RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 119139 / KG ZA 11-65
datum vonnis: 12 april 2011 (jk)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Reef Beheer B.V.,
gevestigd te Oldenzaal,
eiseres,
verder te noemen Reef,
advocaat: mr. E.P. Cornel te Enschede,
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
verder te noemen [gedaagde],
advocaat: mr. C.W.J. de Bont te Doetinchem.
In conventie en in reconventie:
1. Reef heeft gevorderd zoals vermeld in de inleidende dagvaarding. De behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2011. Bij die gelegenheid zijn partijen verschenen met hun advocaten. [gedaagde] heeft een (aangekondigde) eis in reconventie ingesteld en heeft tevens aangevoerd dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is om kennis te nemen van de vordering in conventie. Partijen hebben hun standpunten toegelicht. Na verder debat is het bij wijze van incident ingeroepen verweer van [gedaagde] inhoudende dat de voorzieningenrechter onbevoegd is van de conventionele vordering kennis te nemen omdat een vordering tot schorsing van de hier aan de orde zijnde dwangsomveroordeling bij het gerechtshof in Arnhem moet worden ingesteld, aanstonds door de voorzieningenrechter verworpen, waarop het debat van partijen is voortgezet. Voormelde verwerping is gestoeld op het ter zitting uitgesproken oordeel van de voorzieningenrechter dat de vordering in conventie is gebaseerd op de grondslag van onrechtmatige daad (onrechtmatige executie van dwangsommen binnen dit arrondissement), waarmee diens bevoegdheid is gegeven.
2. Aan het slot van de behandeling ter terechtzitting is door partijen verzocht om nog geen vonnis te wijzen. Dit omdat zij eerst wilden bekijken of een vergelijk thans alsnog tot de mogelijkheden behoort. Kennelijk is dat niet gelukt, want nadien is bericht van partijen ontvangen dat alsnog vonnis moet worden gewezen. De uitspraak daarvan is bepaald op heden.
Waarvan kan worden uitgegaan
In conventie en in reconventie:
3. In deze zaak staat het navolgende vast.
4. [gedaagde] is met ingang van 16 maart 1998 in de functie van algemeen directeur in dienst getreden van Reef, waarbij uitdrukkelijk is overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst zou eindigen per
1 januari 2005. De arbeidsovereenkomst is overgenomen door Reef Infra B.V., alwaar hij per
1 maart 2002 in dienst is getreden.
5. Reef en [gedaagde] hebben voorts op 27 juli 2000 een stamrechtovereenkomst gesloten.
6. Op de aandeelhoudersvergadering van 20 december 2004 is [gedaagde] met ingang van
31 december 2004 ontslagen als statutair bestuurder van Reef en een aantal dochtervennootschappen.
7. [gedaagde] heeft Reef en Reef Infra B.V. gedagvaard voor de rechtbank Almelo. De door [gedaagde] ingestelde vorderingen zagen onder meer op de uit de tussen partijen gesloten stamrechtovereenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen. Beide partijen zijn van het vonnis van deze rechtbank in hoger beroep gegaan.
8. In het tussen partijen op 21 december 2010 gewezen arrest van het gerechtshof in Arnhem is vervolgens voor zover in deze voorlopige voorziening van belang, als volgt beslist:
“- beveelt Reef c.s. (te weten Reef en Reef Infra B.V.; toevoeging van
de voorzieningenrechter) om binnen veertien dagen na de betekening van dit arrest over te
gaan tot afkoop van de met de VUT-uitkering (van [gedaagde]) corresponderende waarde van
de levensverzekering ondergebracht bij Reaal verzekeringen N.V. en oorspronkelijk afgesloten
bij Zurich onder polisnummer [….], zulks met inachtneming van hetgeen hiervoor onder
2.17 tot en met 2.24 is overwogen;
beveelt Reef Beheer (te weten alleen Reef Beheer B.V.; toevoeging van
de voorzieningenrechter) om binnen veertien dagen daarna over te gaan tot overdracht van
de levensverzekering aan [gedaagde] dan wel aan een door [gedaagde] aan te wijzen rechtspersoon,
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5000,- voor elke dag dat Reef beheer met
de nakoming van dit bevel in gebreke is en tot een maximum van € 100.000,-“;
De standpunten van partijen
Standpunt Reef
9. Bij dagvaarding vordert Reef – zakelijk weergegeven en uitvoerbaar bij voorraad – een verbod voor [gedaagde] om het door het Gerechtshof Arnhem uitgesproken eindarrest van 21 december 2010 ten uitvoer te leggen of ten uitvoer te doen leggen voor zover het de executie betreft van de onder punt 1.6 hiervoor genoemde dwangsommen, op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
10. Reef stelt daartoe dat [gedaagde] Reef bij deurwaardersexploit van 12 maart 2011 onder meer heeft gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 100.000,- terzake verbeurde dwangsommen. Reef vordert staking van deze (dreigende) executie nu zij conform het arrest van het gerechtshof Arnhem de (levens)-verzekeraar Reaal tijdig heeft verzocht om over te gaan tot afkoop van de met de VUT-uitkering van [gedaagde] corresponderende waarde van de levensverzekering. De (levens) verzekeraar heeft tot op heden echter nog niet te kennen gegeven hoe de afkoop van de met de VUT-uitkering van [gedaagde] corresponderende waarde van de levensverzekering er uit moet zien, met inachtneming van hetgeen door het Gerechtshof te Arnhem hieromtrent is overwogen. Reef heeft aldus aan haar verplichtingen voortvloeiende uit voornoemd eindarrest voldaan, zodat er geen dwangsommen (kunnen) zijn verbeurd.
