ECLI:NL:RBALM:2011:BP3438

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
109581 HA ZA 10/221
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichtingen van de assurantietussenpersoon na beëindiging van de overeenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 2 februari 2011 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een assurantietussenpersoon, aangeduid als [eiseres], en haar voormalige cliënt, [gedaagde]. De kern van het geschil betreft de vraag of [gedaagde] verplicht is om prolongatienota's te voldoen, nadat hij de overeenkomst met [eiseres] had opgezegd. [Gedaagde] stelt dat de vordering van [eiseres] is verjaard en dat hij geen verdere verplichtingen heeft, aangezien hij de overeenkomst met [eiseres] per 31 december 2000 heeft beëindigd. De rechtbank overweegt dat de verjaring van de vordering door [eiseres] op verschillende momenten is gestuit, waardoor de vordering niet is verjaard. De rechtbank concludeert dat [eiseres] niet voldoende heeft aangetoond dat zij de prolongatienota's op een rechtmatige wijze heeft voldaan, aangezien zij geen toestemming van [gedaagde] heeft verkregen na de beëindiging van de overeenkomst. De rechtbank wijst de vordering van [eiseres] af en veroordeelt haar in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de zorgplicht van de assurantietussenpersoon en de noodzaak om de cliënt tijdig te informeren over belangrijke zaken na beëindiging van de overeenkomst.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 109581 HA ZA 10/221
datum vonnis: 2 februari 2011
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
eiseres,
verder te noemen [eiseres],
advocaat mr. E.R. Jonker te Leusden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
verder te noemen [gedaagde],
advocaat mr. E.D. Breuning ten Cate te Almelo.
1. Het procesverloop
1.1. Bij tussenvonnis van 28 april 2010 is een comparitie van partijen gelast.
1.2. Voorafgaand aan de comparitie heeft [eiseres] een akte houdende voorwaardelijke wijziging van eis genomen alsmede een aantal producties met toelichting in het geding gebracht.
1.3. Voorafgaand aan de comparitie heeft [gedaagde] nog een aantal producties in het geding gebracht.
1.4. Op 27 september 2010 heeft een comparitie van partijen plaatsgehad, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen.
1.5. Partijen hebben vervolgens nog een conclusie na comparitie genomen.
1.6. Het vonnis is bepaald op heden.
2. De beoordeling
2.1. De rechtbank neemt over hetgeen in het tussenvonnis van 28 april 2010 over de feiten, de vordering en de onderbouwing daarvan en het verweer is overwogen en beslist.
2.2. Als gesteld en erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, staat naar het oordeel van de rechtbank het volgende vast.
2.3. [Eiseres] is assurantietussenpersoon en heeft de verzekeringsportefeuille van [gedaagde] beheerd. De portefeuille bestond uit aansprakelijkheids-, inboedel- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, een tweetal levensverzekeringen en twee pensioenverzekeringen.
2.4. Voor een kalenderjaar maakte [eiseres] een overzicht van het totale bedrag aan premies dat [gedaagde] dat jaar diende te voldoen. [Gedaagde] betaalde het totale bedrag aan premies in vier kwartalen. Voor het jaar 2000 heeft [eiseres] een ‘overzicht verzekeringen 2000’ aan [gedaagde] verstrekt. Voor een verstreken kalenderjaar stelde [eiseres] een 'jaarafrekening' op. Over het jaar 2000 heeft [gedaagde] geen jaarafrekening ontvangen.
2.5. Op 21 september 2000 heeft [gedaagde] schriftelijk aan [eiseres] bericht dat hij met ingang van 31 december 2000 voor zowel privé als voor de vennootschappen geen gebruik meer wenste te maken van de diensten van [eiseres].
2.6. In 2001 heeft [eiseres] aan [gedaagde] facturen gezonden met betrekking tot de prolongatie van de aansprakelijkheids-, inboedel- en arbeidsongeschiktheidsverzekering ten bedrage van € 3.579,45, welk bedrag [gedaagde] onbetaald heeft gelaten.
2.7. In 2000 heeft [eiseres] aan [gedaagde] in verband met de levensverzekeringen en pensioenpolissen facturen gezonden voor een bedrag van € 3.235,32. [Gedaagde] heeft deze facturen onbetaald gelaten.
