RECHTBANK ALMELO
Sector strafrecht
parketnummer: 08/700322-10
datum vonnis: 30 mei 2011
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[verdachte],
geboren op [datum] 1980 in [plaats],
wonende in [plaats],
nu verblijvende in P.I. [plaats].
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 20 augustus 2010, 1 september 2010, 30 november 2010, 18 februari 2011 en 17 mei 2011. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.M. Brunsveld en van wat door de verdachte en zijn raadsman mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.
De benadeelde partij, de heer [nabestaande] (zoon van het overleden slachtoffer), was op de zitting van 17 mei 2011 aanwezig en heeft zijn vordering toegelicht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair: met een vuurwapen [slachtoffer] heeft vermoord.
Feit 1 subsidiair: met een vuurwapen [slachtoffer] heeft gedood.
Feit 2 primair: geprobeerd heeft om [bedreigde persoon] met een vuurwapen te vermoorden.
Feit 2 subsidiair: geprobeerd heeft om [bedreigde persoon] met een vuurwapen te doden.
Feit 2 meer subsidiair: [bedreigde persoon] gedreigd heeft om hem met een vuurwapen te doden, en
Feit 3: een pistool en kogels voorhanden had.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 4 juni 2010,
in de gemeente Enschede,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het
leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met
dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een (vuur)wapen (op -zeer-
korte afstand) een of meer kogel(s) afgevuurd/(af)geschoten in/op/naar het
lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 4 juni 2010,
in de gemeente Enschede,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met
dat opzet met een (vuur)wapen (op -zeer- korte afstand) een of meer kogel(s)
afgevuurd/(af)geschoten in/op/naar het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge
waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
hij op of omstreeks 4 juni 2010,
in de gemeente Enschede,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met
oorbedachten rade een persoon genaamd [bedreigde persoon] van het leven te beroven,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat
opzet en na kalm beraad en rustig overleg, zich met een (vuur)wapen naar
de/een zogenaamde gedoogplek op of aan de Molenstraat heeft begeven en/of
(aldaar/vervolgens) dat/een (vuur)wapen op/tegen het hoofd en/of de keel
en/of de borst, althans (elders) op/tegen het lichaam, van die [bedreigde persoon] heeft
gezet/geplaatst/gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 4 juni 2010,
in de gemeente Enschede,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon
genaamd [bedreigde persoon] van het leven te beroven, met dat opzet zich met een
(vuur)wapen naar de/een zogenaamde gedoogplek op of aan de Molenstraat heeft
begeven en/of (aldaar/vervolgens) dat/een (vuur)wapen op/tegen het hoofd en/of
de keel en/of de borst, althans (elders) op/tegen het lichaam, van die
[bedreigde persoon] heeft gezet/geplaatst/gehouden, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 4 juni 2010,
in de gemeente Enschede,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een persoon genaamd [bedreigde persoon] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het
leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een van zijn) mededader(s) opzettelijk
dreigend een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp,
op/tegen het hoofd en/of de keel en/of de borst, althans (elders) op/tegen
het lichaam, van die [bedreigde persoon] gezet/geplaatst/gehouden;
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2010 tot en met 4 juni 2010, althans
op of omstreeks 4 juni 2010,
in de gemeente Enschede en/althans (elders) in Nederland,
een wapen van categorie III, te weten een pistool (kaliber 7.65 mm), en/of
munitie van categorie III, te weten een of meer patro(o)n(en) (kaliber 7,65
mm), voorhanden heeft gehad.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het onder 1 primair en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde wordt vrijgesproken en dat hij voor het onder 1 subsidiair, 2 meer subsidiair en 3 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot twaalf jaar gevangenisstraf, met aftrek van het voorarrest. Zij vordert voorts toewijzing van de vordering van de benadeelde [nabestaande] van € 8.030,--, met toewijzing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs .
Evenals de officier van justitie, de verdachte en zijn raadsman, acht de rechtbank de sub 2 meer subsidiair en sub 3 tenlastegelegde feiten bewezen, terwijl eveneens vaststaat dat verdachte [slachtoffer] heeft doodgeschoten, maar dat er geen sprake is van moord . Weliswaar zijn wettige bewijsmiddelen voor moord wel voorhanden, maar het ontbreekt de rechtbank aan de overtuiging dat verdachte ook daadwerkelijk daartoe gewapend naar de gedoogplaats is teruggekeerd. Dat komt vooral doordat de rechtbank ervan is overtuigd dat verdachte met het wapen ter plaatse is gegaan om tenminste zijn handelswaar terug te gaan krijgen door de afdreiging daarvan van [bedreigde persoon] die hij ervan verdacht de drugs te bezitten. De rechtbank is onvoldoende overtuigd door het aanwezige bewijs dat verdachte daarbovenop ook het vooropgezet plan had om een of meerdere personen van het leven te beroven. Kalm beraad en rustig overleg zijn niet bewezen en van moord moet derhalve worden vrijgesproken.
De standpunten van de verdediging en de officier van justitie over het voorwaardelijk opzet
Namens verdachte is aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat hij in een paniekreactie of reflex [slachtoffer] heeft doodgeschoten aangezien deze een zware ketting met slot op het hoofd van verdachte liet neerkomen op het moment dat hij [bedreigde persoon] met een pistool bedreigde. Daarbij wist verdachte niet of het pistool – dat hij van iemand anders had gekregen – doorgeladen was. Daarmee heeft verdachte, aldus zijn raadsman, niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij er rekening mee moest houden dat hij een dodelijk schot zou lossen, zodat hij voor het sub 1 primair en subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij iemand zou doden door een pistool, waarvan hij niet had gecheckt of er patronen in het geplaatste magazijn zaten en of het geladen was, tegen het hoofd van iemand, [bedreigde persoon], te zetten en zich vervolgens om te draaien. Daarbij was verdachte zich er van bewust dat er meerdere mensen om hem heen stonden. Tenslotte heeft verdachte een strafblad waaruit blijkt dat hij meerdere keren is veroordeeld voor vuurwapenbezit, zodat hij over kennis van en ervaring met wapens beschikte en dus kon weten dat het pistool geladen was.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe het volgende.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Daartoe is vereist dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard, dat wil zeggen op de koop toe heeft genomen. De aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, zijn daarbij van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
In de onderhavige zaak is verdachte met een pistool waarvan hij – naar zijn zeggen – niet wist of het geladen was - maar dat zoals uit de afloop blijkt wel geladen was - naar een ontmoetingsplek gelopen waar diverse personen bij elkaar stonden en waarvan de meeste aanwezigen onder invloed van alcohol of verdovende middelen verkeerden. Daar heeft hij [bedreigde persoon] met dat pistool bedreigd. De rechtbank is van oordeel dat degene die van een ander een wapen in handen krijgt om op een andere plaats daarmee te gaan dreigen, en niet op enig moment verifieert of er patronen in een geplaatst magazijn zitten en of het wapen geladen is, de aanmerkelijke kans aanvaardt dat het wapen inderdaad geladen is. Verdachte had ervaring met wapens want hij is eerder voor vuurwapenbezit veroordeeld. Bovendien heeft hij naar zijn zeggen eerder in de voor [slachtoffer] fatale week nog tegen betaling een vuurwapen vervoerd voor iemand anders. Verdachte is vervolgens met een geladen wapen en met de vinger aan de trekker tussen mensen gaan staan waarvan hij wist dat die alcohol en/of drugs nuttigen waardoor zij onvoorspelbaar gedrag kunnen vertonen. Bovendien moest hij ermee rekening houden dat een van de aanwezigen iets ter noodzakelijke verdediging van [bedreigde persoon] zou ondernemen op het moment dat verdachte het wapen tegen diens hoofd zou zetten. Bovendien moest verdachte ermee rekening houden dat hijzelf gekrenkt was en in die omstandigheid vaker handelingen verricht die hij later betreurt. Dat hij op enig moment aanleiding zag om zich met het geladen vuurwapen met de vinger aan de trekker om te draaien – of het nu een slag met een ketting was of slechts het geluid van de in beweging gezette scootmobiel van [slachtoffer], en om de trekker over te halen toen de loop de jas van [slachtoffer] ongeveer raakte, brengt met zich mee dat hij het voorwaardelijk opzet had om [slachtoffer], de persoon van wie hij wist dat die zich op korte afstand achter hem in zijn scootmobiel bevond, zou kunnen raken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte sub 1 primair en sub 2 primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder sub 1 subsidiair, 2 meer subsidiair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 juni 2010, in de gemeente Enschede, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen op -zeer- korte afstand kogels afgevuurd in het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge
waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
hij op 4 juni 2010, in de gemeente Enschede, een persoon genaamd [bedreigde persoon] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk
dreigend een vuurwapen, tegen het hoofd van die [bedreigde persoon] gezet;
hij in de periode van 1 juni 2010 tot en met 4 juni 2010, althans
op of omstreeks 4 juni 2010, in de gemeente Enschede, een wapen van categorie III, te weten een pistool (kaliber 7.65 mm), en munitie van categorie III, te weten patronen (kaliber 7,65 mm), voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder sub 1 subsidiair, sub 2 meer subsidiair en sub 3 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is ter zake feiten 1 subsidiair strafbaar gesteld bij het artikel 287, feit 2 meer subsidiair bij artikel 285 Sr. en ter zake feit 3 strafbaar gesteld bij artikel 26, lid 1 van de Wet wapens en munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair:
het misdrijf: Doodslag.
