ECLI:NL:RBALM:2011:BQ2975

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
20 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
120039 / KG ZA 11-87
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.H. van der Veer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van executoriaal beslag door de Ontvanger van de Belastingdienst en de belangen van de belastingschuldige

In deze zaak, die voor de Rechtbank Almelo werd behandeld, vorderden de besloten vennootschappen Claudy Fashion B.V. en Rufa Holding B.V. een verbod voor de Ontvanger van de Belastingdienst om de aangekondigde executoriale verkoop van hun kantoorinventaris door te laten gaan. De Ontvanger had op 9 maart 2011 beslag gelegd op de kantoorinventaris van beide vennootschappen vanwege openstaande belastingschulden. De geplande executoriale verkoop was vastgesteld op 21 april 2011. Claudy en Rufa stelden dat de opbrengst van de verkoop waarschijnlijk zeer laag zou zijn en dat de verkoop hun ondernemingen zou beëindigen, wat hen in een onhoudbare positie zou brengen.

De voorzieningenrechter overwoog dat de bevoegdheid van de Ontvanger om executoriaal beslag te leggen een essentieel instrument is voor de invordering van belastingschulden, ten behoeve van het algemeen belang. De rechter stelde vast dat het belang van de Ontvanger bij voortzetting van de executie zwaarder woog dan de belangen van Claudy en Rufa. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van misbruik van bevoegdheid door de Ontvanger en dat de vorderingen van Claudy en Rufa moesten worden afgewezen. Tevens werden Claudy en Rufa veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de Ontvanger op € 568,00 werden begroot.

