RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 10/406 WW44 AQ1 A
uitspraak van de meervoudige kamer
[eiser] B.V.,
gevestigd te Lierop, eiseres,
gemachtigde: mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis,
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hellendoorn,
verweerder.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 5 maart 2010.
2. Procesverloop
Eiseres heeft op 30 januari 2008 een vergunning, eerste fase, aangevraagd voor de bouw van een vleesvarkensstal aan [adres] ongenummerd te Hellendoorn. Verweerder heeft op 2 november 2009 geweigerd vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en de gevraagde bouwvergunning te verlenen.
Het tegen dat besluit op 8 december 2009 ingediende bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dat besluit op 13 april 2010 beroep ingesteld. Bij fax van 17 mei 2010 heeft eiseres de beroepsgronden aangevuld. Op 25 juni 2010 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 9 maart 2011, waar eiseres niet is verschenen maar wel haar gemachtigde, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door G.J.M. Fikken, werkzaam bij verweerders gemeente.
3. Overwegingen
Kern van het geschil tussen partijen is of verweerder terecht in het besluit op bezwaar de weigering vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO en bouwvergunning te verlenen heeft gehandhaafd.
Eiseres stelt dat dit niet het geval is. Daartoe voert zij, kort samengevat, aan dat de bouwaanvraag niet in strijd is met het Reconstructieplan Salland – Twente, zoals vastgesteld door Provinciale Staten van Overijssel op 15 september 2004 (hierna: het Reconstructieplan). Gelet daarop had verweerder vrijstelling moeten verlenen.
Verweerder heeft echter zo lang gewacht met het nemen van een beslissing omtrent de vrijstelling dat andere plannen in de visie van verweerder in de weg stonden aan het verlenen van de vrijstelling. Dit is in strijd met het fair play beginsel. Eiseres is verder van mening dat in het nieuwe bestemmingsplan ten onrechte de begrenzing van een bouwvlak is bepaald op 1,5 hectare en ten onrechte een afstand van 250 meter ten opzichte van naastliggende bedrijven of burgerwoningen is opgenomen. Dit is in strijd met het Reconstructieplan. Ten onrechte is in de provinciale Omgevingsvisie aangegeven dat het principe van saldering wordt toegepast, wat volgens eiseres inhoudt dat nieuwvestiging alleen mogelijk is voor bedrijven uit Overijssel.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
De rechtbank overweegt als volgt.
De WRO is met ingang van 1 juli 2008 ingetrokken en vervangen door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Artikel 9.1.10 van de Invoeringswet Wro bepaalt echter, voor zover relevant, dat het recht zoals dat gold vóór 1 juli 2008 van toepassing blijft ten aanzien van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO, waarvan het verzoek is ingediend vóór die datum. Ook de Woningwet is per 1 juli 2008 gewijzigd. Volgens artikel 9.5.1 van de Invoeringswet Wro blijft de Woningwet zoals die gold vóór 1 juli 2008 van toepassing ten aanzien van een besluit omtrent een bouwvergunning als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet waarvan de aanvraag is ingekomen vóór die datum.
In het onderhavige geval is de bouwaanvraag op 30 januari 2008 ontvangen. Deze aanvraag wordt tevens geacht de aanvraag te zijn voor de vrijstelling. Dit betekent dat in deze zaak ten aanzien van de beslissing omtrent vrijstelling de WRO van toepassing is en ten aanzien van de bouwvergunning de Woningwet zoals die gold tot 1 juli 2008.
De bouwaanvraag heeft betrekking op een gebied waarvoor ten tijde van de aanvraag het bestemmingsplan “Buitengebied 1995” gold. Blijkens de bij het bestemmingsplan behorende kaart (hierna: plankaart) geldt ter plaatse de bestemming “Agrarisch gebied”. Op grond van artikel 5 van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften (hierna: planvoorschriften) zijn de op de kaart met de bestemming agrarisch gebied aangewezen gronden bestemd voor het agrarisch bedrijf. De voor het agrarisch bedrijf benodigde bebouwing is, blijkens het eerste lid, toegestaan met dien verstande dat de bebouwing binnen een bij deze bestemming aangewezen bouwblok moet worden opgericht. Vast staat dat op het perceel waarop de bouwaanvraag betrekking heeft geen bouwblok is gesitueerd. Het verzoek van eiseres tot wijziging van het bestemmingsplan ten behoeve van het projecteren van een bouwblok voor de vestiging van een agrarisch bedrijf op grond van artikel 5, zevende lid, van de planvoorschriften is afgewezen. Daaromtrent loopt nog een beroepsprocedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank overweegt dat de bouwaanvraag in strijd is met het bestemmingsplan “Buitengebied 1995”. Gelet op artikel 46, derde lid, van de Woningwet diende verweerder derhalve te bezien of een vrijstelling mogelijk is. Tussen partijen is niet in geschil dat alleen middels toepassing van de vrijstelling van artikel 19 van de WRO vrijstelling van het bestemmingsplan mogelijk is. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
Verweerder heeft in het bestreden besluit aan de weigering vrijstelling te verlenen ten grondslag gelegd dat de bouwaanvraag in strijd is met het bestemmingsplan “Buitengebied 2009” van de gemeente Hellendoorn, de visie voor landbouwontwikkelingsgebied Marle en de omgevingsvisie van de provincie Overijssel.