feit 2 meer subsidiair:
het misdrijf: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
feit 3:
Het misdrijf: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie,
meermalen gepleegd.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
8. De op te leggen straf of maatregel
8.1 De gronden voor een straf of maatregel
Verdachte bedreigt op 4 juni 2010 op een zogenaamde gedoogplaats, waar in het openbaar alcoholische drank wordt genuttigd, [bedreigde persoon] met een vuurwapen op het hoofd omdat verdachte meent dat deze [bedreigde persoon] eerder op de middag – waarbij verdachte gekrenkt en onder het uiten van verbale bedreigingen is weggegaan – cocaïne van hem had gestolen. Als verdachte [bedreigde persoon]’s zakken wil leegmaken zet [slachtoffer] zijn scootmobiel in beweging terwijl verdachte op dat moment met zijn rug naar [slachtoffer] gekeerd staat. Verdachte zegt een klap op de rug te hebben gevoeld waarop hij zich heeft omgedraaid. Die klap is weliswaar niet uit te sluiten, maar er zijn maar weinig aanwijzingen voor in het dossier, terwijl aan die aanwijzingen van meerdere kanten afbreuk wordt gedaan. Mogelijk was de “klik” waarmee de scootmobiel in beweging kwam een aanleiding om zich om te draaien. Daarvoor lijkt meer bewijs aanwezig in het dossier. Verdachte draait zich om en vuurt onmiddellijk twee keer snel achter elkaar op [slachtoffer]. Een van de schoten is een zogenaamd opzetschot geweest. De kogel van dit schot dringt door de jas in het lichaam van [slachtoffer], ten gevolge waarvan hij later op de dag overlijdt. Verdachte slaat direct na zijn daad op de vlucht en heeft zich niet vrijwillig gemeld bij de politie.
Door deze doodslag heeft de verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht ontnomen waarover de mens beschikt, te weten het recht op leven. Bovendien heeft de dood van het slachtoffer verdriet en opschudding teweeggebracht bij nabestaanden en bij vele bezoekers en anderszins betrokkenen bij de gedoogplaats, waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt.
Voor de bewezenverklaarde feiten is het wettelijk maximum gelet op de samenloopbepaling in artikel 57 van het wetboek van strafrecht een gevangenisstraf van 20 jaren.
Verdachte heeft een strafblad waaruit blijkt dat hij sinds zijn verblijf in een jeugdinrichting in 1996 bij voortduring in beeld van justitie komt. Geweldsmisdrijven variërend van eenvoudige mishandeling tot een poging tot doodslag door een mes in de borst van een ander te steken, betrokkenheid bij een wraakneming, waarbij verdachte naar een uitgaanscentrum “voor de zekerheid” een vuurwapen meenam, waarbij in de gevolgde ruzie het vuurwapen door toedoen van een ander zou zijn afgegaan, het herhaaldelijk bezit van vuurwapens, verkrachting, een drugsdelict en diverse diefstallen, zijn de trieste staat van dienst van verdachte. Tekenend is dat verdachte uiteindelijk wordt aangehouden nadat hij eerder op de dag bij een ruzie met familie een kast kapot trapt in een kinderkamer en vervolgens in een discotheek ruzie krijgt.
