ECLI:NL:RBALM:2011:BQ5965

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
26 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R 67-68/10
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van schuldsaneringsregelingen op grond van de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 26 april 2011 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregelingen van twee schuldenaren, geboren in respectievelijk 1949 en 1952. De rechter-commissaris had op 8 maart 2011 verzocht om deze beëindiging, omdat er tijdens de schuldsaneringsregelingen een nieuwe schuld aan het UWV was ontstaan van € 3.813,59. Deze schuld was ontstaan door ten onrechte uitgekeerde toeslagen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaren, ondanks hun inspanningen, niet in staat waren om deze nieuwe schuld af te lossen, mede door de arbeidsongeschiktheid van de ene schuldenaar en de beperkte inzetbaarheid van de andere op de arbeidsmarkt.

Tijdens de zitting op 12 april 2011 hebben beide schuldenaren verklaard niet op de hoogte te zijn geweest van de ten onrechte ontvangen toeslagen. De rechtbank oordeelde dat de schuld aan het UWV moet worden aangemerkt als een tijdens de schuldsaneringsregelingen ontstane schuld, en dat deze niet vóór het reguliere einde van de schuldsaneringsregelingen kan worden afgelost. Hierdoor was de rechtbank van mening dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregelingen gerechtvaardigd was.

De rechtbank benadrukte echter dat het ontstaan van deze nieuwe schuld niet verwijtbaar was aan de schuldenaren. Dit betekent dat een nieuw verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling binnen tien jaar na het eindigen van de huidige schuldsaneringsregelingen niet hoeft te worden afgewezen. De rechtbank heeft ook het salaris van de bewindvoerder vastgesteld en bepaald hoe het restant-actief moet worden behandeld, afhankelijk van de toekomstige status van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
insolventienummer: R 67-68/10
uitspraakdatum: 26 april 2011
tussentijdse beëindiging schuldsanering
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de wettelijke schuldsaneringsregeling van:
[Schuldenaar sub 1],
geboren [1949] te [geboorteplaats],
en
[schuldenaar sub 2],
geboren [1952] te [geboorteplaats],
beiden wonende te [woonplaats], [adres],
verder ook de schuldenaren en/of [schuldenaar sub 1] en [schuldenaar sub 2] te noemen.
In deze schuldsaneringsregelingen is mevrouw A.M.H. Stooker, kantoorhoudende te Enschede, tot bewindvoerder benoemd.
Het procesverloop
De rechter-commissaris heeft bij voordracht van 8 maart 2011 verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregelingen tussentijds te beëindigen.
De voordracht is behandeld ter zitting van 12 april 2011, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Ter zitting zijn [schuldenaar sub 1] en [schuldenaar sub 2] verschenen.
De beoordeling
De voordracht van de rechter-commissaris wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Kort weergegeven verzoekt de rechter-commissaris om tussentijdse beëindiging van deze schuldsaneringsregelingen omdat er tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregelingen een schuld aan het UWV van € 3.813,59 is ontstaan, waarvan de rechter-commissaris niet inziet hoe deze voor het regelmatige einde van de schuldsaneringsregelingen kan worden terugbetaald. Er is sprake van negatieve spaarcapaciteit en gelet op de arbeidsongeschiktheid van [schuldenaar sub 1] en de beperkte inzetbaarheid op de arbeidsmarkt van [schuldenaar sub 2] bestaat niet de verwachting dat de spaarcapaciteit zal wijzigen, in die zin dat [schuldenaar sub 1] en [schuldenaar sub 2] kunnen aflossen op de nieuwe schuld uit het vrij te laten bedrag. De schuld aan het UWV is een schuld van [schuldenaar sub 1], maar nu [schuldenaar sub 1] en [schuldenaar sub 2] in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, kan het UWV de vordering (ook) verhalen op (het aandeel van [schuldenaar sub 2] in) de huwelijksgoederengemeenschap.
De toelichting van de bewindvoerder:
De bewindvoerder heeft bericht dat het UWV op 28 juni 2011 een bedrag van € 3.813,59 heeft teruggevorderd ter zake ten onrechte uitgekeerde toeslagen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006. De bewindvoerder heeft ter zitting van 12 april 2011 verklaard dat het UWV haar heeft medegedeeld dat er geen sprake is van een fraudeschuld. Het UWV heeft de aangekondigde verrekening met de huidige WAO-uitkering van [schuldenaar sub 1] op basis van een inkomsten- en vermogensverklaring thans op nihil gesteld. De bewindvoerder heeft verklaard dat [schuldenaar sub 1] en [schuldenaar sub 2] zich uitstekend aan de (overige) uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen houden.
Het standpunt van de schuldenaren:
[Schuldenaar sub 1] en [schuldenaar sub 2] hebben ter zitting van 12 april 2011 verklaard dat zij er niet van op de hoogte waren dat zij in 2006 ten onrechte een toeslag ontvingen.
De motivering van de beslissing:
De rechtbank is van oordeel dat de schuld aan het UWV moet worden aangemerkt als een tijdens de schuldsaneringsregelingen ontstane schuld, nu het terugvorderingsbesluit is genomen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank is van oordeel dat de nieuwe schuld, nu deze niet vóór het regelmatige einde van de schuldsaneringsregelingen kan worden afgelost, de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregelingen tot gevolg moet hebben. Nu [schuldenaar sub 1] en [schuldenaar sub 2] zijn gehuwd in gemeenschap van goederen, kan het UWV de schuld eveneens verhalen op (het aandeel van [schuldenaar sub 2] in) de huwelijksgoederengemeenschap, zodat de schuldsaneringsregeling van [schuldenaar sub 2], naar het oordeel van de rechtbank, ook tussentijds moet worden beëindigd.
De rechtbank overweegt echter uitdrukkelijk dat zij het ontstaan van deze nieuwe schuld niet verwijtbaar acht. Dit heeft tot gevolg dat een nieuw verzoek van [schuldenaar sub 1] en [schuldenaar sub 2] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling binnen tien jaar na het eindigen van de onderhavige schuldsaneringsregelingen niet hoeft te worden afgewezen.
De rechtbank zal de schuldsaneringsregelingen tussentijds beëindigen op grond van artikel 350 derde lid onder d Faillissementswet. De rechtbank bepaalt dat artikel 350 vijfde lid Faillissementswet buiten toepassing blijft, zodat deze schuldsaneringsregelingen eindigen op de dag dat deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. Met betrekking tot het na betaling van de boedelkosten en boedelschulden resterende boedelactief, overweegt de rechtbank dat dit actief door de bewindvoerder, indien de schuldsaneringsregeling binnen zes maanden na het in kracht van gewijsde gaan van het onderhavige vonnis opnieuw op [schuldenaar sub 1] en [schuldenaar sub 2] van toepassing wordt verklaard, naar de boedelrekening in de nieuwe schuldsaneringsregeling zal worden overgeboekt. Indien de schuldsaneringsregeling niet binnen de hiervoor genoemde zes maanden opnieuw op [schuldenaar sub 1] en [schuldenaar sub 2] van toepassing wordt verklaard, zal het actief door de bewindvoerder, conform de daarop betrekking hebbende Recofarichtlijnen voor schuldsaneringsregelingen (april 2009), informeel onder de bekende schuldeisers worden verdeeld.
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder vaststellen. Het salaris wordt ten laste van de boedel gebracht.
De beslissing
De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregelingen;
- stelt het salaris van de bewindvoerder vast op € 691,--, te vermeerderen met BTW, onder aftrek van de door de bewindvoerder bij wijze van voorschot opgenomen bedragen;
- bepaalt dat de bewindvoerder het restant-actief, indien de schuldsaneringsregeling binnen zes maanden na het in kracht van gewijsde gaan van dit vonnis opnieuw op de schuldenaren van toepassing wordt, overboekt naar de boedelrekening in de nieuwe schuldsaneringsregeling;
- bepaalt dat de bewindvoerder het restant-actief, indien de schuldsaneringsregeling binnen zes maanden na het in kracht van gewijsde gaan van dit vonnis niet opnieuw op de schuldenaren van toepassing wordt, informeel, conform de daarop betrekking hebbende Recofarichtlijnen, verdeelt over de bekende schuldeisers.
Gewezen door mr. A.H. Margadant, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 april 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.