ECLI:NL:RBALM:2011:BQ7246

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
6 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/996004-09
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leidinggeven aan onjuist of onvolledig doen van omzetbelastingaangiften met benadeling van de staatskas

In deze zaak heeft de rechtbank Almelo op 6 juni 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die leiding heeft gegeven aan het onjuist of onvolledig doen van omzetbelastingaangiften over een periode van bijna vijf jaar. De verdachte, die verbonden was aan de besloten vennootschap [firmanaam], heeft samen met anderen opzettelijk aangiften gedaan die niet klopten, met als doel dat er minder belasting werd afgedragen dan verschuldigd. Dit heeft geleid tot een benadeling van de staatskas van meer dan € 1.000.000,--. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks eerdere waarschuwingen van de Belastingdienst, niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen om correcte aangiften te doen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich willens en wetens blootstelde aan de kans dat zijn aangiften niet juist waren, wat resulteerde in voorwaardelijk opzet aan zijn zijde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarbij de ernst van de feiten en de omvang van de belastingfraude zwaar hebben meegewogen in de strafoplegging. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden had geëist, afgewezen en een lichtere straf opgelegd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

[RECHTBANK ALMELO
Sector strafrecht
parketnummer: 08/996004-09
datum vonnis: 6 juni 2011
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte 1],
geboren op [geboorteplaats] in [geboortejaar],
wonende te [woonplaats], aan de [adres].
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 mei 2011. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. W. Bollen en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw mr. J.M. Sitsen, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: leiding heeft gegeven aan het door de besloten vennootschap [firmanaam] tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk onjuist of onvolledig doen van aangiften voor de omzetbelasting in de periode van januari 2004 tot en met januari 2009, met uitzondering van de maand juni 2006, elke keer met de bedoeling dat er te weinig omzetbelasting werd geheven.
Subsidiair: tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk onjuiste of onvolledige aangiften heeft gedaan voor de omzetbelasting in de periode van januari 2004 tot en met januari 2009, met uitzondering van de maand juni 2006, met de bedoeling dat er te weinig omzetbelasting werd geheven.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
[firmanaam] op een of meer verschillende tijdstippen in
de periode maart 2004 tot en met februari 2009,in de gemeente Enschede en/of
(elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer andere rechtspersonen en/of met een
of meer natuurlijke personen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk als ondernemer, in de zin van de Wet op de
Omzetbelasting 1968, (een) bij de belasting wet voorziene aangifte(n), als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, over de maanden januari
2004 tot en met januari 2009 met uitzondering van de maand juni 2006, althans
over een of meer maanden gelegen in de periode januari 2004 tot en met januari
2009,
onjuist of onvolledig heeft gedaan bij een inspecteur der rijksbelastingen/de
Belastingdienst te Enschede, althans in Nederland,
terwijl die feiten/dat feit er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig
belasting wordt geheven,
hebbende die onjuistheid of onvolledigheid (telkens) hierin bestaan, dat in
de aangiftebiljetten/het aangiftebiljet betreffende die maand(en) in het jaar
2004 en/of in de de electronische aangifte(n) betreffende die maand(en) in de
jaren 2005 tot en met 2008 (met uitzondering van de genoemde maand juni 2006)
en/of in de electronische aangifte betreffende de maand januari 2009 (telkens)
een te laag bedrag aan belaste leveringen en diensten en/of een te laag bedrag
aan omzetbelasting en/of een te laag bedrag aan te betalen omzetbelasting werd
vermeld,
zulks terwijl hij, verdachte, tot bovenomschreven strafbare feiten/strafbare
feiten (telkens) opdracht heeft gegeven dan wel feitelijk leiding heeft
gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging(en);
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op een of meer verschillende tijdstippen in de periode maart 2004 tot en
met februari 2009,in de gemeente Enschede en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen en/of met een of meer
rechtspersonen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk, terwijl [firmanaam] ondernemer was,
in de zin van de Wet op de Omzetbelasting 1968, (een) bij de belasting wet
voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
over de maanden januari 2004 tot en met januari 2009 met uitzondering van de
maand juni 2006, althans over een of meer maanden gelegen in de periode
januari 2004 tot en met januari 2009 van genoemde vennootschap,
onjuist of onvolledig heeft gedaan bij een inspecteur der rijkbelastingen/de
Belastingdienst te Enschede, althans in Nederland,
terwijl die feiten/dat feit er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig
belasting wordt geheven,
hebbende die onjuistheid of onvolledigheid (telkens) hierin bestaan, dat in de
aangiftebiljetten/het aangiftebiljet betreffende die maand(en) in het jaar
2004 en/of in de de electronische aangifte(n) betreffende die maand(en) in de
jaren 2005 tot en met 2008 (met uitzondering van de genoemde maand juni 2006)
en/of in de electronische aangifte betreffende de maand januari 2009 (telkens)
een te laag bedrag aan belaste leveringen en diensten en/of een te laag bedrag
aan omzetbelasting en/of een te laag bedrag aan te betalen omzetbelasting werd
vermeld.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair tenlastegelegde feit wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
4. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. Het oordeel van de rechtbank
De raadsvrouw voert op diverse gronden aan dat het opzet aan de zijde van verdachte ontbreekt. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