Al met al heeft verdachte sinds april 2000 slechts drie kortere periodes in vrijheid doorgebracht en zat hij van deze elf jaren bijna negen jaren gedetineerd.
Verdachte heeft in het onderzoek van de onderhavige zaak grotendeels zijn medewerking geweigerd aan de totstandkoming van rapportage door de deskundigen van het Pieter Baancentrum. Net als in 2001 komen de deskundigen, een psychiater en een psycholoog verbonden aan het Pieter Baancentrum in summiere contacten met verdachte, groepsobservaties en lijvige collaterale informatie ook in 2011 tot de bevinding dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens: “Ernstige traumatische ervaringen in de vroege jeugd, hechtings- en adoptieproblematiek spelen hierbij naast mogelijke aanlegfactoren, een grote rol. In diagnostische zin voldoet betrokkene zowel aan de criteria van een antisociale (met als kernsymptoom het impulsieve geweld) als aan de criteria van een narcistische (met als kernsymptoom de snelle krenkbaarheid) persoonlijkheidsstoornis. De term psychopathie is overigens in dit verband ook geëigend […]”
Het is voor de deskundigen niet mogelijk geweest om te onderzoeken hoe en in welke mate de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens betrokkene’s gedragingen ten tijde van het plegen van de delicten heeft beïnvloed, waardoor ten aanzien van de toerekenbaarheid geen conclusies worden getrokken. Evenmin kunnen zij op basis van hun onderzoek conclusies trekken over de kans op herhaling.
In het PBC-rapport van 2001, in een zaak met belangrijke parallellen, zijn door het PBC dezelfde stoornissen vastgesteld en is door de deskundigen geconcludeerd dat verdachte de feiten van toen volledig kunnen worden toegerekend. Gelet op het feit dat verdachte vervolgens bij herhaling gewelddadige misdrijven pleegt zonder dat een daartoe ook maar een enigszins voorstelbaar in enige verhouding staand motief aanwezig lijkt, moet de rechtbank er naar haar oordeel van uitgaan dat sprake moet zijn van enige relatie tussen de vastgestelde stoornissen en de serie gepleegde zware vergrijpen en dat deze verdachte in enige mate verminderd kunnen worden toegerekend. Nu het ontbreken van een deskundig oordeel over de mate daarvan aan verdachte’s opstelling is te wijten, is de rechtbank van oordeel dat voor wat betreft de op te leggen straf uitgegaan moet worden van een straf die dicht aanligt tegen die welke bij een volledige toerekenbaarheid zou moeten worden opgelegd.
Verdachte geeft in het PBC op enig moment wel aan in te zien dat hij een bepaalde vorm van behandeling nodig heeft. Zo zegt hij “er is eigenlijk geen alternatief voor tbs”, “ik weet niet of ik die dingen uit lust of uit ziekte doe” en “als ik me dan bang en bedreigd voel, ga ik mezelf met geweld beschermen”.
Ter zitting geeft verdachte in zijn manier van spreken blijk van een behoorlijke intelligentie. De rechtbank overweegt dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niettemin niet leert van lange straffen voor geweldsmisdrijven. Evenzeer blijft verdachte telkens opnieuw omgaan met vuurwapens. Hij raakt gemakkelijk verzeild in situaties waarin die escaleren en waarin hij feiten pleegt die hij later als onbedoeld en te betreuren aanduidt en die voor anderen fatale of bijna fatale consequenties hebben. Dit blijkt ten eerste uit het strafblad van verdachte en ten tweede ook uit de onderhavige feiten. Immers, niet alleen heeft het bewezenverklaarde onder 1 tot de dood van een vrij willekeurig slachtoffer, [slachtoffer], geleid maar ook het feit onder 2 had heel wel fataal kunnen aflopen met de dood van [bedreigde persoon]. De onbekwame en daarmee gevaarlijke omgang met het vuurwapen was in feite levensgevaarlijk gedurende de gehele tijd dat verdachte ermee heeft rondgelopen tot in zijn woning, waar hij het pas ontlaadde.