11. Ook is Reef van mening dat de woorden “binnen veertien dagen daarna” als opgenomen in de laatste alinea van het onder 1.6 genoemde citaat, dienen te worden gelezen als binnen veertien dagen na afkoop van de met de VUT-uitkering van [gedaagde] corresponderende waarde van de levensverzekering en niet als binnen veertien dagen na de veertien dagen uit de eerste alinea van dat citaat. Daarenboven is volgens Reef van belang dat Reef beroep in cassatie heeft ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden tegen voornoemd eindarrest van het Gerechtshof te Arnhem, met name waar het betreft het slechts naar rato verrekenen van de prepensioenuitkering van [gedaagde] met de tegoeden in de stamrechtpolis. Er is namelijk sprake van een feitelijke en/of juridische misslag nu het Gerechtshof ervan is uitgegaan dat [gedaagde] over de jaren 1999, 2000 en 2001 prepensioenuitkeringen heeft ontvangen, terwijl hij op dat moment nog in dienst was van Reef. Reef acht het dan ook zeer aannemelijk dat de Hoge Raad het arrest van het Gerechtshof te Arnhem op dit punt zal casseren. Reeds om die reden alleen dient de executie van het arrest te worden gestaakt. De voorzieningenrechter te Almelo is voorts bevoegd op grond van het bepaalde in artikel 438 lid 1 Rv aangezien de executie dreigt te geschieden in het arrondissement Almelo.
Standpunt [gedaagde]
12. [gedaagde] voert verweer, concludeert tot afwijzing van de vorderingen en stelt ter zitting een (aangekondigde) reconventionele vordering in. [gedaagde] vordert – zakelijk weergegeven om Reef, uitvoerbaar bij voorraad, te bevelen binnen 3 dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot afkoop en overdracht aan [gedaagde] van de levensverzekering ondergebracht bij Reaal Verzekeringen N.V., zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling – zowel in reconventie als in conventie – van Reef in de kosten van dit geding.
13. [gedaagde] stelt daartoe dat voornoemd eindarrest van het Gerechtshof kennelijk nog onvoldoende reden is voor Reef om te voldoen aan de aan haar opgelegde verplichtingen. Reef heeft de dwangsommen immers laten verbeuren, aangezien de dwangsomveroordeling uit de tweede alinea van het onder 1.6 opgenomen citaat is gekoppeld aan het eerste bevel zoals opgenomen in de eerste alinea van dat citaat. Daarenboven stelt [gedaagde] dat Reef nog altijd niets, althans te weinig, heeft ondernomen dan wel onderneemt om alsnog aan de aan haar opgelegde verplichtingen te voldoen.
14. Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De overwegingen van de voorzieningenrechter:
In conventie en in reconventie:
15. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat gelet op de aard van de vordering sprake is van een spoedeisend belang.
16. Door [gedaagde] is niet weersproken dat door hem door het uitbrengen van aanmaning tot betaling een aanvang is gemaakt met de executie van voormelde dwangsomveroordeling. Bij gelegenheid van de behandeling ter terechtzitting is door [gedaagde] toegezegd dat in afwachting op de in deze voorlopige voorziening te geven beslissing, geen verdere executiemaatregelen zullen worden getroffen.
17. In geschil is of die executie als onrechtmatig handelen is aan te merken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat inderdaad het geval, en is Reef daar terecht tegen opgekomen. Dit oordeel behoeft de volgende toelichting.
18. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de hierboven aangehaalde dwangsomveroordeling blijkens haar tekst alleen is gekoppeld aan het bevel aan alleen Reef om binnen veertien dagen te rekenen vanaf de dag dat de afkoop – zoals die nader is aangeduid in de alinea daarvoor – een feit is, over te gaan tot overdracht van de betreffende levensverzekering aan [gedaagde] of aan een door [gedaagde] aan te wijzen rechtspersoon.
