ECLI:NL:RBALM:2011:BP3462

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105256 ha za 983 van 200
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op verjaring van de bevoegdheid tot invordering van verbeurde dwangsommen

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 2 februari 2011 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eisers, [eiser] en [eiseres], en de Gemeente Haaksbergen. De eisers stelden dat de bevoegdheid van de gemeente tot invordering van verbeurde dwangsommen was verjaard. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet in hun beroep op verjaring konden worden ontvangen. De rechtbank overwoog dat de toenmalige advocaat van de eisers, mr. Kobossen, niet langer als gemachtigde kon worden aangemerkt na afloop van de cassatietermijn. Echter, de rechtbank stelde vast dat stuitingsbrieven voor afloop van de verjaringstermijn waren ontvangen op het adres waar de eisers volgens de GBA stonden ingeschreven. De rechtbank benadrukte dat het nalaten van de eisers om een toereikende voorziening te treffen voor hun post tijdens langdurige afwezigheid voor hun eigen rekening kwam.

De rechtbank nam verder over wat eerder was overwogen in een vonnis van 17 februari 2010 en concludeerde dat de verjaringstermijn niet was verstreken. De rechtbank oordeelde dat de gemeente de verjaring tijdig en rechtsgeldig had gestuit door middel van brieven die aan de advocaat van de eisers waren verzonden. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van de eisers moesten worden afgewezen en dat zij als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moesten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente werden begroot op € 1.166,--, bestaande uit vast recht en salaris voor de advocaat. Het vonnis werd uitgesproken in het openbaar en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 105256 ha za 983 van 2009
datum vonnis: 2 februari 2011 (ak)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
1. [eiser]
2. [eiseres]
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
verder te noemen [eisers],
advocaat: mr. H.H. van Steijn te Apeldoorn,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Haaksbergen,
zetelend te Haaksbergen,
gedaagde,
verder te noemen de gemeente,
advocaat: mr. E.E. Zeelenberg te Enschede.
Het procesverloop
1.1 De rechtbank neemt over wat hierover is overwogen in het tussen partijen gewezen vonnis van deze rechtbank van 17 februari 2010.
1.2 Ter uitvoering van voormeld vonnis heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Voorafgaand aan de comparitie heeft de gemeente een nadere productie in het geding gebracht.
1.3 Ten slotte is vonnis bepaald dat heden wordt uitgesproken.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
2. De rechtbank neemt over wat hierover in voormeld vonnis is overwogen en beslist.
3.1 Gelet op het in artikel IV, eerste lid, Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde overgangsrecht is de rechtbank van oordeel dat het recht zoals dat gold voor 1 juli 2009 van toepassing is op de beoordeling van het onderhavige geschil.
3.2 Ingevolge artikel 5:35, eerste lid, van de Awb zoals dit artikel luidde voor 1 juli 2009, verjaart de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom door verloop van zes maanden na de dag waarop zij is verbeurd. In het tweede lid van dit artikel, zoals dat artikel luidde voor 1 juli 2009, was bepaald dat de verjaring wordt geschorst door, voor zover van belang, ieder wettelijk beletsel voor invordering van de dwangsom. Ingevolge een arrest van de Hoge Raad van 18 februari 2005, NJ 2006, 324, schorst het verzet tegen een dwangbevel en een eventueel hoger beroep tegen dat vonnis, de verjaringstermijn totdat op het verzet respectievelijk het hoger beroep is beslist.
3.3 Hoewel de Awb voor 1 juli 2009 geen regeling over stuiting van de verjaring bevatte, is stuiting, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2002, NJ 2003, 676, wel mogelijk geacht. Ingevolge de hoofdregel van artikel 3:319 van het Burgerlijk Wetboek (BW) begint door de stuiting van de verjaring van een rechtsvordering, tenzij sprake is van het instellen van een eis die door toewijzing wordt gevolgd, een nieuwe verjaringstermijn te lopen. Deze termijn is gelijk aan de oorspronkelijke termijn, doch niet langer dan vijf jaren. Naar het oordeel van de rechtbank dient de vordering van de gemeente die voortvloeit uit het verbeuren van op grond van een last onder dwangsom opgelegde dwangsommen, aangemerkt te worden als een verbintenis uit de wet, zodat ingevolge het bepaalde in artikel 3:317, eerste lid BW de verjaring wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt.
