ECLI:NL:RBALM:2011:BQ7307

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
6 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/993007-10
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leidinggeven aan onjuiste aangifte omzetbelasting met benadeling van de staatskas

In deze zaak heeft de rechtbank Almelo op 6 juni 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van aangifte voor de omzetbelasting. De verdachte heeft gedurende een lange periode, van maart 2004 tot en met februari 2009, leiding gegeven aan het indienen van onjuiste aangiften door de vennootschap [firmanaam]. Dit gebeurde met het kennelijke doel om minder belasting af te dragen dan verschuldigd, wat resulteerde in een benadeling van de staatskas van ongeveer € 1.000.000,--. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks waarschuwingen van de Belastingdienst en signalen van medewerkers, zijn verantwoordelijkheden niet heeft genomen en opzettelijk onjuiste gegevens heeft doorgegeven.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden. De rechtbank overwoog dat de ernst van de feiten en de omvang van de belastingfraude een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. De verdachte had, gezien zijn deskundigheid als fiscaal jurist, anders moeten handelen en de signalen van onjuistheden moeten opmerken en corrigeren. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een zwaardere straf had geëist, afgewezen en een lichtere straf opgelegd, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak.

De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 23 mei 2011, waarbij de rechtbank kennis heeft genomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, terwijl hij niet kon aantonen dat hij niet opzettelijk handelde. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van aangifte, meermalen gepleegd, en heeft de strafbaarheid van het bewezenverklaarde vastgesteld op basis van de relevante wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector strafrecht
parketnummer: 08/993007-10
datum vonnis: 6 juni 2011
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte 2],
geboren op [geboortejaar] in [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], aan de [adres].
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 mei 2011. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. W. Bollen en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. G.J.M.E. de Bont, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk onjuist of onvolledig aangifte heeft gedaan voor de omzetbelasting in de periode van januari 2004 tot en met januari 2009 van [firmanaam], met uitzondering van de maand juni 2006, met de bedoeling dat er te weinig omzetbelasting werd geheven.
Subsidiair: leiding heeft gegeven aan het door de maatschap [firmanaam] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk onjuist of onvolledig doen van aangifte voor de omzetbelasting in de periode van januari 2004 tot en met januari 2009 van [firmanaam], met uitzondering van de maand juni 2006, elke keer met de bedoeling dat er te weinig omzetbelasting werd geheven.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op een of meer verschillende tijdstippen in de periode maart 2004 tot en
met februari 2009,in de gemeente Enschede en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen en/of met een of meer
rechtspersonen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk, terwijl [firmanaam] ondernemer was,
in de zin van de Wet op de Omzetbelasting 1968, (een) bij de belasting wet
voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
over de maanden januari 2004 tot en met januari 2009 met uitzondering van de
maand juni 2006, althans over een of meer maanden gelegen in de periode
januari 2004 tot en met januari 2009 van genoemde vennootschap,
onjuist of onvolledig heeft gedaan bij een inspecteur der rijkbelastingen/de
Belastingdienst te Enschede, althans in Nederland,
terwijl die feiten/dat feit er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig
belasting wordt geheven,
hebbende die onjuistheid of onvolledigheid (telkens) hierin bestaan, dat in de
aangiftebiljetten/het aangiftebiljet betreffende die maand(en) in het jaar
2004 en/of in de de electronische aangifte(n) betreffende die maand(en) in de
jaren 2005 tot en met 2008 (met uitzondering van de genoemde maand juni 2006)
en/of in de electronische aangifte betreffende de maand januari 2009 (telkens)
een te laag bedrag aan belaste leveringen en diensten en/of een te laag bedrag
aan omzetbelasting en/of een te laag bedrag aan te betalen omzetbelasting werd
vermeld;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
maatschap [firmanaam], althans een rechtspersoon
in de zin van artikel 51 van het Wetboek van strafrecht, op een of meer
verschillende tijdstippen in de periode maart 2004 tot en met februari 2009,in
de gemeente Enschede en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer andere rechtspersonen en/of met een
of meer natuurlijke personen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk, terwijl [firmanaam] ondernemer was
in de zin van de Wet op de Omzetbelasting 1968, (een) bij de belasting wet
voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
over de maanden januari 2004 tot en met januari 2009 met uitzondering van de
maand juni 2006, althans over een of meer maanden gelegen in de periode
januari 2004 tot en met januari 2009 van laatstgenoemde vennootschap,
onjuist of onvolledig heeft gedaan bij een inspecteur der rijksbelastingen/de
Belastingdienst te Enschede, althans in Nederland,
terwijl die feiten/dat feit er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig
belasting wordt geheven,
hebbende die onjuistheid of onvolledigheid (telkens) hierin bestaan, dat in
de aangiftebiljetten/het aangiftebiljet betreffende die maand(en) in het jaar
2004 en/of in de de electronische aangifte(n) betreffende die maand(en) in de
jaren 2005 tot en met 2008 (met uitzondering van de genoemde maand juni 2006)
en/of in de electronische aangifte betreffende de maand januari 2009 (telkens)
een te laag bedrag aan belaste leveringen en diensten en/of een te laag bedrag
aan omzetbelasting en/of een te laag bedrag aan te betalen omzetbelasting werd
vermeld,
zulks terwijl hij, verdachte, tot bovenomschreven strafbare feiten/strafbare
feiten (telkens) opdracht heeft gegeven dan wel feitelijk leiding heeft
gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging(en).
