ECLI:NL:RBALM:2011:BP7360

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
10 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
: 365049 EJ VERZ. 185/11 (gve
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Eerden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens strafrechtelijke veroordeling en onwerkbare situatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Almelo op 10 maart 2011 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de besloten vennootschap Koninklijke Verpakkingsindustrie Stempher B.V. en de werknemer [verweerder]. De werknemer was op 21 januari 2011 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, voor het plegen van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige dochter. Deze veroordeling leidde tot grote onrust op de werkvloer, waardoor de werkgever, Stempher, het verzoek tot ontbinding indiende op grond van gewijzigde omstandigheden zoals bedoeld in artikel 7:685 BW.

De kantonrechter overwoog dat er sprake was van een ernstige vertrouwensbreuk tussen de werknemer en zijn collega’s, die niet meer met hem wilden samenwerken. Ondanks dat de werknemer zijn leidinggevende op de hoogte had gesteld van de situatie en er coaching en begeleiding was aangeboden, was de werkrelatie onhoudbaar geworden. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever geen verwijt te maken viel en dat de werknemer zelf ook niet meer terug wilde keren naar zijn functie.

De arbeidsovereenkomst werd ontbonden per 1 juli 2011, zonder toekenning van een vergoeding aan de werknemer. De kantonrechter oordeelde dat de omstandigheden die tot de ontbinding leidden, niet aan de werkgever te wijten waren en dat de werknemer geen recht had op een billijke vergoeding. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, waarbij de kantonrechter de beslissing op een openbare zitting bekendmaakte.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Kanton
Locatie Almelo
Zaaknummer : 365049 EJ VERZ. 185/11 (gve)
Beschikking van de kantonrechter d.d. 10 maart 2011 in de zaak van:
de besloten vennootschap Koninklijke Verpakkingsindustrie Stempher B.V.
gevestigd en kantoorhoudende te Rijssen
verzoekster
hierna te noemen Stempher
gemachtigde: mr. W.A.van Overbeek de Meyer,
advocaat te Deventer
tegen
[verweerder]
wonende te [plaats]
verweerder
hierna te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. M.E. Kikkert
advocaat te Enschede
Gezien het op 2 februari 2011 ter griffie van dit gerecht binnengekomen verzoekschrift strekkende tot ontbinding ex artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst.
Gezien het ingekomen verweerschrift en de overige op het geding betrekking hebbende stukken.
Gelet op hetgeen door en/of namens partijen is verklaard bij de mondelinge behandeling van het verzoek op 24 februari 2011, bij welke gelegenheid de gemachtigde van Stempher zich bediend heeft van een pleitnota.
Overweegt:
1.Tussen partijen staat vast dat [verweerder], geboren op 1955, op 1 september 1980 bij Stempher in dienst is getreden en dat hij thans de functie vervult van eerste drukker tegen een bruto salaris van € 2.547,00 bruto per maand exclusief vakantietoeslag bij een werkweek van 36 uur.
2.Door Stempher is zakelijk weergegeven het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd.
Als eerste drukker stuurt [verweerder] de tweede drukkers aan en rapporteert aan de teamleider. Als eerste drukker is hij inzetbaar op alle drukmachines. Hij is werkzaam in wisselende ploegendiensten, is aanwezig bij besprekingen met het team en assisteert bij eenvoudig installatiewerkzaamheden. [verweerder] dient collega-operators vaktechnisch te ondersteunen en zijn kennis en vaardigheden aan hen over te dragen.
[verweerder] is bij vonnis van de rechtbank Almelo van 21 januari 2011 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk voor het plegen van ontucht met zijn minderjarige dochter, geboren in 1982, in de periode van 3 april 1988 tot 3 april 1994.
[verweerder] heeft zijn leidinggevende destijds op de hoogte gesteld van de tegen hem gerezen verdenking, met welke informatie discreet is omgegaan. Na overleg met de arbodienst is coaching en begeleiding aangeboden om weer terug te komen op het werk. Inmiddels was in de woonplaats van [verweerder] onder andere bij een collega de verdenking bekend geworden. Dit heeft onrust op de werkvloer veroorzaakt, die Stempher zoveel mogelijk heeft trachten te beperken door er op te wijzen dat er sprake was van een verdenking.