4.1 [eisers] beroepen zich op de verjaring van de bevoegdheid tot invordering en stellen dat met inbegrip van de periode tussen het uitbrengen van de dwangbevelen en het instellen van beide verzetsprocedures, na het einde van de schorsende werking door het arrest van het Gerechtshof van 13 november 2007, meer dan 18 maanden zijn verstreken voordat de gemeente met de brief van 12 maart 2009 een aangetekende brief heeft verzonden die als stuitingshandeling kan worden aangemerkt. De brieven van mr. Blokvoort, de toenmalige raadsvrouwe van de gemeente (hierna: mr. Blokvoort) gericht aan mr. Kobossen, de advocaat die in eerdere procedures is opgetreden voor [eisers] (hierna: mr. Kobossen) kunnen naar de mening van [eisers] niet tot stuiting van de verjaring leiden.
4.2 De gemeente stelt zich daarentegen op het standpunt dat zij de lopende verjaring van haar invorderingsbevoegdheid steeds tijdig en rechtsgeldig heeft gestuit. De brieven van 14 december 2007, 27 maart 2008 en 9 mei 2008 van mr. Blokvoort aan mr. Kobossen zijn naar de mening van de gemeente als zodanig aan te merken, terwijl ook uit de brief van 18 september 2008 door de gemeente niet kon of had moeten worden afgeleid dat mr. Kobossen niet langer als advocaat voor [eisers] optrad. Bovendien zijn de brieven door mr. Kobossen doorgezonden aan het adres waarop [eisers] volgens de gemeentelijke basisadministratie (GBA) staan ingeschreven. Eerst met de stuitingsbrief van 10 maart 2009 heeft mr. Kobossen te kennen gegeven dat [eisers] niet meer zijn cliënten zijn en hierop heeft de gemeente alsnog binnen de lopende verjaringstermijn een stuitingsbrief gezonden aan het GBA-adres van [eisers]
5.1 De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat mr. Kobossen tijdens de verzetprocedures tegen de dwangbevelen bij de rechtbank Almelo en het hoger beroep tegen deze vonnissen bij het Gerechtshof Arnhem, bevoegd was om [eisers] te vertegenwoordigen. Deze volmacht tot het verrichten van handelingen in de betreffende procedures ligt naar het oordeel van de rechtbank besloten in de opdracht van [eisers] aan mr. Kobossen om hen te vertegenwoordigen in de betreffende procedures tegen de gemeente en omvat, gelet op het bepaalde in artikel 3:60, tweede lid BW, tevens de bevoegdheid om een verklaring van de gemeente die bestemd is voor [eisers] in ontvangst te nemen.
5.2 Ten aanzien van de vraag of mr. Kobossen nadat het Gerechtshof op 13 november 2007 het eindarrest heeft gewezen nog als gevolmachtigde van [eisers] dient te worden aangemerkt, is van belang om te beoordelen wanneer de onderliggende rechtsverhouding, te weten de opdracht van [eisers] aan mr. Kobossen om hen te vertegenwoordigen in de procedures tegen de gemeente, als beëindigd dient te worden beschouwd. Dit zal in ieder geval aan de orde zijn indien [eisers] te kennen geven aan mr. Kobossen dat hij de dossiers kan sluiten. [eisers] zijn niet heel duidelijk in hun stellingen op welk moment zij aan mr. Kobossen te kennen hebben gegeven dat zij geen gebruik wensen te maken van de eventuele mogelijkheid om cassatie in te stellen tegen het arrest van het Gerechtshof. Tijdens de comparitie van partijen hebben [eisers] verklaard dat zij in november 2007 na het eindarrest van het Gerechtshof de eindnota van mr. Kobossen hebben ontvangen en hebben meegedeeld aan mr. Kobossen geen geld te hebben om in cassatie te gaan. Een datum konden zij niet noemen. Ook hun advocaat, mr. Van Steijn, heeft tijdens de comparitie verklaard dat hij niet weet wanneer de dossiers gesloten zijn. Hij neemt aan dat de dossiers gesloten zijn na de brief van 20 december 2007 van mr. Kobossen aan mr. Blokvoort.