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair tenlastegelegde feit wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
4. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. Het oordeel van de rechtbank
De raadsman voert op diverse gronden aan dat het opzet aan de zijde van verdachte ontbreekt. De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe het volgende.
[Firmanaam] heeft het doen van aangifte omzetbelasting uitbesteed aan [firmanaam]. Verdachte was toen de tenlastegelegde aangiften werden gedaan vennoot van [firmanaam] en de levenspartner van [verdachte 1], destijds directeur en enig aandeelhouder van [firmanaam]. De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte enkel fungeerde als doorgeefluik: hij ontving de maandelijkse omzetcijfers en de cijfers van de in aftrek te brengen voorbelasting telkens van medeverdachte [verdachte 1] en berekende op basis van die omzetcijfers de af te dragen omzetbelasting. Deze gegevens gaf hij door aan medewerkers van [firmanaam], die op basis van die cijfers telkens de maandaangiften omzetbelasting van de B.V. indienden.
Uit de getuigenverklaring van de assistent accountant [getuige 1], werkzaam bij [firmanaam], volgt dat zij de benodigde gegevens aangeleverd kreeg van verdachte, met de opdracht deze gegevens – ongecontroleerd – over te nemen en in te dienen. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte als (mede) verantwoordelijke en ook als medepleger kan worden aangemerkt ten aanzien van het doen van aangiftes omzetbelasting door [firmanaam].
In het rapport inzake een boekenonderzoek door de Belastingdienst Oost, kantoor Enschede, d.d. 6 mei 2004, wordt opgemerkt dat reeds bij een vorig boekenonderzoek is geconstateerd dat jaarlijks de verschuldigde omzetbelasting wordt berekend en dat na constatering van de nog af te dragen omzetbelasting geen suppleties zijn ingediend. Dergelijke omissies zijn tijdens het boekenonderzoek in 2003, destijds ook al bij herhaling vastgesteld, dit keer voor de jaren 1999 en 2001 . Naar aanleiding van dat controlerapport vindt er in 2004 een gesprek plaats met de betrokken partijen ten aanzien van het laakbare handelen van [firmanaam]. Verdachte is bij dat gesprek aanwezig geweest, waaruit eveneens zijn betrokkenheid bij de bedrijfsvoering op dit punt blijkt. Door de Belastingdienst wordt een vergrijpboete voor de suppletieschulden opgelegd. Van een en ander gaat een sterk signaal uit naar [firmanaam] om de administratie op orde te brengen. De ondernemer is toen ook gewaarschuwd door de controlerend ambtenaar over de door hem aangetroffen situatie. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat er in aanwezigheid van verdachte gewezen is op de verplichting van de B.V. om suppletieaangiften omzetbelasting te doen indien uit controleberekeningen blijkt dat te weinig omzetbelasting is afgedragen. Ten overvloede voegt de rechtbank hier nog aan toe dat dit voor verdachte als fiscaal jurist uiteraard bekend moet zijn geweest.