2.8. In 2001 heeft [eiseres] aan [gedaagde] in verband met de levensverzekeringen en pensioenpolissen facturen gezonden voor een bedrag van € 1.420,20. [Gedaagde] heeft deze facturen eveneens onbetaald gelaten.
2.9. Op 8 september 2003 heeft [gedaagde] aan [eiseres] een bedrag betaald van € 358,78.
2.10. In deze procedure is de vraag aan de orde of [eiseres] jegens [gedaagde] nog aanspraak kan maken op betaling van voorgeschoten premies voor de onderhavige verzekeringen over de periode nadat [gedaagde] de overeenkomst met [eiseres] had beëindigd.
2.11. Daartoe stelt [eiseres] dat zij volgens haar gegevens nog steeds bekend stond als verzekeringstussenpersoon van [gedaagde]. Om die reden heeft [eiseres] de prolongatiefacturen van de AVP, Inboedel en AOV over 2001 aan de verzekeraars voldaan c.q. voorgeschoten en is [gedaagde] verplicht deze aan [eiseres] terug te betalen. [Eiseres] beroept zich op een zorgplicht jegens [gedaagde] juist om te voorkomen dat de verzekeringen zouden worden geroyeerd. Pas na verzending van de prolongatienota’s heeft de overgang van intermediair plaatsgevonden.
2.12. [Eiseres] stelt met betrekking tot de levensverzekeringen en pensioenpolissen dat mondeling is afgesproken dat de premie van deze verzekeringen per kwartaal zou worden voldaan, maar dat [gedaagde] deze afspraak niet is nagekomen. Ook deze bedragen heeft [eiseres] aan de verzekeraars betaald c.q. voorgeschoten.
2.13. [Gedaagde]’s primaire verweer berust op de stelling dat de vordering van [eiseres] is verjaard, subsidiair stelt [gedaagde] dat [eiseres] door het tijdsverloop zijn rechten heeft verwerkt. Voorts stelt [gedaagde] dat hij de verschuldigde kwartaalbedragen over het jaar 2000 geheel aan [eiseres] heeft betaald en dat hij over dat jaar niets meer verschuldigd is.
Met betrekking tot de prolongatienota’s stelt [gedaagde] dat deze betrekking hebben op de periode na opzegging van de overeenkomst met [eiseres] en daarom niet verschuldigd zijn. Zou [gedaagde] alsnog aan [eiseres] moeten betalen dan betaalt [gedaagde] dubbel, omdat hij over dezelfde periode aan de nieuwe intermediair [X] heeft betaald.
Met betrekking tot de levensverzekeringen en pensioenverzekeringen stelt [gedaagde] dat hij geen opdracht heeft gegeven aan [eiseres] tot het doen van stortingen. Betaling per kwartaal is niet overeengekomen. Met betrekking tot genoemde verzekeringen bepaalde [gedaagde] jaarlijks of hij daarop stortingen zou doen. Uit het door [eiseres] overgelegde 'overzicht verzekeringsjaar 2000' blijkt niet dat premies van de levensverzekeringen per kwartaal zouden worden voldaan. Voormalig medewerker van [eiseres], de heer [Y], bevestigt in zijn verklaring dat er geen mondelinge afspraak met betrekking tot de premiebetaling is gemaakt, maar dat er jaarlijks overleg met de accountant was over inleg in een bepaald jaar.
2.14. Met betrekking tot het gestelde beroep op verjaring overweegt de rechtbank het volgende. Een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of een doen verjaart op grond van artikel 3:307 BW door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden, tenzij de verjaring wordt gestuit.