De uitspraak benadrukt de afweging tussen individuele belangen van belastingschuldigen en het algemeen belang van de belastinginning. De rechter bevestigde dat de Ontvanger niet onrechtmatig handelde door de executie voort te zetten, ondanks de mogelijke negatieve gevolgen voor de betrokken ondernemingen. Dit vonnis is op 20 april 2011 uitgesproken door mr. J.H. van der Veer.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 120039 / KG ZA 11-87
Vonnis in kort geding van 20 april 2011 (lm)
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CLAUDY FASHION B.V.,
gevestigd te Enschede,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RUFA HOLDING B.V.,
gevestigd te Enschede,
eiseressen,
advocaat mr. M.B. Bollen te Enschede,
tegen
De ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST OOST,
gevestigd te Enschede,
gedaagde,
vertegenwoordigd door [X]
Partijen zullen hierna respectievelijk Claudy, Rufa en de Ontvanger genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van Claudy en Rufa
- de wijziging van eis
- de pleitnota van de Ontvanger.
1.2. Ten slotte hebben Claudy en Rufa - nu na verder debat is gebleken dat een vergelijk niet tot de mogelijkheden behoorde - vonnis verzocht. Ter zitting is mondeling uitspraak gedaan.
2. De feiten
2.1. De Ontvanger heeft op 9 maart 2011 ter zake belastingschulden van Claudy en Rufa executoriaal beslag laten leggen op de gehele kantoorinventaris in het pand [adres] te [plaats]. De datum van executoriale verkoop is bepaald op 21 april 2011 om 11:00 uur.
3. Het geschil
3.1. Claudy en Rufa vorderen na wijziging van eis - samengevat - een verbod voor de Ontvanger om de door hem aangekondigde verkoop bij executie te laten plaatsvinden, op straffe van verbeurte van een dwangsom, alsmede een gebod aan de Ontvanger om per omgaande over te gaan tot rectificatie van de gepubliceerde executoriale verkoop, met veroordeling van de Ontvanger in de kosten van dit geding.
3.2. De Ontvanger voert verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Zoals de voorzieningenrechter ter zitting al aan partijen heeft medegedeeld dienen de vorderingen van Claudy en Rufa te worden afgewezen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende.
4.2. De vraag die in dit kort geding dient te worden beantwoord is of het voortzetten van de geplande executoriale verkoop misbruik van bevoegdheid oplevert, omdat de opbrengst daarvan bij voorbaat zo gering moet worden geacht dat het belang van de Ontvanger bij voortzetting niet opweegt tegen het belang van Claudy en Rufa bij stopzetting van de executie.
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat Claudy en Rufa belastingschulden hebben aan de Ontvanger. Voorts betwisten Claudy en Rufa niet dat aan de Ontvanger de bevoegdheid toekomt om executoriaal beslag te leggen vanwege het tekortschieten in de nakoming van hun betalingsverplichtingen jegens de Ontvanger. Zij stellen evenwel dat de Ontvanger die bevoegdheid niet kan inroepen vanwege de onevenredigheid tussen de over en weer spelende belangen, hetgeen volgens hen misbruik van bevoegdheid oplevert.
4.4. Vooropgesteld dient te worden dat de bij de wet aan de Ontvanger gegeven bevoegdheid om tot uitwinning over te gaan voor hem een onmisbaar instrument is tot invordering - ten behoeve van de schatkist en daarmee van het algemeen belang - van op andere wijze niet te innen premies en belastinggelden. Dit vertegenwoordigt naar het oordeel van de voorzieningenrechter een zodanig zwaarwegend belang dat het indien tot executie wordt overgegaan, slechts in uitzonderingsgevallen zal moeten wijken voor de op zich zelf mogelijk zeer aanzienlijke belangen van de belastingschuldige.
4.5. Het belang van Claudy en Rufa bij toewijzing van het gevorderde is erin gelegen dat zij voortzetting wensen van beide ondernemingen. Een verkoop van de in beslag genomen goederen betekent, nu zij voor een deugdelijke bedrijfsvoering afhankelijk zijn van de in beslag genomen goederen, het einde voor beide ondernemingen, aldus Claudy en Rufa. De te verwachten opbrengst zal, gelet op het overgelegde taxatierapport en de executiekosten, zo laag zijn dat het nog maar de vraag is of een executoriale verkoop überhaupt zal leiden tot enige opbrengst. Het door Claudy en Rufa gedane aanbod tot betaling van € 50.000,00 ineens en afbetaling in achttien termijnen van het restantbedrag van € 43.645,00 overtreft de bij de verkoop te verwachten opbrengst vele malen.
4.6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het onderhavige geval geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het belang van Claudy en Rufa bij stopzetting van de executie opweegt tegen het algemeen belang van de Ontvanger bij voortzetting van de executie. Hij neemt daarbij in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat Claudy en Rufa nader gemaakte afspraken over de afbetaling van hun belastingschulden niet zijn nagekomen jegens de Ontvanger en voorts dat zij hun betalingsverplichting jegens andere crediteuren, in tegenstelling tot hun betalingsverplichting jegens de Ontvanger als preferent schuldeiser, wel hebben voldaan. Niet weersproken is voorts, dat aan de lopende verplichtingen niet wordt voldaan door Claudy en Rufa, zodat de totale schuld aan de Ontvanger verder oploopt. Genoegzaam is gebleken dat de Ontvanger, met een beroep op de voorgeschiedenis van deze zaak en met inachtneming van het beleid zoals neergelegd in de Leidraad Invordering 2008, in redelijkheid heeft mogen beslissen om op deze wijze tot inning van de belastingschulden over te gaan. Claudy en Rufa hebben weliswaar een betalingsvoorstel gedaan, doch het is aan de Ontvanger om al dan niet op dat aanbod in te gaan. De enkele mogelijkheid dat executie als neveneffect kan hebben dat een onderneming beëindigd dient te worden, al dan niet mede veroorzaakt door publiciteit van de aangekondigde openbare verkoop, of dat de executieopbrengst vele malen lager is dan het openstaande bedrag van de vordering, maakt de executie op zich niet onrechtmatig. Pressie is, tot slot, een aanvaardbaar (neven)effect van uitoefening/toepassing van het beslag- en executierecht.
4.7. Het bovenstaande leidt tot het voorlopige oordeel dat niet gezegd kan worden dat de Ontvanger misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid executoriaal beslag te leggen, terwijl evenmin gezegd kan worden dat de Ontvanger bij de uitoefening van die bevoegdheid in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
De Ontvanger heeft niet onrechtmatig gehandeld jegens Claudy en Rufa, zodat hun vorderingen dienen te worden afgewezen.
4.8. Claudy en Rufa zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Ontvanger worden begroot op:
- vast recht € 568,00
- salaris advocaat € 0,00
Totaal € 568,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt Claudy en Rufa in de proceskosten, aan de zijde van de Ontvanger tot op heden begroot op € 568,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. van der Veer op 20 april 2011 en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.?