De rechtbank overweegt dat op grond van het Reconstructieplan het gebied waarop de bouwaanvraag betrekking heeft een aanduiding “landbouwontwikkelingsgebied” heeft. Blijkens tabel 6 van het Reconstructieplan houdt dit in dat nieuwvestiging in beginsel toegestaan is. Met verweerder en in afwijking van hetgeen eiseres stelt is de rechtbank van oordeel dat daarmee de gemeentelijke beleidsruimte niet zodanig beperkt is dat gemeentelijke ruimtelijke maatregelen in overeenstemming met het Reconstructieplan dienen te zijn. Op bladzijde 110 van het Reconstructieplan is immers gesteld dat voor de vestiging van een nieuw intensief veehouderijbedrijf de landbouwontwikkelingsgebieden zoekgebieden zijn en dat voor ieder initiatief voor vestiging een beleidsafweging noodzakelijk is. Daarbij zijn in het Reconstructieplan aspecten voor de afweging opgenomen.
Verweerder heeft invulling gegeven aan bovengenoemde overwegingen uit het Reconstructieplan in de Visie landbouwontwikkelingsgebied Marle. In deze visie is blijkens bladzijde 43 geconcludeerd dat in het gebied ruimte is voor nieuwvestiging van intensieve veehouderijen. Daarbij is een aantal uitgangspunten opgenomen, waaronder een minimale afstand van 250 meter van nieuwe vestigingen ten opzichte van bestaande bouwblokken of burgerwoningen, alsmede een zoveel mogelijk beperken van de aantasting van het weidevogelgebied en beheersgebied Ruime Jas.
Vervolgens is, rekening houdend met die afstand en met mogelijke geurhinder, in een kaartbeeld weergegeven waar vestigingsruimte aanwezig is. Tenslotte is aan de hand van de geformuleerde uitgangspunten met betrekking tot landschap en infrastructuur inzicht gegeven in de locaties waar nieuwvestiging nog mogelijk is. De inzichten uit de Visie landbouwontwikkelingsgebied Marle hebben vervolgens hun uitwerking gekregen in het bestemmingsplan “Buitengebied 2009”.
Gelet op de omstandigheid dat de bouwaanvraag betrekking heeft op het gebied de Ruime Jas en op de - onbestreden - omstandigheid dat niet voldaan wordt aan de eis van 250 meter afstand tot het naastgelegen bestaande bouwvlak of een burgerwoning heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen besluiten onder verwijzing naar het bestemmingsplan “Buitengebied 2009” vrijstelling te weigeren. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen in het vorenstaande is overwogen omtrent de verhouding tussen Reconstructieplan en gemeentelijke ruimtelijke maatregelen, geen aanleiding het standpunt van eiseres dat de afstandseis van 250 meter van de betreffende bepaling uit het bestemmingsplan “Buitengebied 2009” buiten toepassing dient te blijven, omdat die in strijd zou zijn met het Reconstructieplan, te volgen.
De bouwaanvraag is ingediend op 30 januari 2008. Het primaire besluit dateert van 2 november 2009. De rechtbank ziet geen grond voor het standpunt van eiseres dat verweerder in strijd met het beginsel van fair play heeft gehandeld door bijna twee jaren na de aanvraag een besluit te nemen. Met eiseres is de rechtbank van mening dat hier sprake is van een zeer lange termijn en dat in die periode op provinciaal en gemeentelijk niveau beleid is geformuleerd dat ten grondslag ligt aan de weigering vrijstelling te verlenen. De rechtbank ziet echter geen omstandigheden op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat eiseres mogelijkheden zijn ontnomen om voor haar belangen op te komen nu verweerder eerst in november 2009 heeft beslist op de bouwaanvraag. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat de Visie landbouwontwikkelingsgebied Marle reeds eerder, namelijk op 10 november 2008, is vastgesteld door de gemeenteraad en dat deze visie een belangrijke rol speelt in het bestreden besluit. Bovendien had eiseres het besluitvormingsproces kunnen bespoedigen door, op een moment dat de redelijke termijn waarbinnen verweerder had dienen te beslissen op de bouwaanvraag was verlopen, rechtsmiddelen aan te wenden tegen het achterwege blijven van een besluit.
Het standpunt van eiseres dat in de provinciale Omgevingsvisie ten onrechte is aangegeven dat nieuwvestiging alleen mogelijk is voor bedrijven uit Overijssel heeft, naar verweerder ter zitting heeft bevestigd, bij de beslissing op de bouwaanvraag geen rol gespeeld zodat de rechtbank aan hetgeen daaromtrent gesteld is door eiseres voorbijgaat.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gedaan door mr. W.M.B. Elferink als voorzitter, en mrs. J.H. Keuzenkamp en B.C. Maresch-Evers als leden, in tegenwoordigheid van M.W. Hulsman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 23 MAART 2011