ECLI:NL:RBALM:2011:BQ0325

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
9 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
101171 / HA ZA 09-358
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Hekker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegde vertegenwoordiging bij indienen van zienswijzen tegen bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 9 maart 2011 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en gedaagden, waarbij de vraag centraal stond of de vordering van eiser was verjaard als gevolg van onbevoegde vertegenwoordiging door gedaagden bij het indienen van zienswijzen en bezwaren tegen een ontwerp-bestemmingsplan. Eiser stelde dat hij pas op 25 augustus 2008 bekend was geworden met de indiening van de bezwaren door gedaagden, terwijl gedaagden aanvoerden dat eiser eerder op de hoogte had kunnen zijn door publicaties in lokale kranten en de Staatscourant. De rechtbank oordeelde dat de vijfjarige verjaringstermijn pas ingaat bij daadwerkelijke, subjectieve bekendheid van eiser met de schade en de aansprakelijke persoon. De rechtbank verwierp het verweer van gedaagden dat eiser eerder op de hoogte had kunnen zijn van de bezwaren, en concludeerde dat de door gedaagden aangevoerde verjaringsgronden niet opgingen. De rechtbank oordeelde dat gedaagden onrechtmatig hadden gehandeld door onbevoegd namens eiser te handelen en dat eiser recht had op schadevergoeding, die nader moest worden opgemaakt bij staat. Gedaagden werden veroordeeld in de proceskosten van eiser. Het vonnis benadrukt het belang van subjectieve bekendheid in het kader van verjaring en de gevolgen van onbevoegde vertegenwoordiging in juridische procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 101171 / HA ZA 09-358
datum vonnis: 9 maart 2011 (H)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
verder te noemen [eiser],
advocaat: mr. J.C. van Nie te Almelo,
tegen
1) [gedaagde 1],
en
2) [gedaagde 2],
beiden wonende te [plaats],
gedaagden,
verder tezamen ook te noemen [gedaagden],
advocaat: mr. E.G. Blankestijn te Almelo.
Het verdere procesverloop
1.1 Voor het procesverloop verwijst de rechtbank naar hetgeen daarover is weergegeven in de tussenvonnissen van 13 oktober 2010, 18 november 2009 en 5 augustus 2009.
1.2 Bij het tussenvonnis van 13 oktober 2010 zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over het door [gedaagden] gevoerde verweer dat de vordering van [eiser] is verjaard.
Hierop zijn door partijen de volgende conclusies genomen:
- door [eiser] een akte met productie;
- door [gedaagden] een antwoordakte met producties;
- door [eiser] een akte uitlating met een eerder in het geding gebrachte productie.
1.3 Vonnis is bepaald op heden.
De verdere beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
2.1 De rechtbank neemt over hetgeen in de eerdere tussenvonnissen van 13 oktober 2010,
18 november 2009 en 5 augustus 2009 is overwogen en beslist.
2.2 [gedaagden] voert tegen het gestelde onrechtmatig handelen en de vordering tot vergoeding van schade – samengevat – de volgende verweren :
a) [gedaagden] heeft opdracht ontvangen van [eiser] om namens deze bezwaren en zienswijzen in te brengen tegen het op 1 oktober 1999 door de Gemeente Haaksbergen ter inzage gelegde ontwerp-bestemmingsplan;
b) de vordering is verjaard;
c) het is niet gebleken dat de Gemeente Haaksbergen als gevolg van de door [gedaagden] ingediende bezwaren en zienswijzen de agrarische bestemming van het door [eiser] bewoonde perceel heeft gehandhaafd;
d) de kans dat de huidige -agrarische- bestemming van de woning wordt herzien, is aanwezig;
e) [gedaagden] bestrijdt dat [eiser] schade heeft geleden en tekent daarbij aan zich af te vragen waar de immateriële schadecomponent op ziet, die door [eiser] is gesteld.
2.3 Het verweer van [gedaagden] als hiervoor aangehaald in rechtsoverweging 2.2 sub a is door de rechtbank verworpen bij het tussenvonnis van 13 oktober 2010 (rechtsoverweging 2.8). Hierdoor is komen vast te staan dat [gedaagden] onbevoegdelijk namens [eiser] heeft gehandeld. Zulks moet als een onrechtmatige handelwijze van [gedaagden] jegens [eiser] aangemerkt worden.
Voor de verdere uitkomst van het geschil dient het overige door [gedaagden] gevoerde verweer beoordeeld te worden.