5.3 De rechtbank overweegt dat het haar, gelet op de inhoud van de brief van mr. Kobossen aan mr. Blokvoort van 20 december 2007, aannemelijk voorkomt dat [eisers] eerst na de brief van 20 december 2007 te kennen hebben gegeven dat zij berusten in oordeel van het Gerechtshof, neergelegd in het arrest van 13 november 2007. Hiervan uitgaande dient de brief van 14 december 2007 van mr. Blokvoort aan mr. Kobossen aangemerkt te worden als een stuitingshandeling waardoor een nieuwe verjaringstermijn van zes maanden is aangevangen. Ook indien aangenomen zou moeten worden dat mr. Kobossen reeds voor 14 december 2007 niet meer als gevolmachtigde van [eisers] in de procedures tegen de gemeente zou kunnen worden aangemerkt, is de rechtbank van oordeel dat met de brief van 14 december 2007 de verjaring is gestuit. Immers, door [eisers] wordt erkend dat mr. Kobossen de brief van mr. Blokvoort van 14 december 2007 heeft doorgeleid aan het adres [adres]en [woonplaats], zijnde het GBA-adres waarop [eisers] vanaf 12 april 2000 onafgebroken ingeschreven staan en dat deze brief ook is ontvangen op dit adres. Weliswaar hebben [eisers] tijdens de comparitie verklaard dat zij niet voor hun vertrek op 5 of 6 januari 2008, maar eerst eind oktober 2008 na terugkeer uit Scandinavië kennis hebben genomen van de brief van 14 december 2007, doch gelet op de brief van mr. Kobossen aan mr. Blokvoort van 20 december 2007, waarvan de inhoud door [eisers] niet worden betwist, passeert de rechtbank deze stelling. Dit betekent dat op of omstreeks 20 december 2007 een nieuwe verjaringstermijn van zes maanden is aangevangen.
5.4 Ten aanzien van de vraag of de gemeente met de verzending van de brieven van 27 maart 2008 en/of 9 mei 2008 en/of 18 september 2008 aan mr. Kobossen de verjaringstermijn opnieuw heeft gestuit overweegt de rechtbank dat op 27 maart 2008 de termijn van drie maanden waarbinnen het beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof Arnhem van 13 november 2007 had dienen te worden ingesteld, is verstreken. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de opdracht van [eisers] aan mr. Kobossen om hen in rechte te vertegenwoordigen is beëindigd zodat ook de hiermee verband houdende volmacht is geëindigd. Dat betekent dat mr. Kobossen op 27 maart 2008, 9 mei 2008 en 18 september 2008 niet meer bevoegd was om een verklaring van de gemeente namens [eisers] in ontvangst te nemen, tenzij sprake zou zijn van een meeromvattende volmacht van [eisers] aan mr. Kobossen, hetgeen door de gemeente evenwel niet is gesteld.
5.5 Wat betreft de stelling van de gemeente dat het haar tot de handgeschreven aantekeningen van mr. Kobossen op de stuitingsbrief van 10 maart 2009 niet duidelijk was dat mr. Kobossen niet meer optrad als gemachtigde voor [eisers], en dat zij zulks uit de brief van 23 september 2008 van mr. Kobossen aan mr. Blokvoort niet kon dan wel had behoren afleiden, overweegt de rechtbank dat uit de brief van 23 september 2008 genoegzaam blijkt dat mr. Kobossen niet meer als gemachtigde van [eisers] optreedt. Hij schrijft immers dat hij hen al bijna een jaar niet meer heeft gesproken, nadat hij de dossiers heeft gesloten. Dit betekent onmiskenbaar dat de volmacht die voortvloeide uit de opdracht om [eisers] te vertegenwoordigen in de procedures tegen de gemeente is beëindigd.
5.6 Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat mr. Blokvoort met de verzending namens de gemeente van de brieven van 27 maart 2008, 9 mei 2008 en 18 september 2008 aan mr. Kobossen de verjaringstermijn niet heeft gestuit.
6.1 De gemeente heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat mr. Kobossen de brieven van 27 maart 2008 en 9 mei 2009 heeft doorgezonden naar het adres waarop [eisers] volgens de gemeentelijke basisadministratie (GBA) staan ingeschreven. [eisers] stellen dat de brieven weliswaar zijn ontvangen op het GBA-adres waarop zij vanaf 12 april 2000 staan ingeschreven, maar dat zij eerst na terugkomst in Nederland eind oktober 2008 kennis hebben genomen van de inhoud van deze brieven.