19. Of anders gezegd: Deze dwangsomveroordeling is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dus uitdrukkelijk niet door het gerechtshof gekoppeld aan het in de eerste alinea aangeduide bevel aan Reef en Reef Infra B.V. om binnen veertien dagen na de betekening van dit arrest over te gaan tot de meergenoemde afkoop.
20. Die door [gedaagde] bepleite koppeling van deze dwangsomveroordeling met (dus) ook het in de eerste alinea aangeduide bevel, is niet aldus in de tekst te lezen en die tekst dient ook niet aldus te worden begrepen. Het staat er niet en het is naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook niet de bedoeling van het gerechtshof geweest om die koppeling te maken. Voormelde dwangsomveroordeling is immers alleen gegeven ten laste van Reef en met het doel om van Reef een doen af te dwingen binnen veertien dagen. Reeds daarom is niet in te zien waarom die dwangsomveroordeling ook van toepassing zou moeten zijn op een ander eerder geformuleerd bevel waarbij van Reef en/of Reef Infra B.V. tijdig actie wordt verlangd.
21. Daarbij komt dat de formulering van dat eerste bevel duidelijk maakt dat het gerechtshof bedoeld heeft te bevelen dat Reef en/of Reef Infra B.V. de in dat bevel aangeduide afkoop in gang hebben gezet door dat verzoek tijdig en onvoorwaardelijk neer te leggen bij de betreffende (levens)verzekeraar. Voor zich spreekt dat Reef en/of Reef Infra B.V het niet in zich hebben om zelfstandig – en dus buiten de (levens) verzekeraar om – deze afkoop te realiseren. Een afkoop als deze betreft een meerzijdige rechtshandeling: afkoop moet worden verzocht, waarna de betreffende verzekeraar gaart rekenen en op basis van het berekeningsresultaat een aanbod doet om de betreffende verzekering af te kopen, welk aanbod dan ook nog eens moet worden geaccepteerd. Eerst daarna kan “afkoop” feitelijk worden gerealiseerd. In het bijzonder het berekenen van de afkoop kost – gelijk ook in casu - de verzekeraar aanmerkelijke tijd. Reef en/of Reef Infra B.V kunnen daar niets aan doen; zij hebben het verzoek om afkoop tijdig met inachtneming van de de daartoe door het hof bepaalde termijn ingediend.
22. Het hof heeft blijkens deze verwoording van de gegeven bevelen onmiskenbaar ingezien dat de afkoop(procedure) onverhoopt best eens meer tijd zou kunnen vergen bij de verzekeraar, en ook dat Reef en/of Reef Infra B.V daarop na indiening van het afkoopverzoek geen tijdsbesparende invloed (meer) konden uitoefenen. Kennelijk is ook dit de reden geweest waarom door het gerechtshof alleen aan het tweede bevel dus deze dwangsomveroordeling is gekoppeld.
23. De conclusie moet dan ook zijn dat de door [gedaagde] in gang gezette executiemaatregelen als onrechtmatig moeten worden bestempeld. Reden voor de voorzieningenrechter om in conventie na te noemen voorziening te geven. Het hiervoor overwogene brengt tevens mee dat het in reconventie gevorderde moet worden afgewezen. Dit – kort gezegd – nu indachtig het hiervoor overwogene niet aannemelijk is geworden dat Reef in strijd heeft gehandeld c.q. dreigt te handelen met de meergenoemde twee bevelen van het gerechtshof.
24. [gedaagde] dient zowel in conventie als in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de kosten die aan de zijde van de wederpartij zijn gevallen.
I. Verbiedt [gedaagde] per de datum volgend op die van de rechtsgeldige betekening van dit vonnis aan hem om voormelde dwangsomveroordeling (verder) ten uitvoer te leggen in het kader van het door het gerechtshof eerst gegeven bevel “om binnen veertien dagen na de betekening van dit arrest over te gaan tot afkoop van de met de VUT-uitkering (van [gedaagde]) corresponderende waarde van de levensverzekering ondergebracht bij Reaal verzekeringen N.V. en oorspronkelijk afgesloten bij Zurich onder polisnummer […..], zulks met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 2.17 tot en met 2.24 is overwogen;”.
II. Bij overtreding van dit verbod verbeurt [gedaagde] een onmiddellijk opeisbare eenmalige dwangsom van € 35.000,-.
III. Veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van Reef begroot op € 644,31 aan verschotten en € 900,- aan salaris van de advocaat.
IV. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
V. Wijst af het meer of anders verzochte.
V. Wijst af het gevorderde
VI. Veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van Reef begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.L.J. Koopmans, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.