RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 10/1292 WW44 AQ1 A
uitspraak van de meervoudige kamer
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. E.W. Roessingh, advocaat te Hengelo,
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Tubbergen,
verweerder.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 16 november 2010.
2. Procesverloop
Bij brief van 12 mei 2010 heeft eiseres verweerder verzocht een op 27 mei 2009 aan [naam vergunninghouder] (hierna: [vergunninghouder]) verleende vergunning voor de bouw van een woning op het perceel [adres] te [plaats] in te trekken. Op 7 september 2010 heeft verweerder geweigerd de vergunning in te trekken.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 20 september 2010 een bezwaarschrift ingediend. In het bestreden besluit heeft verweerder, onder overname van het advies van de bezwaarschriftencommissie, het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Op 9 december 2010 heeft eiseres tegen dat besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op 4 januari 2011 de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. [vergunninghouder] is op 15 december 2010 uitgenodigd als partij aan de beroepsprocedure deel te nemen maar daarvan heeft [vergunninghouder] geen gebruik gemaakt.
Het beroep is gevoegd behandeld met de beroepen, geregistreerd onder nummer 10/542 WW44 en 10/362 WW44, ter openbare zitting van 28 maart 2011, waar eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. E.P. Stekelenburg, I.R.M. Kuipers en R. Bezoen, allen werkzaam bij verweerder. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In de genoemde beroepen zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.
3. Overwegingen
In geschil is of verweerder in het bestreden besluit de weigering de bouwvergunning in te trekken terecht heeft gehandhaafd. Eiseres meent dat dit niet het geval is omdat voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 59, aanhef en onder a, van de Woningwet en verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren van die bevoegdheid gebruik te maken. Zij voert daartoe aan dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend en dat de gegevens en bescheiden bedoeld in artikel 40a, tweede lid, van de Woningwet niet tijdig zijn overgelegd. Dat geldt in ieder geval voor het palenplan. Verder wekt de aangeleverde situatietekening bij de bouwaanvraag de suggestie dat er 30 meter afstand tussen de as van de weg en de op te richten bebouwing zou zijn maar dat is onjuist. Bovendien zijn mogelijk twee of meer bouwvergunningen voor hetzelfde perceel verleend. Voor het perceel zijn meerdere aanvragen ingediend en deze lijken geen ander doel te hebben dan het frustreren van de bouwplannen van eiseres. De bouwvergunning is verder in strijd met het bestemmingsplan verleend en bovendien zonder zorgvuldig onderzoek. Gelet hierop kan verweerder volgens eiseres geen ander gebruik maken van zijn bevoegdheid dan over te gaan tot intrekking. Daar komt nog bij dat [vergunninghouder] van meet af aan geen intentie heeft gehad tot het bouwen van de woning.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 59, aanhef en onder a, van de Woningwet, zoals die gold ten tijde in geding, kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken indien blijkt, dat zij de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave hebben verleend of dat gegevens of bescheiden als bedoeld in artikel 40a, tweede lid, niet tijdig zijn overgelegd.
De bouwvergunning waarop het verzoek tot intrekking betrekking heeft, is door verweerder verleend op 27 mei 2009. De vergunning heeft nog geen formele rechtskracht omdat tegen het besluit door anderen dan eiseres beroep en vervolgens hoger beroep is ingesteld. Ten tijde van het onderzoek ter zitting was nog geen uitspraak gedaan in dit hoger beroep. Voor zover eiseres betoogt dat de bouwvergunning ingetrokken moet worden omdat zij in strijd met het bestemmingsplan is verleend, is de rechtbank van oordeel dat het betoog faalt: de vraag of een vergunning al dan niet in strijd met het bestemmingsplan is verleend dient te worden beantwoord in de procedure tegen verlening van die vergunning. Nu eiseres tegen verlening van de vergunning geen rechtsmiddelen heeft aangewend moet er jegens haar van uit worden gegaan dat de vergunning in overeenstemming met het bestemmingsplan is. Datzelfde geldt voor de gronden van eiseres dat meerdere vergunningen tegelijkertijd zouden gelden.
De stelling van eiseres dat ten onrechte in de bij de bouwaanvraag behorende tekeningen de afstand tot de as van de weg op 30 meter is gesteld, kan niet tot het oordeel leiden dat aan een voorwaarde is voldaan op grond waarvan verweerder de bouwvergunning zou kunnen intrekken. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat hij deze afstand ook heeft nagemeten zodat van vergunningverlening op grond van een onjuiste opgave van [vergunninghouder] geen sprake is. Los daarvan is ter zitting niet aannemelijk geworden dat van een onjuiste opgave sprake is: verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de afstand tot de as van de weg meer dan 30 meter is.
Eiseres stelt terecht dat [vergunninghouder] niet op tijd het palenplan, waaromtrent namens verweerder op 28 mei 2009 is verzocht, heeft overgelegd. Dat leidt echter naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat daarmee de vergunning tengevolge van een onvolledige opgave is verleend. Zoals verweerder terecht in het bestreden besluit opmerkt, had deze omstandigheid aanleiding kunnen geven om toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder heeft echter daaraan geen toepassing gegeven. Wellicht zou dit kunnen leiden tot de constatering dat de vergunning ten onrechte is verleend maar daarop ziet onderhavige procedure, zoals reeds hiervoor is gememoreerd, niet.
Voor zover de gronden van eiseres zien op het niet overleggen van gegevens of bescheiden als bedoeld in artikel 40a, tweede lid, van de Woningwet, is de rechtbank van oordeel dat die gronden evenmin tot de conclusie kunnen leiden dat aan de voorwaarden voor de bevoegdheid van verweerder tot intrekking van de vergunning is voldaan. Deze gegevens en bescheiden kunnen immers, zoals blijkt uit de tekst van het genoemde artikel binnen een bij de bouwvergunning genoemde termijn worden overgelegd. Blijkens de bouwvergunning geldt als termijn voor het indienen van deze stukken “voor aanvang van de werkzaamheden”. Aangezien de werkzaamheden nog geen aanvang hebben genomen is deze termijn nog niet verstreken.
Nu eiseres ook overigens niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de voorwaarden om van de bevoegdheid van artikel 59 van de Woningwet gebruik te kunnen maken is voldaan heeft verweerder terecht geen gebruik gemaakt van de bevoegdheid tot intrekking van de bouwvergunning. Het beroep is dan ook ongegrond. Er bestaat geen aanleiding tot toekenning van een proceskostenvergoeding.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gedaan door mr. W.M.B. Elferink, als voorzitter, en mrs. J.H. Keuzenkamp en A. Flos als leden in tegenwoordigheid van M.W. Hulsman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2011.