6.2 De rechtbank overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 3:317 BW in combinatie met het bepaalde in artikel 3:37 BW de stuitingsmededeling die besloten ligt in de brieven van 27 maart 2008, 9 mei 2008 en 18 september 2008 in beginsel eerst werking heeft, indien de brieven [eisers] hebben bereikt. In de tweede volzin van artikel 3:37, tweede lid BW is evenwel bepaald dat ook een verklaring die hem tot wie zij was gericht, niet of niet tijdig heeft bereikt, haar werking heeft, indien dit niet of niet tijdig bereiken het gevolg is van zijn eigen handeling, van de handeling van personen voor wie hij aansprakelijk is, of van andere omstandigheden die zijn persoon betreffen en rechtvaardigen dat hij het nadeel draagt.
6.3 Uit de brief van mr. Kobossen aan mr. Blokvoort van 23 september 2008 blijkt dat mr. Kobossen de brieven van 27 maart en 9 mei 2008 destijds heeft doorgezonden naar de zoon van [eisers]die woonachtig is op het GBA-adres [adres] en [woonplaats]. Ook de brief van 18 september 2008 heeft mr. Kobossen, zo blijkt uit de brief van 23 september 2008, bij seperaat verzonden brief doorgezonden aan de kinderen van [eisers]. Deze handelwijze ligt, gelet op de gedragsregels voor advocaten, naar oordeel van de rechtbank ook voor de hand. Blijkens de door [eisers] afgelegde verklaring tijdens de comparitie van partijen zijn de doorgezonden brieven van mr. Blokvoort ook ontvangen op het adres [adres] en [woonplaats]. De omstandigheid dat [eisers] eerst na terugkeer uit Scandinavië in oktober 2008 kennis hebben genomen van de inhoud van deze brieven omdat zij aan hun zoon te kennen hebben gegeven dat hij alleen post afkomstig van de belastingdienst diende te openen, zoals door hen is gesteld tijdens de comparitie, dient naar het oordeel van de rechtbank voor hun risico te komen. Indien een persoon gedurende langere tijd, in casu zelfs gedurende ongeveer 10 maanden niet verblijft op het adres waarop hij/zij in de GBA is ingeschreven, dient een toereikende voorziening getroffen te worden voor de post die op dat adres wordt ontvangen. Nu uit de verklaringen van [eisers] blijkt dat zij dit hebben nagelaten, is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 3:37. derde lid, tweede volzin BW, waardoor de verklaringen, neergelegd in de brieven van 27 maart 2008, 9 mei 2008 en 18 september 2008 toch hun werking hebben gekregen op het moment dat deze brieven zijn ontvangen op het adres [adres] en [woonplaats].
6.4 Gesteld, noch gebleken is dat de brieven van mr. Blokvoort van 27 maart 2008, 9 mei 2008 en 18 september 2008 eerst geruime tijd na de ontvangst door mr. Kobossen door hem zijn doorgezonden aan het adres [adres] en [woonplaats], terwijl dit gelet op de brieven van mr. Kobossen van 13 mei 2008 en 23 september 2008 ten aanzien van de brieven van 9 mei 2008 en 18 september 2008 ook onwaarschijnlijk wordt geacht. Gelet op feit dat in Nederland brieven in het algemeen de eerste werkdag na verzending plegen aan te komen en de stuitingsbrieven geruime tijd voor het verstrijken van de verjaringstermijn zijn verzonden aan mr. Kobossen, neemt de rechtbank aan dat de brieven van 27 maart 2008, 9 mei 2008 en 18 september 2008 tijdig, dat wil zeggen voor het verstrijken van de verjaringstermijn, zijn ontvangen op het GBA-adres van [eisers], [adres] en [woonplaats].
6.5 Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het door [eisers] gedane beroep op verjaring niet kan slagen. Dit betekent tevens dat de door hen verzochte verklaring voor recht niet kan worden toegewezen.
7. [eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten van de zijde van de gemeente worden begroot op:
- vast recht € 262,--
- salaris advocaat € 904,-- ( 2 punten x tarief € 452,--)
Totaal € 1.166,--.
De beslissing
De rechtbank:
I. Wijst de vorderingen af.
II. Veroordeelt [eisers] in de proceskosten met de bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn betaald, [eisers] daarover wettelijke rente zijn verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag van algehele voldoening. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op € 262,-- aan verschotten en € 904,-- aan salaris voor de advocaat.
III. Verklaart dit vonnis voor wat betreft onderdeel II. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. A.M.S. Kuipers en op 2 februari 2011 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.