2.4 [gedaagden] stelt met betrekking tot het door hem op verjaring gedane beroep – samengevat – het volgende:
a) [eiser] wist, althans werd geacht kennis te hebben genomen van het onrechtmatig handelen door kennisneming van alle post van [gedaagden] met betrekking tot de aangelegenheid van het ontwerp-bestemmingsplan aan de broer van [eiser] (X), die door deze laatste aan [eiser] zou worden doorgezonden;
en voorts aanvullend
b) [eiser] had na 21 december 2000 kennis kunnen nemen van de door [gedaagden] tegen het ontwerp-bestemmingsplan ingediende bezwaren en zienswijzen door de publicatie op 21 december 2000 van de ter inzage legging van het bestemmingsplan in het Haaksbergs Weekblad, de Twentsche Courant Tubantia en de Staatscourant.
In dit verband voert [gedaagden] ook aan dat op 19 juli 2001 de gedeeltelijke goedkeuring het onderhavige bestemmingsplan is gepubliceerd in de Staatscourant, Haaksbergs Weekblad en Twentsche Courant Tubantia.
[eiser] voert aan pas op 25 augustus 2008 bekend te zijn geworden met de indiening van de door [gedaagden] namens hem ingediende bezwaren en zienswijzen tegen het op
1 oktober 1999 ter inzage gelegde ontwerp-bestemmingsplan, dit ter gelegenheid van de mondelinge behandeling ten overstaan van de commissie bezwaarschriften van de Gemeente Haaksbergen, van door [eiser] ingediend bezwaar tegen weigering van Burgemeester en Wethouders gevolg te geven aan een verzoek van [eiser] tot wijziging van het bestemmingsplan, dan wel het verlenen van vrijstelling van het gebruiksverbod van de planvoorschriften van het bestemmingsplan. Deze aktie van bezwaar van [eiser] vloeide voort uit zijn wens een woonbestemming te verkrijgen voor de door hem bewoonde woning.
[eiser] betwist gemotiveerd dat de door [gedaagden] voor verjaring aangevoerde gronden op gaan. In dat verband voert [eiser] onder meer aan dat hij niet is geïnformeerd over de door [gedaagden] tegen het ontwerp-bestemmingsplan ingediende bezwaren en zienswijzen, alsook dat het voor het ingaan van de vijfjarige verjaringstermijn gaat om subjectieve bekendheid.
2.5 Bij de beoordeling van het geschilpunt over de verjaring stelt de rechtbank voorop dat de vijfjarige verjaringstermijn eerst gaat lopen op de dag, volgende op die waarop dat de benadeelde bekend is geworden met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. Het gaat daarbij om daadwerkelijke bekendheid van de benadeelde.
Bij de hiervoor in rechtsoverweging 2.4 sub a aangevoerde grond voor verjaring gaat het er om of ervan kan worden uitgegaan dat [eiser] wist, althans geacht kon worden te weten, van het onrechtmatig handelen van [gedaagden] door het doorzenden door [X] (broer van [eiser]) aan [eiser] van post, die door [gedaagden] aan [X] over de aangelegenheid van bezwaren tegen het onderhavige ontwerp-bestemmingsplan was verzonden.
Bij het tussenvonnis van 13 oktober 2010 is evenwel al overwogen dat uit de gehouden getuigenverhoren niets naar voren is gekomen over (daadwerkelijke) communicatie naar [eiser] over de aangelegenheid van het bestemmingsplan. Daaruit vloeit voort dat uit de door [gedaagden] gestelde correspondentie aan [X] geen wetenschap van [eiser] kan worden afgeleid, die grond is voor het ingaan van de vijfjarige verjaringstermijn.
Bij de hiervoor in rechtsoverweging 2.4 sub b aangevoerde verjaringsgrond gaat het om wetenschap, die [eiser] zou hebben kunnen verkrijgen door kennisneming van stukken naar aanleiding van de door [gedaagden] aangehaalde publicaties. Zoals hiervoor al overwogen gaat het bij het ingaan van de vijfjarige verjaringstermijn om subjectieve, daadwerkelijke bekendheid van de benadeelde. Het is voor het ingaan van de vijfjarige verjaringstermijn dan ook irrelevant of [eiser] kennis had kunnen nemen van het onrechtmatige handelen van [gedaagden] door naar aanleiding van dergelijke publicaties stukken te raadplegen. Het door [gedaagden] voor de verjaring gedane beroep op publicaties over het onderhavige bestemmingsplan faalt dan ook.
De conclusie is dat de door [gedaagden] voor verjaring aangevoerde gronden niet opgaan.