Daar komt bij dat uit de getuigenverklaring van [getuige 2], werkzaam bij [firmanaam], volgt dat [getuige 2] de jaarrekeningen over 2003, 2004 en 2005 van [firmanaam] heeft gemaakt, in opdracht van verdachte. Verdachte was daarbij het directe aanspreekpunt voor [getuige 2]. [Getuige 2] heeft omstreeks 2006, na het opmaken van de jaarstukken, de grote verschillen in nog te betalen omzetbelasting aan verdachte kenbaar gemaakt. Verdachte heeft daar vervolgens niets mee gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zijn verantwoordelijkheid niet kan afschuiven op anderen. Verdachte is, ondanks enerzijds de waarschuwing van de controlerend ambtenaar begin 2004 en de opgelegde vergrijpboete en anderzijds de waarschuwing van [getuige 2], doorgegaan met het klakkeloos (doen) opgeven van de aan hem door medeverdachte [verdachte 1] doorgegeven omzetcijfers. Ook heeft hij achterwege gelaten om opdracht te geven tot het doen van de noodzakelijke suppletieaangiften. Verdachte heeft de signalen dat er iets mis was genegeerd en hij heeft daarmee willens en wetens het aanmerkelijk risico aanvaard dat onjuiste opgave werd gedaan en dat dientengevolge te weinig belasting werd geheven. Verdachte had, zeker gezien zijn deskundigheid, anders kunnen en moeten handelen.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er in ieder geval sprake is van voorwaardelijk opzet aan de zijde van verdachte.
De rechtbank is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. Zij acht bewezen dat:
hij, op tijdstippen in de periode maart 2004 tot en met februari 2009, in de gemeente Enschede en elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een rechtspersoon, telkens opzettelijk, terwijl [firmanaam] ondernemer was in de zin van de Wet op de Omzetbelasting 1968, bij de belasting wet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, over de maanden januari 2004 tot en met januari 2009 met uitzondering van de maand juni 2006, van genoemde vennootschap, onjuist of onvolledig heeft gedaan bij een inspecteur der rijksbelastingen/de Belastingdienst in Nederland, terwijl die feiten er toe strekten dat te weinig belasting wordt geheven,
hebbende die onjuistheid of onvolledigheid telkens hierin bestaan, dat in de aangiftebiljetten betreffende die maanden in het jaar 2004 en in de elektronische aangiften betreffende die maanden in de jaren 2005 tot en met 2008 (met uitzondering van de genoemde maand juni 2006) en in de elektronische aangifte betreffende de maand januari 2009 telkens een te laag bedrag aan belaste leveringen en diensten en/of een te laag bedrag aan omzetbelasting en een te laag bedrag aan te betalen omzetbelasting werd
vermeld.
De rechtbank heeft de eventuele in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad.
In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij dit vonnis. De in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De inhoud van de bewijsmiddelen is telkens alleen gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het in het bijzonder betrekking heeft. Het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak wordt weersproken door de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 68 en 69 AWR. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
Primair:
het misdrijf: het medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onvolledig of onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
8. De op te leggen straf of maatregel
8.1 De gronden voor een straf of maatregel
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft leiding gegeven aan het onjuist of onvolledig opgave doen van omzetbelasting gedurende een lange periode met het kennelijke doel dat minder belasting werd afgedragen dan verschuldigd. Daardoor is de staatskas en daarmee de gemeenschap benadeeld voor een bedrag van ongeveer € 1.000.000,--. Deze handelswijze rechtvaardigt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf om verdachte de onjuistheid van de bewezen verklaarde handelwijze in te prenten. Een andere straf of een lichtere gevangenisstraf acht de rechtbank niet in verhouding staan tot de ernst en omvang van de delicten.
De rechtbank heeft voor het bepalen van het uitgangspunt bij de strafoplegging met name gelet op het strafmaximum en de duur en omvang van de gepleegde belastingfraude. De rechtbank betrekt daarbij de aanzet tot de formulering van een straftoemetingsrichtlijn voor verticale fraude, zoals gedaan in het Trema Straftoemetingsbulletin 2010, nr. 1 . Deze “richtlijn” is een combinatie van de Aanmeldings-, Transactie- en Vervolgingsrichtlijnen en de richtlijn sociale zekerheidsfraude. De rechtbank is van oordeel dat voor de soort en de hoogte van de op te leggen straf aansluiting gezocht dient te worden, zoals in bedoelde “richtlijn” ook wordt betoogd, bij de hoogte van het benadelingsbedrag.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. Bovendien houdt de rechtbank daarbij rekening met de afwezigheid van documentatie van verdachte.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 47, 57 en 91 Sr.
10. De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink, voorzitter, mr. M. Melaard en mr. H. Stam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Venderbosch, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2011.