ECLI:NL:RBALM:2011:BQ5834

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
5 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
118576 FT RK 219/11 en 118578 FT RK 221/1
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.L.J. Koopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoeken tot schuldsanering door echtpaar in gemeenschap van goederen

Op 5 april 2011 heeft de Rechtbank Almelo uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van verzoeken tot schuldsanering door een echtpaar, dat in gemeenschap van goederen is gehuwd. De verzoekers, aangeduid als verzoeker 1 en verzoeker 2, hebben een verzoekschrift ingediend om de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit te spreken. Verzoeker 1 heeft verklaard dat hij tijdens zijn faillissement in verzekerde bewaring is gesteld en dat hij alle door de curator opgevraagde informatie heeft verstrekt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verzoeker 1 niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zal nakomen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat verzoeker 1 in het verleden niet naar behoren heeft voldaan aan zijn informatieverplichtingen tijdens het faillissement, wat de rechtbank deed concluderen dat hij ook in de toekomst niet aan zijn verplichtingen zal voldoen.

Daarnaast is het verzoek van verzoeker 2 afgewezen wegens gebrek aan belang. De rechtbank heeft overwogen dat, aangezien verzoekers in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, de afwijzing van het verzoek van verzoeker 1 ook gevolgen heeft voor verzoeker 2. Indien verzoeker 2 zou worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, zou dit leiden tot een situatie waarin zij wel een schone lei zou krijgen voor haar schulden, terwijl haar echtgenoot dat niet zou krijgen. Dit zou betekenen dat de schuldeisers van verzoeker 2 nog steeds verhaal zouden kunnen halen op het gezamenlijke vermogen, waardoor de schone lei voor verzoeker 2 feitelijk betekenisloos zou zijn.