Weliswaar is meer dan vijf jaar verlopen na het opeisbaar worden van de door [eiseres] aan [gedaagde] gezonden facturen, doch naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de door partijen overgelegde stukken dat een lopende verjaring op meerdere momenten is gestuit. Zo heeft [eiseres] in september 2004 via deurwaarderskantoor Bosveld [gedaagde] via zijn toenmalige raadsman Visser andermaal gemaand tot betaling. Door die aanmaning is de verjaring gestuit en is de termijn van vijf jaar opnieuw gaan lopen. Weliswaar heeft [eiseres] na 2004 enige jaren stilgezeten, doch voor het verstrijken van de verjaringstermijn is [eiseres] bij brief van 11 augustus 2008 opnieuw in actie gekomen. Daarmee is de verjaring andermaal gestuit en is een nieuwe verjaringstermijn aangevangen. Binnen die lopende verjaringstermijn heeft [eiseres] [gedaagde] in rechte betrokken. De conclusie moet derhalve zijn dat bij die stand van zaken niet gezegd kan worden dat de vorderingen van [eiseres] door verjaring tenietgegaan zijn.
2.15. Met betrekking tot het door [gedaagde] gedane beroep op rechtsverwerking, overweegt de rechtbank als volgt. Voor het aannemen van rechtsverwerking is volgens de rechtspraak van de Hoge Raad (o.a. HR 26 maart 1999, NJ 1999, 445) het enkele tijdsverloop of stilzitten niet voldoende. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de wederpartij in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld in geval de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. Toegepast op het hier aan de orde zijnde geval betekent dat het volgende. Weliswaar heeft [eiseres] na de laatste actie van [gedaagde] in september 2004 pas weer in augustus 2008 van zich laten horen, doch het enkele tijdsverloop of het stilzitten van [eiseres] op zich is onvoldoende voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking. Daarvoor is nodig dat sprake is van bijzondere omstandigheden die tot de slotsom zouden kunnen leiden dat bij [gedaagde] het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [eiseres] van zijn aanspraken zou afzien, dan wel dat [gedaagde] bij toewijzing van de aanspraken van [eiseres] in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld. Dergelijke bijzondere omstandigheden heeft [gedaagde] echter in de dit verband niet of onvoldoende gesteld. Het beroep op rechtsverwerking faalt dan ook.
2.16. Met betrekking tot de overige door partijen ingenomen stellingen overweegt de rechtbank het volgende.
De overeenkomst die tussen [eiseres] en [gedaagde] is gesloten kan worden gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 e.v. BW. Ingevolge artikel 7:401 BW moet de opdrachtnemer bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht nemen. Artikel 7:408 BW bepaalt dat de opdrachtgever de overeenkomst van opdracht te allen tijde kan opzeggen. [Eiseres] beroept zich voor wat de rechtsverhouding met [gedaagde] op haar algemene voorwaarden. [Gedaagde] heeft de toepasselijkheid daarvan op zich niet betwist, doch een exemplaar van de algemene voorwaarden is niet in het geding gebracht. Ook overigens heeft geen der partijen meer specifiek een beroep op bepalingen uit de algemene voorwaarden gedaan, zodat de rechtbank deze verder niet in haar oordeel zal betrekken.
Bij brief van 21 september 2000 heeft [gedaagde] de overeenkomst van opdracht met [eiseres] opgezegd met als einddatum 31 december 2000. In deze brief heeft hij ook uitgelegd waarom hij een einde wilde maken aan de dienstverlening door [eiseres]. [gedaagde] was ontevreden over de dienstverlening door [eiseres] na het vertrek van de heer [Y]. De brief bevatte voorts de aankondiging dat het intermediairschap aan [X] uit Rotterdam zou worden overgedragen en dat laatstgenoemde vanaf heden de maatschappijen zou benaderen in verband met overname van de verzekeringen. [Gedaagde] verzocht bovendien om een eindafrekening zodat hij kon zien wat er nog verrekend diende te worden onder toevoeging van de mededeling: 'indien dit afwijkt van de termijnbetalingen die zijn gedaan voor de verzekeringen kunnen wij dit verrekenen.' Tenslotte deelde [gedaagde] met betrekking tot de levensverzekeringen mede: 'aangaande leven zal er waarschijnlijk dit jaar geen storting worden gedaan (…)'.
