
vervolgens over de kleding met de hand betasten en/of wrijven over de vagina,
althans in het kruis van die persoon, en/of daarbij heeft aangegeven -zakelijk
weergegeven- dat hij, verdachte, wilde dat die persoon klaarkwam
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het toevertrouwen aan/van
zijn hulp en/of zorg als alternatief genezer en/of (daarbij) het onverhoedse
karakter van de hierboven omschreven ontuchtige handelingen.
art 246 Wetboek van Strafrecht
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake beide feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van voor de duur van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit twee is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen is dat er sprake is geweest van dwang als bedoeld in art. 246 Wetboek van Strafrecht (Sr). Voor een bewezenverklaring van het door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid iemand dwingen tot het ondergaan van de in art. 246 Sr genoemde handelingen zal moeten komen vast te staan dat de verdachte opzettelijk door dat geweld, die andere feitelijkheid of die bedreiging daarmee heeft bereikt dat het slachtoffer die handelingen heeft verricht of geduld. De rechtbank zal zich hier in de eerste plaats beperken tot beantwoording van de vraag of er sprake is geweest van psychisch of lichamelijk overwicht waardoor
[slachtoffer 2] gedwongen is, aangezien noch uit het dossier, noch uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken van geweld of bedreiging met geweld.
Het bestaan van dwang door een dergelijke feitelijkheid kan niet enkel worden afgeleid uit de tussen verdachte en het slachtoffer bestaande spiritueel genezer/patiënt relatie en het daarmee verband houdende intrinsieke overwicht van de verdachte op het slachtoffer. Vereist is dat komt vast te staan dat het slachtoffer binnen die relatie door bepaalde gedragingen van de verdachte, waardoor een bedreigende sfeer is ontstaan, is gedwongen de seksuele handelingen te ondergaan. Nu zowel door verdachte als door het slachtoffer of derden niets is verklaard met betrekking tot enige vorm van dwang in die zin en voorts dat het slachtoffer zelf heeft aangegeven dat zij na de eerste ontuchtige handeling zich nog acht à tien keer heeft laten behandelen door verdachte komt de rechtbank tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat het psychisch/lichamelijk overwicht, dat verdachte als spiritueel genezer over het slachtoffer zou hebben, ertoe heeft geleid dat het slachtoffer de tenlastegelegde handelingen heeft moeten dulden.
Evenmin is er gelet op het vorenoverwogene naar het oordeel van de rechtbank (daarnaast) komen vast te staan dat sprake is van een onverhoeds karakter van de tenlastegelegde ontuchtige handelingen.
De rechtbank zal verdachte dan ook van het onder twee tenlastegelegde vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het tenlastegelegde onder één heeft begaan. Zij acht bewezen dat:
hij op 13 juli 2009 te Wierden, door andere feitelijkheden [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het over de kleding met de hand betasten/voelen van/aan de borst van die persoon en vervolgens onder de kleding en bh met de hand betasten/voelen en wrijven/knijpen van/aan de borst van die persoon en
vervolgens over de kleding met de hand betasten en wrijven over de vagina, van die persoon en bestaande die andere feitelijkheden uit het toevertrouwen aan/van
zijn hulp als alternatief genezer en (daarbij) het onverhoedse karakter van de hierboven omschreven ontuchtige handelingen.
In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij dit vonnis. De in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de beslissing.
De rechtbank acht de verklaring van aangeefster authentiek en betrouwbaar. Haar verklaring wordt voorts in voldoende mate ondersteund door de verklaringen van de drie getuigen, waar aangeefster na haar laatste bezoek aan verdachte, op 13 juli 2009, diezelfde dag naar toe is gegaan of mee heeft gebeld. Uit de verklaringen van die getuigen blijkt van een consistent verhaal van aangeefster. Daarbij komt ten slotte dat verdachte ter gelegenheid van zijn verhoor als verdachte bij de politie (op pagina 51 van het proces-verbaal van politie) heeft verklaard dat hij zijn verontschuldigingen aan [slachtoffer 1] heeft aangeboden zoals [slachtoffer 1] dat heeft verklaard in haar aangifte. De aangifte van aangeefster vindt aldus - in ieder geval op dit punt – ook steun in de verklaring van verdachte zelf.
De rechtbank is van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het feit onder één, wordt weersproken door de bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt terzake voorts als volgt.
Verweren van de verdediging
Door de raadsman is betoogd dat de door de verdachte verrichte handelingen een ontuchtig karakter ontberen, terwijl de verdachte zich bij die handelingen evenmin bediend heeft van enige dwang.
