RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 10/542 WW44 AQ1 A
uitspraak van de meervoudige kamer
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. E.W. Roessingh, advocaat te Hengelo,
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Tubbergen,
verweerder.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 10 mei 2010.
2. Procesverloop
Eiseres heeft op 21 augustus 2009 een aanvraag ingediend voor de bouw van een garage op het perceel [adres] te [plaats]. Bij besluit van 19 januari 2010 heeft verweerder de bouwvergunning geweigerd. Eiseres heeft daartegen per mail bezwaar ingediend op 27 januari 2010. Namens eiseres zijn de gronden aangevuld op 23 februari 2010.
Bij brief van 17 februari 2010 heeft eiseres verweerder gevraagd op grond van het bepaalde in artikel 58 van de Woningwet te verklaren dat in verband met een bouwaanvraag, door eiseres op 30 maart 2009 ingediend, voor de bouw van een woning op het perceel Almeloseweg 63a te Tubbergen, van rechtswege een vergunning is verleend. Verweerder heeft eiseres op 5 maart 2010 bericht dat hij het verzoek afwijst. Daartegen heeft eiseres op 15 maart 2010 een bezwaarschrift ingediend.
Over beide bezwaarschriften heeft de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Tubbergen op 6 april 2010 advies uitgebracht. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder overname van het advies van de bezwaarschriftencommissie, beide bezwaarschriften ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 25 mei 2010 beroep ingesteld. Verweerder heeft op 25 juni 2010 een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Het beroep is gevoegd behandeld met de beroepen, geregistreerd onder 10/1292 WW44 en 10/362 WW44, ter openbare zitting van 28 maart 2011, waar eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. E.P. Stekelenburg, I.R.M. Kuipers en R. Bezoen, allen werkzaam bij verweerder. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In de genoemde beroepen zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.
3. Overwegingen
De rechtbank zal eerst oordelen over het beroep, voor zover het is gericht tegen het besluit om de weigering van een vergunning voor de bouw van een garage in stand te laten.
Ten tijde van het bestreden besluit gold ter plaatse op grond van het van kracht zijnde bestemmingsplan “Buitengebied 2006” de bestemming “Woondoeleinden”. Op grond van artikel 9 onder A van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften (hierna: planvoorschriften) zijn op gronden met deze bestemming woningen met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, tuinen en erven toegelaten. Op grond van artikel 9 onder B van de planvoorschriften mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, waaronder bijgebouwen. Onder bijgebouwen wordt op grond van artikel 1, onder r, van de planvoorschriften verstaan: “een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij in de zin van een aanbouw, hetzij in de zin van een uitbouw – dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is hierbij niet vereist, tenzij in de voorschriften anders is bepaald.”
Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet, voor zover hier van belang en zoals die gold ten tijde in geding, moet de bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met het bestemmingsplan.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het bouwen in strijd is met het bestemmingsplan. Ter plaatse zijn immers slechts bijgebouwen toegestaan voor zover die ten dienste staan van de bestemming. Indien, zoals in dit geval, ter plaatse geen hoofdgebouw is gerealiseerd of vergund, kan van een bijgebouw in de zin van de planvoorschriften geen sprake zijn. Eiseres stelt dat de garage kan worden aangemerkt als bijgebouw bij de woning, waarvoor aan anderen dan eiseres op 27 mei 2009 bouwvergunning is verleend, maar deze stelling faalt naar het oordeel van de rechtbank omdat het bijgebouw niet bij die woning hoort. Evenmin kan gezegd worden dat het bijgebouw behoort bij de afgebrande woning op het perceel [adres], nu de vergunning voor de bouw van een woning op de fundamenten van die afgebrande woning ten tijde van het bestreden besluit was geweigerd en het daartegen gerichte bezwaar niet-ontvankelijk was verklaard.
Aangezien de rechtbank ook overigens in hetgeen is aangevoerd geen gronden aanwezig acht die leiden tot een andere conclusie, is het beroep, voor zover gericht tegen de instandhouding van de weigering een bouwvergunning voor de garage te verlenen, ongegrond.