De rechtbank heeft de verzoeken van beide verzoekers afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder c van de Faillissementswet. De schuldenlast van verzoekers, die op dat moment € 102.322,45 bedroeg, behoeft geen verdere bespreking. De schuldenaar heeft het recht van hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak, waarbij het hoger beroep uitsluitend kan worden ingesteld door een advocaat.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummers: 118576 FT RK 219/11 en 118578 FT RK 221/11
datum vonnis: 5 april 2011
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:
[verzoeker 1],
verder ook [verzoeker 1] te noemen,
en
[verzoeker 2],
verder ook [verzoeker 2] te noemen,
beiden wonende te [plaats] en [adres],
verzoekers.
Het procesverloop
Verzoekers hebben een verzoekschrift ingediend de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit te spreken.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 24 maart 2011. Ter zitting zijn verzoekers verschenen. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling
De feiten
Verzoekers zijn gehuwd in gemeenschap van goederen.
Verzoekers ontvangen een gezamenlijke WWB-uitkering van € 1.239,15 per maand.
[verzoeker 1] heeft van 14 mei 2007 tot 4 juni 2009 de eenmanszaak ‘[X] gevoerd. Uit de administratie van de rechtbank blijkt dat [verzoeker 1] op 2 september 2009 op rekest failliet is verklaard en dat dit faillissement op 21 april 2010 is opgeheven wegens de toestand van de boedel. In dit faillissement is mr. S.J.M. Masselink tot curator benoemd.
Uit het faillissementsdossier is het navolgende gebleken. De curator heeft [verzoeker 1] verzocht de boekhouding van zijn onderneming te overhandigen. Voorts heeft de curator [verzoeker 1] verzocht bewijsstukken te overleggen waaruit blijkt wanneer en aan wie de Citroën Berlingo is verkocht waarop de Belastingdienst op 23 april 2009 en 19 mei 2009 beslag heeft gelegd en op 25 juni 2009 openbaar zou verkopen. Daarnaast heeft de curator verzocht bewijsstukken te overleggen waaruit blijkt wanneer en aan wie de Mercedes Benz E 3000 Diesel Sedan is verkocht. [verzoeker 1] heeft de boekhouding aan de curator overhandigd, nadat hij op 16 oktober 2009 door de rechter-commissaris is opgeroepen om te worden gehoord. Uit het proces-verbaal van dit verhoor blijkt dat [verzoeker 1] de twee auto’s op 17 juni 2009 heeft verkocht voor een bedrag ad € 1.000,00. Voorts heeft de curator [verzoeker 1] verzocht om bewijsstukken te overleggen waaruit blijkt wanneer en aan wie hij de Mercedes Benz 280 SE Sedan heeft verkocht. Omdat [verzoeker 1] deze informatie niet aan de curator heeft verstrekt, is [verzoeker 1] op 26 februari 2010 in verzekerde bewaring gesteld. [verzoeker 1] is – nadat hij de gevraagde informatie heeft verstrekt – op 16 maart 2010 ontslagen uit de verzekerde bewaring.
Blijkens het door de Stadsbank Oost Nederland opgestelde schuldenoverzicht bedraagt de totale schuldenlast van verzoekers thans € 102.322,45.
De toelichting van verzoekers
[verzoeker 1] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij tijdens het faillissement in verzekerde bewaring is gesteld en dat hij toen alle door de curator opgevraagde informatie heeft verstrekt.
Voorts heeft [verzoeker 1] verklaard dat hij de auto waarop de Belastingdienst beslag heeft gelegd niet heeft verkocht. Volgens [verzoeker 1] heeft de curator geen aangifte gedaan van onttrekking van goederen aan het beslag.
De overwegingen van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verzoeker 1] niet aannemelijk gemaakt dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen. Uit het faillissementsdossier blijkt immers dat [verzoeker 1] eerst door de rechter-commissaris moest worden gehoord en gedurende bijna drie weken in verzekerde bewaring moest worden gesteld, alvorens hij de door de curator gevraagde informatie heeft willen verstrekken. Nu aldus is gebleken dat [verzoeker 1] in het faillissement de informatieverplichting niet naar behoren is nagekomen, is de rechtbank van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat deze verplichting in het faillissement wel nagekomen zal worden.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het feit dat [verzoeker 1] een Citroën Berlingo, heeft onttrokken aan het door de Belastingdienst gelegde beslag, geen blijk geeft van een saneringsgezinde houding. De verklaring van [verzoeker 1] dat hij de auto waarop de Belastingdienst beslag heeft gelegd niet heeft verkocht, kan hem niet baten. Uit het faillissementsdossier is immers genoegzaam gebleken dat de Belastingdienst op 23 april 2009 en 19 mei 2009 beslag heeft gelegd op de Citroën Berlingo en dat [verzoeker 1] de Citroën Berlingo op 17 juni 2009 – en derhalve een week voordat de Belastingdienst de in beslaggenomen goederen openbare wilde verkopen – heeft verkocht.
Het verzoek van [verzoeker 1] zal worden afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder c Faillissementswet (Fw.).
Nu verzoekers in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en de rechtbank het verzoek van [verzoeker 1] heeft afgewezen, is de rechtbank van oordeel dat [verzoeker 2] geen belang meer heeft bij haar verzoek de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit te spreken. Indien [verzoeker 2] toegelaten zou worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, zou er namelijk een situatie ontstaan waarin [verzoeker 2] wel in aanmerking zal komen voor een schone lei voor haar (gemeenschaps-)schulden, maar haar echtgenoot niet. Hierdoor ontstaat de situatie dat de (gemeenschaps-)schuldeisers verhaal blijven houden op het tot de huwelijksgoederengemeenschap behorende vermogen en inkomen van [verzoeker 2], zodat de door [verzoeker 2] te verkrijgen schone lei als het ware zonder betekenis is. Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek van [verzoeker 2] eveneens afwijzen vanwege gebrek aan belang.
De schuldenlast van verzoekers behoeft, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen nadere bespreking.
De beslissing:
de rechtbank:
wijst het verzoek af.
Gewezen door mr. M.L.J. Koopmans, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 5 april 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.
De schuldenaar heeft gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak het recht van hoger beroep. Het hoger beroep kan uitsluitend worden ingesteld bij door een advocaat ondertekend verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het Gerechtshof te Arnhem. Wanneer de schuldenaar tevens een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord heeft ingediend, wordt dit verzoek eveneens aan het Gerechtshof voorgelegd (art. 292 lid 3 en 361 Fw.).