Dit verweer wordt verworpen. Weliswaar heeft het slachtoffer zich vrijwillig onderworpen aan een behandeling door de verdachte, maar uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte daarbij door zijn manipulaties en het vertrouwen dat hij bij het slachtoffer genoot het slachtoffer in een situatie heeft gebracht waarin zij tegen haar wil seksuele handelingen heeft moeten dulden.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de handelingen van verdachte niet als ontuchtig zijn aan te merken, overweegt de rechtbank als volgt. Voor de vraag of een handeling als ontuchtige handeling kan worden aangemerkt, is niet doorslaggevend of de dader met de handeling zélf ontuchtige bedoelingen had. Het gaat om handelingen van seksuele aard die in strijd met de sociaal-ethische norm zijn. In aanmerking moet worden genomen dat artikel 246 Sr strekt tot bescherming van de seksuele integriteit van personen. Tegen die achtergrond en gezien de aard van de tenlastegelegde handelingen, de wijze waarop en de omstandigheden waaronder verdachte voormelde handelingen heeft verricht, en de spiritueel genezer/patiënt relatie tussen de verdachte en het slachtoffer, één en ander in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat deze handelingen verder gingen dan in het kader van een behandeling, zoals verdachte die voorstaat, verantwoord en aanvaardbaar is. Bovendien heeft het betasten en wrijven over de vagina en de borsten van het slachtoffer geen enkel medisch/therapeutisch doel. Daarom dienen de door verdachte gepleegde handelingen als ontuchtige handelingen te worden aangemerkt.
Anders dan de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat wel degelijk sprake is van “andere feitelijkheden” in de zin van artikel 246 Sr. Verdachte heeft (in zijn kwaliteit van alternatief genezer) het slachtoffer onverhoeds over en onder de kleding betast aan haar borsten en heeft over de kleding met zijn hand gewreven over de vagina van het slachtoffer. Het onverhoedse karakter van het handelen van verdachte in diens genoemde kwaliteit heeft het slachtoffer overvallen en hij heeft daardoor het verzet van de zijde van het slachtoffer voorkomen. Het slachtoffer kon zich niet aan de situatie onttrekken. Het overvalkarakter van het ontuchtig handelen levert naar het oordeel van de rechtbank de in artikel 246 Sr geëiste dwang op.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder één meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 246 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit sub één.
8. De op te leggen straf of maatregel
8.1 De gronden voor een straf of maatregel
Verdachte heeft seksuele handelingen verricht met een cliënte van hem. Door aldus te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen, nu de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden in zijn praktijkruimte waarin zijn slachtoffer zich veilig had moeten voelen.
Verdachte heeft door zijn grensoverschrijdend seksueel gedrag de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer geschonden en bovendien het vertrouwen dat zij in hem had gesteld op grove wijze beschaamd. De gevolgen van het handelen van verdachte zijn ingrijpend. De ervaring leert dat slachtoffers van misdrijven als deze nog lang nadelige gevolgen hiervan ondervinden. Dat het handelen van verdachte in dit geval enorme gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer blijkt onder meer uit de verklaring die het slachtoffer tijdens de zitting heeft afgelegd door gebruik te maken van haar spreekrecht. In haar verklaring heeft zij die gevolgen toegelicht. Ook heeft zij verklaard dat ze het vertrouwen in mensen is kwijt geraakt.
Ter terechtzitting heeft verdachte er blijk van gegeven dat hij deels de verantwoordelijkheid van zijn handelen bij het slachtoffer legt. Voor het overige legt verdachte de verantwoordelijkheid buiten zichzelf door zich te verschuilen achter zijn behandelmethode.
De rechtbank heeft zich er – in het voordeel van de verdachte – rekenschap van gegeven dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest en zal bij de strafoplegging rekening houden met het tijdsverloop, de leeftijd van verdachte en dat verdachte wordt vrijgesproken van één feit.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het rapport van de reclassering d.d. 9 mei 2011.
Alles tegen elkaar afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur dient te worden opgelegd om verdachte ervan te weerhouden zich andermaal met feiten als de onderhavige in te laten.
9. De schade van benadeelden
9.1 De vordering van de benadeelde partijen
[slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], [adres] heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces terzake van het onder 1 tenlastegelegde. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 350,=, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit een immateriële schadevergoeding.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terecht¬zitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadepost is niet betwist. De rechtbank zal het gevorderde toewijzen tot een bedrag van € 350,= inclusief de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 2], wonende te [woonplaats], [adres] ter zake van het sub 2 tenlastegelegde zich als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Deze benadeelde partij moet niet–ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu verdachte van het tenlastegelegde feit sub 2 wordt vrijgesproken.
9.2 De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door feit sub 1 is toegebracht.
10. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het sub 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat verdachte het sub 1 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte sub 1 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder sub 1 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van drie maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 350,= (driehonderdenvijftig Euro) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juli 2009, met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
- legt de maatregel op dat veroordeelde verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit sub 1 tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 350,= , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juli 2009 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van zeven dagen zal worden toegepast;
- bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk is in haar vordering met veroordeling van de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte gemaakt, tot op deze uitspraak bepaald op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Ouweneel, voorzitter, mr. J.C. van der Hooft en mr. J.G.J. Roelvink, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Veldhuis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2011.
Mr. Roelvink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.