Op 23 januari 2011 heeft [verweerder] zijn leidinggevende ervan in kennis gesteld dat hij als gevolg van de veroordeling op 21 januari niet op 24 januari kon werken. In [plaats] en op de werkvloer is de veroordeling van [verweerder] snel bekend geworden wat tot onrust heeft geleid. Collega’s van [verweerder] wensen niet meer met hem samen te werken. Bovendien is het gezag van [verweerder] bij zijn collega’s nihil geworden. Er is een onwerkbare situatie ontstaan. Er is gekeken naar een alternatieve functie maar die is er niet. Ook is getracht in onderling overleg tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst te geraken maar die poging is mislukt.
Als [verweerder] weer zijn werkzaamheden wil hervatten, dan kan [verweerder] per direct zijn werkzaamheden hervatten. Bij brief van 15 februari 2011 heeft de ondernemingsraad van Stempher de directie geadviseerd de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te beëindigen gelet op de negatieve reacties van bijna alle andere werknemers. Er is sprake van een gewichtige reden als bedoeld in artikel 7:685 BW, bestaande uit gewijzigde omstandigheden. Er zijn geen redenen aan [verweerder] een vergoeding toe te kenen.
3. Zijdens [verweerder] is geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek en is in geval van ontbinding van de arbeidovereenkomst verzocht hem een vergoeding toe te kennen van
€ 138.218,490 bruto in overeenstemming met de kantonrechtersformule met correctiefactor 1,5.
[verweerder] erkent wat Stempher heeft gesteld betreffende het vonnis van 21 januari 2011. [verweerder] betwijfelt of Stempher discreet met de situatie is omgegaan. Dat het overige personeel te kennen heeft gegeven niet meer met [verweerder] te willen samenwerken is geen reden voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Stempher heeft een inspanningsverplichting om onrust onder het overige personeel te voorkomen. [verweerder] is in hoger beroep gegaan van het vonnis van de rechtbank. De mogelijkheid bestaat dat hij alsnog wordt vrijgesproken. De feiten waarvan hij beschuldigd wordt en waarvoor hij veroordeeld is, hebben niets te maken met de relatie tussen hem als werknemer en Stempher als werkgever en met de door hem verrichte werkzaamheden.
Hij is daarom van mening dat de arbeidsovereenkomst niet ontbonden mag worden “hoewel [verweerder] niet ziet hoe de werkverhouding tussen hem en Stempher moet worden voortgezet”.
4.Naar aanleiding van wat partijen hebben aangevoerd wordt als volgt overwogen.
De arbeidsovereenkomst zal ontbonden worden. [verweerder] heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard dat terugkeren bij Stempher hem niet zinvol en praktisch lijkt. Nu [verweerder] ook al in zijn verweerschrift aangeeft niet te zien hoe de werkverhouding tussen hem en Stempher voortgezet moet worden, kan niet anders geconcludeerd worden dan dat ook [verweerder] van oordeel is dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigen. Er is sprake van een ernstige vertrouwensbreuk tussen [verweerder] enerzijds en een groot deel zijn collega’s.
Van de gewijzigde omstandigheden kan Stempher geen, althans geen noemenswaardig verwijt gemaakt worden. Nadat de verdenkingen tegen [verweerder] bij Stempher bekend waren heeft Stempher [verweerder] begeleid bij het hervatten van zijn werkzaamheden. Ook nadat Stempher op de hoogte was gebracht van de veroordeling heeft Stempher niet indiscreet gehandeld. Uit niets is gebleken dat Stempher de veroordeling van [verweerder] binnen of buiten het bedrijf gecommuniceerd heeft. De ondernemingsraad is ook geheel op eigen initiatief tot haar advies aan de directie van Stempher gekomen. De collega’s van [verweerder] zijn door publicaties in de regionale krant en via internet bekend geworden met de inhoud van het veroordelend vonnis. Er is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen grond aan [verweerder] ten laste van Stempher een vergoeding naar billijkheid toe te kennen.
Nu [verweerder] tijdens het langdurige dienstverband goed heeft gefunctioneerd, zijnde het tegendeel niet gebleken, en omdat de handelingen waarvoor [verweerder] is veroordeeld niets te maken hebben met arbeidsrelatie tussen partijen, zal bij het bepalen van de datum waarop de arbeidsovereenkomst eindigt aansluiting gezocht worden bij de opzegtermijn van artikel 7:672 BW, zijnde vier maanden.
De arbeidsovereenkomst zal derhalve ontbonden worden per 1 juli 2011.
5.Het verzoek houdt geen verband met de opzegverboden bedoeld in artikel 7:670 BW.
Er zijn termen aanwezig de proceskosten te compenseren.
Beschikt:
Ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 juli 2011 op grond van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 7:685 BW.
Compenseert de proceskosten des dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus gegeven te Almelo door mr. G. van Eerden, kantonrechter en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 maart 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.