In het rapport inzake een boekenonderzoek door de Belastingdienst Oost, kantoor Enschede, d.d. 6 mei 2004, wordt opgemerkt dat reeds bij een vorig boekenonderzoek is geconstateerd dat jaarlijks de verschuldigde omzetbelasting wordt berekend en dat na constatering van de nog af te dragen omzetbelasting geen suppleties zijn ingediend. Dergelijke omissies zijn tijdens het boekenonderzoek in 2003, destijds ook al bij herhaling vastgesteld, dit keer voor de jaren 1999 en 2001 . Naar aanleiding van dat controlerapport vindt er in 2004 een gesprek plaats met de betrokken partijen ten aanzien van het laakbare handelen door [firmanaam]. Door de Belastingdienst wordt terzake van de suppletieschulden een vergrijpboete opgelegd. Van een en ander gaat een sterk signaal uit naar [firmanaam] om de administratie op orde te brengen. De ondernemer is toen ook gewaarschuwd door de controlerend ambtenaar over de door hem aangetroffen situatie. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte tot tweemaal toe gewezen is op zijn verplichting om suppletieaangiften omzetbelasting te doen indien uit controleberekeningen blijkt dat te weinig omzetbelasting is afgedragen.
Voor zover is betoogd dat verdachte niet wist dat de creditcardbetalingen en de betalingen op rekening onder het maandelijks op te geven bedrag aan omzet vallen, is de rechtbank van oordeel dat dit niet aannemelijk is. Immers, in dat geval zou die werkwijze – die volgens verdachte ook al in de jaren waarover voormeld boekenonderzoek zich uitstrekte door hem werd gehanteerd – bij dat onderzoek naar voren zijn gekomen. Ten overvloede voegt de rechtbank hier nog aan toe dat het een feit van algemene bekendheid is dat onder “omzet” een totaal bedrag aan verkopen wordt verstaan en dat het ook voor verdachte duidelijk moet zijn geweest dat structureel veel te weinig omzet werd opgegeven. De rechtbank wordt nog gesterkt in die gedachte door de verklaring van de verkoopster [getuige], die gelet op haar ervaring met gemiddelde verkopen en de verkoopdagen, grof gerekend, op het eerste gezicht meteen al aangeeft dat de opgegeven omzet niet kan kloppen. Het is aan de verdachte als ondernemer en feitelijk leidinggever binnen het bedrijf om zich ervan te vergewissen dat hetgeen hij op de aangiften opgeeft juist is, met name nu hij al eerder gewaarschuwd was in verband met onjuistheden. Door dit achterwege te laten heeft hij zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn opgaven niet juist zijn en dat er dientengevolge te weinig belasting wordt geheven.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er in ieder geval sprake is geweest van voorwaardelijk opzet aan de zijde van verdachte.
De rechtbank is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. Zij acht bewezen dat:
[firmanaam] op tijdstippen in de periode maart 2004 tot en met februari 2009, in de gemeente Enschede of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een natuurlijk persoon, telkens opzettelijk als ondernemer in de zin van de Wet op de Omzetbelasting 1968, een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, over de maanden januari 2004 tot en met januari 2009 met uitzondering van de maand juni 2006, onjuist of onvolledig heeft gedaan bij een inspecteur der rijksbelastingen/de Belastingdienst in Nederland, terwijl die feiten er toe strekten dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuistheid of onvolledigheid telkens hierin bestaan, dat in de aangiftebiljetten betreffende die maanden in het jaar 2004 en in de elektronische aangiften betreffende die maanden in de jaren 2005 tot en met 2008 (met uitzondering van de genoemde maand juni 2006) en in de elektronische aangifte betreffende de maand januari 2009 (telkens) een te laag bedrag aan belaste leveringen en diensten en een te laag bedrag
aan omzetbelasting en/of een te laag bedrag aan te betalen omzetbelasting werd
vermeld,
zulks terwijl hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragingen.
De rechtbank heeft de eventuele in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad.
In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij dit vonnis. De in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De inhoud van de bewijsmiddelen is telkens alleen gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het in het bijzonder betrekking heeft. Het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde, wordt weersproken door de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 51 Sr en de artikelen 68 en 69 AWR. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
Primair
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onvolledig of onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
8. De op te leggen straf of maatregel
8.1 De gronden voor een straf of maatregel
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft leiding gegeven aan het onjuist of onvolledig opgave doen van omzetbelasting gedurende een lange periode met het kennelijke doel dat minder belasting werd afgedragen dan verschuldigd. Daardoor is de staatskas en daarmee de gemeenschap benadeeld voor een bedrag van ruim € 1.000.000,--. Deze handelswijze rechtvaardigt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf om verdachte de onjuistheid van de bewezen verklaarde handelswijze in te prenten. Een andere straf of een lichtere gevangenisstraf acht de rechtbank niet in verhouding staan tot de ernst en omvang van de delicten.
De rechtbank heeft voor het bepalen van het uitgangspunt bij de strafoplegging met name gelet op het strafmaximum en de duur en omvang van de gepleegde belastingfraude. De rechtbank betrekt daarbij de aanzet tot de formulering van een straftoemetingsrichtlijn voor verticale fraude, zoals gedaan in het Trema Straftoemetingsbulletin 2010, nr. 1 . Deze “richtlijn” is een combinatie van de Aanmeldings-, Transactie- en Vervolgingsrichtlijnen en de richtlijn sociale zekerheidsfraude. De rechtbank is van oordeel dat voor de soort en de hoogte van de op te leggen straf aansluiting gezocht dient te worden, zoals in bedoelde “richtlijn” ook wordt betoogd, bij de hoogte van het benadelingsbedrag.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. Bovendien houdt de rechtbank daarbij rekening met de geringe documentatie van verdachte.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 47, 57 en 91 Sr.
10. De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink, voorzitter, mr. M. Melaard en mr. H. Stam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Venderbosch, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2011.