De rechtbank zal zich nu uitlaten over het beroep voor zover het gericht is tegen het besluit waarbij verweerder zijn weigering overeenkomstig artikel 58 van de Woningwet bekend te maken dat een vergunning voor de bouw van een woning van rechtswege is verleend, heeft gehandhaafd.
Op grond van artikel 58 van de Woningwet wordt de eigenaar of hoofdgebruiker van een naburig ander gebouw, overeenkomstig bij de bouwverordening gegeven voorschriften, door burgemeester en wethouders binnen twee weken na de dag waarop een bouwvergunning van rechtswege is verleend, schriftelijk van deze verlening in kennis gesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank is de beslissing van verweerder om al dan niet gevolg te geven aan het verzoek van eiseres tot bekendmaking over te gaan, niet een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb): van een rechtshandeling is immers geen sprake nu er geen rechtsgevolg is beoogd met de vrijstelling. Van een verplichting van verweerder tot het in kennis stellen van de eigenaar of hoofdgebruiker van een naburig ander gebouw is sprake ingeval van een van rechtswege verleende vergunning. Door middel van de bekendmaking worden mogelijk belanghebbenden in kennis gesteld van verlening van de vergunning. De bekendmaking is daarmee van belang voor de termijn voor het aanwenden van rechtsmiddelen. De bekendmaking zelf roept echter geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven. Het tegen de beslissing van verweerder gerichte bezwaar had dan ook niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Verweerder heeft in het bestreden besluit echter het bezwaar ongegrond verklaard. Om die reden komt het besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien door het inleidend bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
Ten overvloede en ter voorlichting van partijen merkt de rechtbank nog het volgende op. Eiseres stelt dat de aanvraag voor de bouw van een woning aan de [adres], die zij op 30 maart 2009 heeft ingediend, van rechtswege is vergund nu verweerder niet tijdig heeft beslist op de aanvraag. De aanvraag voor de bouw van een woning is op 30 oktober 2009 door verweerder afgewezen en het daartegen gerichte bezwaar is 22 februari 2010 niet-ontvankelijk verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank dient, ingeval van een weigering van de vergunning, de vraag of van rechtswege een vergunning is verleend aan de orde te worden gesteld bij de aanwending van rechtsmiddelen tegen die weigering. Eiseres heeft tegen die weigering ook daadwerkelijk rechtsmiddelen aangewend, doch, naar verweerder meent, te laat. Verweerder heeft in verband daarmee het bezwaar tegen de weigering bouwvergunning te verlenen niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dat besluit heeft eiseres beroep ingesteld, welk beroep is geregistreerd onder nummer 10/362 WW44. Bij uitspraak van heden heeft de rechtbank het tegen dat besluit gerichte beroep gegrond verklaard en het besluit op bezwaar vernietigd. Dat houdt in dat verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar zal dienen te nemen. De vraag of verweerder nog bevoegd is terzake een beslissing te nemen in verband met mogelijke vergunningverlening van rechtswege zal in die procedure aan de orde dienen te komen.
Op grond van het vorenoverwogene acht de rechtbank het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb, billijk verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, zijnde € 437,-- (een punt voor het indienen van een beroepschrift).
Beslist wordt derhalve als volgt.
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
- verklaart het beroep gegrond voor zover het betrekking heeft op de instandhouding van verweerders weigering over te gaan tot bekendmaking van een van rechtswege verleende bouwvergunning overeenkomstig artikel 58 van de Woningwet en vernietigt in zoverre het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op € 437,--, door verweerder te betalen aan eiseres;
- verstaat dat verweerder aan eiseres het griffierecht ad € 150,-- vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gedaan door mr. W.M.B. Elferink, als voorzitter, en mrs. J.H. Keuzenkamp en A. Flos als leden in tegenwoordigheid van M.W. Hulsman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2011.