Reeds uit het hiervoor genoemde komt naar voren dat van verdachte een groot gevaar uitgaat voor de samenleving. De ernst van de bewezenverklaarde feiten samen met het gevaar dat van verdachte uitgaat, mede gelet op zijn onwil om mee te werken aan het onderzoek dat kan leiden tot inzicht in de aard van de voor hem adequate psychiatrische behandeling, brengt de rechtbank tot het inzicht dat aan verdachte wanneer zij slechts een gevangenisstraf zou opleggen, eigenlijk geen andere straf zou moeten opleggen dan een die neigt naar het wettelijk maximum, dit om de samenleving optimaal te beschermen.
Gelet op het feit dat stoornissen zijn vastgesteld bij verdachte, gelet op het door de rechtbank vastgestelde verband tussen de stoornissen en zijn gewelddadig gedrag, gelet op het feit dat van verdachte ernstig gevaar voor de samenleving uitgaat (gelet op zijn strafblad, de onderhavige feiten en verdachte’s houding) een en ander in onderling verband beschouwd, concludeert de rechtbank dat ook gestreefd moet worden naar verder onderzoek en behandeling van verdachte voordat hij op vrije voeten zou moeten kunnen komen.
Daartoe zal de rechtbank de maatregel van tbs met dwangverpleging opleggen. Aan de wettelijke vereisten is voldaan. De algemene veiligheid van personen vereist de oplegging van de maatregel. De rechtbank neemt daartoe het genoemde rapport met name voor wat betreft de vastgestelde stoornissen en de overige over verdachte uitgebrachte adviezen en rapporten, die over de persoonlijkheid van verdachte zijn uitgebracht, de ernst van de begane feiten en de veelvuldigheid van voorafgaande veroordelingen wegens misdrijf in aanmerking, een en ander zoals hierboven al of niet expliciet genoemd.
Zoals mede uit het arrest van de HR 9 januari 2001, NJ 2001, 112 kan worden afgeleid, is de vaststelling dat een stoornis bestaat noodzakelijk voor de oplegging van deze maatregel, maar blijkt nergens uit dat ook door een deskundige een oordeel over de toerekenbaarheid of het herhalingsgevaar moet zijn vastgesteld. De gemotiveerde vaststelling daaromtrent door de rechtbank acht de rechtbank voldoende.
Op grond van de ernst van met name de eerste twee bewezenverklaarde feiten, de ernst van de in het verleden gepleegde feiten als een eerdere poging tot doodslag, en het gegeven dat verdachte in die eerdere feiten en veroordelingen tot langdurige gevangenisstraffen geen aanleiding heeft gezien om zich open te stellen voor diagnostiek en gerichte behandeling, waardoor hij het opnieuw worden van pleger van ernstige feiten als de onderhavige in feite over zich afriep, ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een zwaardere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
Daarnaast zal de rechtbank zoals gezegd de maatregel van tbs opleggen.
9. De schade van benadeelden
[nabestaande], wonende te Enschede aan de [straat en huisnummer], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 8.030,-- (achtduizend dertig euro) schade. Deze schade bestaat uit de volgende posten: Grafrecht € 2.230,-- en Vredehof € 5.800,--.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze vordering moet worden toegewezen.
Namens de verdachte wordt ter zake – indien het sub 1 primair of subsidiair bewezen wordt verklaard – gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terecht¬zitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit onder 1 subsidiair rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen.
10. De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door feit 1 subsidiair is toegebracht.
11. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 27, 36f, 37, 37b en 57 Sr.
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het sub 1 primair en het sub 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en
spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat verdachte het sub 1 subsidiaire, sub 2 meer subsidiaire en sub 3 tenlastegelegde heeft begaan,
zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte sub 1 subsidiair, sub 2 meer subsididiar en sub 3 meer of anders is
tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair: doodslag,
feit 2 meer subsidiair: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
feit 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder sub 1 subsidiair, sub 2 meer subsidiair en sub 3 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 (vijftien) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld;
- beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd;
Schadevergoeding
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [nabestaande] voornoemd van een bedrag van € 8.030,-- ;
- legt de maatregel op dat veroordeelde verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit 1 subsidiair tot betaling aan de
Staat der Nederlanden van een bedrag van € 8.030,-- ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat
volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 75
dagen zal worden toegepast;
- bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld
bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en
andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de
verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Berg, voorzitter, mr. B.T.C. Jordaans en mr. P.L. Alers, rechters, in tegenwoordigheid van E.P. Endlich, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2011.