2.6 Het verweer van [gedaagden] dat niet zou vaststaan dat de Gemeente Haaksbergen de agrarische bestemming van de woning heeft gehandhaafd als gevolg van de door [gedaagden] ingediende bezwaren en zienswijzen, acht de rechtbank ontoereikend gelet op de omstandigheid dat het niet voor de hand ligt dat de Gemeente Haaksbergen bij de behandeling van het ontwerp-bestemmingsplan de woonbestemming van de onderhavige woning gewijzigd heeft in agrarische bestemming naar aanleiding van andere overwegingen, dan die samenhangen met de door [gedaagden] mede namens [eiser] ingediende bezwaren en zienswijzen en een nadere explicatie bij dit verweer ontbreekt.
De rechtbank passeert dan ook dit verweer als onvoldoende met redenen omkleed.
2.7 Op grond van het overwogene in rechtsoverweging 2.8 van het tussenvonnis van
13 oktober 2010 en de rechtsoverwegingen 2.5 en 2.6 van dit vonnis moeten alle door
[gedaagden] tegen de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht gevoerde verweren
worden afgewezen.
De gevorderde verklaring voor recht is dan ook toewijsbaar.
2.8 [gedaagden] voert ook verweer met betrekking tot de schade, die voor [eiser] is
ontstaan als gevolg van het onrechtmatige handelen van [gedaagden].
[eiser] stelt dat de schade vooralsnog niet eenvoudig kan worden begroot en vordert om
die reden dat de schade nader wordt opgemaakt bij staat.
Naar het oordeel van de rechtbank is de mogelijkheid van schade aannemelijk.
Aangezien het niet mogelijk is de schade in dit vonnis te begroten, zal de rechtbank bepalen
dat de schadevergoeding dient te worden opgemaakt bij staat. Bij de schadestaatprocedure
zal het verweer van [gedaagden] met betrekking tot de schade aan de orde komen. Het verweer
van [gedaagden] met betrekking tot dat onderwerp behoeft dan ook in het kader van deze
procedure niet verder behandeld te worden.
2.9 De vorderingen van [eiser] zijn gericht tegen de gedaagden sub 1 en 2. Uit de conclusie van antwoord (sub 2) van [gedaagden] kan worden afgeleid dat [gedaagde 2] (de gedaagde sub 2) als gevolmachtigde van de gedaagde sub 1 heeft gehandeld. Het onrechtmatig handelen door de gedaagde sub 2 is dan ook mede voor rekening van de gedaagde sub 1. Het gevorderde is dan ook toewijsbaar tegen de gedaagde sub 1 en de gedaagde sub 2.
2.10 [gedaagden] dient als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van
[eiser] te worden veroordeeld. De berekening van de proceskosten is als volgt:
verschotten: € 347,98 (griffiegeld € 262,-- en kosten dagvaarding € 85,98),
salaris advocaat: 4 ½ punt ad tarief II (€ 452,-- per punt) . Verder zijn de gevorderde nakosten toewijsbaar conform huidige rechterlijke praktijk.
De gevorderde verklaring uitvoerbaar bij voorraad is enkel toewijsbaar met betrekking tot de veroordeling tot betaling van de bedragen als bij dit vonnis bepaald.
De beslissing
De rechtbank:
I. Verklaart voor recht dat de gedaagden [gedaagde 1] en. [gedaagde 2] jegens [eiser] onrechtmatig hebben gehandeld door onbevoegde vertegenwoordiging bij de indiening -mede uit naam van [eiser]- van de zienswijzen en bezwaren tegen het op 1 oktober 1999 door de Gemeente Haaksbergen ter inzage gelegde ontwerp-bestemmingsplan “Buitengebied”.
II. Veroordeelt de gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling aan [eiser] van de schade, die [eiser] als gevolg van het onrechtmatig handelen als weergegeven sub I heeft geleden en nog zal lijden, deze schadevergoeding op te maken bij staat.
III. Veroordeelt de gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van het geding tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op
€ 347,98 aan verschotten en € 2.034,-- aan salaris advocaat, waarvan te betalen aan de griffier van dit gerecht:
- € 196,50 aan in debet gesteld griffierecht;
- € 2.034,-- aan salaris voor de advocaat;
zomede aan de advocaat van [eiser] een bedrag van € 65,50 aan niet in debet gesteld griffierecht.
IV. Veroordeelt de gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling aan [eiser] van nakosten ten bedrage van €131,--, dan wel € 205,-- (in geval van betekening van het vonnis).
V. Bepaalt dat de gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] over de ingevolge dit vonnis door hen verschuldigde bedragen wettelijke rente verschuldigd zijn met ingang van 14 dagen na dit vonnis.
VI. Verklaart de kostenveroordelingen als vermeld onder III en IV van het dictum
uitvoerbaar bij voorraad.
VII. Wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Hekker en op 9 maart 2011 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.