Naar het oordeel van de rechtbank laat de brief niets aan duidelijkheid te wensen over. [gedaagde] wenste na 31 december 2000 niet langer dat [eiseres] zijn verzekeringsportefeuille beheerde. Uit de stukken blijkt dat [eiseres] op geen enkele wijze op deze brief heeft gereageerd. [Gedaagde] heeft er dan ook naar het oordeel van de rechtbank terecht van mogen uitgaan dat de relatie met [eiseres] op 31 december 2000 was beëindigd, behoudens eventuele verrekening op grond van een door [eiseres] op te stellen eindafrekening over het kalenderjaar 2000. Vast is komen te staan dat [gedaagde] de verzochte eindafrekening nimmer heeft ontvangen. [Gedaagde] heeft met betrekking tot de AVP, AOV en inboedelverzekering over het jaar 2000 onbetwist gesteld dat hij de betreffende kwartaalbedragen heeft voldaan zodat [eiseres] ter zake niets meer te vorderen heeft. De rechtbank zal voor het vervolg van de juistheid van deze stelling uitgaan.
2.17. Met betrekking tot de AVP, AOV en inboedelverzekering stelt [eiseres] dat de betreffende verzekeringsmaatschappij haar door middel van prolongatienota's voor het volgende verzekeringsjaar 2001 heeft belast, dat zij deze nota's voor [gedaagde] heeft voorgeschoten en dat [gedaagde] derhalve gehouden is om deze nota's te voldoen. [Eiseres] voert daarbij aan dat het een normale gang van zaken is dat prolongaties worden doorbelast bij degene die op dat moment bij de verzekeraar als tussenpersoon bekend staat, in casu [eiseres]. [Gedaagde] stelt zich op het standpunt dat deze prolongatienota's zien op de periode na beëindiging van de relatie met [gedaagde] en dat [eiseres] de betreffende facturen derhalve zonder opdracht van [gedaagde] aan de verzekeraars heeft voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de zorgplicht als redelijk handelend tussenpersoon met zich dat wanneer een cliënt, gelijk [gedaagde], de overeenkomst met de tussenpersoon beëindigt, laatstgenoemde de betreffende verzekeraars daarvan op de hoogte stelt. Tijdens de comparitie heeft [eiseres] desgevraagd geantwoord na de opzegging door [gedaagde] niets te hebben gedaan en geen contact met verzekeraars te hebben opgenomen. Voorts is niet gesteld noch gebleken dat [eiseres] na ontvangst van de prolongatienota's voor het verzekeringsjaar 2001 met [gedaagde] in contact is getreden alvorens deze nota's aan de verzekeraars te voldoen. Het na beëindiging van de overeenkomst met [gedaagde] en zonder daarvoor afzonderlijk opdracht te hebben ontvangen voldoen van de betreffende prolongatienota's, dient dan ook in redelijkheid voor rekening en risico van [eiseres] te komen. Daaraan kan naar het oordeel van de rechtbank niet afdoen dat de intermediairswijziging eerst na ontvangst van de prolongatienota’s is geëffectueerd. Ook de stelling dat wanneer [eiseres] de prolongatienota's niet zou hebben voorgeschoten, de verzekeringen zouden zijn geroyeerd, snijdt geen hout. Wanneer een verzekerings-maatschappij constateert dat er een premieachterstand is, zal zij de verzekerde eerst een termijn gunnen alsnog te betalen alvorens sprake zal kunnen zijn van beëindiging of schorsing van de verzekeringsovereenkomst of de dekking. Tenslotte overweegt de rechtbank in dit verband nog dat het op de weg van [eiseres] had gelegen om te bewerkstelligen dat door haar onbevoegd gedane betalingen ongedaan zouden worden gemaakt. Dat zij daartoe is overgegaan, is gesteld noch gebleken.
2.18. Voor wat betreft de levensverzekeringen en pensioenpolissen overweegt de rechtbank als volgt. Uit de stellingen van [gedaagde], het ‘overzicht verzekeringen 2000’ en de verklaring van [Y] volgt naar het oordeel van de rechtbank dat er terzake de levensverzekeringen en de pensioenpolissen geen afspraak is gemaakt tot kwartaal betaling van premies. [Gedaagde] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat jaarlijks aan het eind van het jaar in overleg met voornoemde [Y] zou worden besloten of er stortingen op de polissen werden gedaan. In de opzeggingsbrief van 21 september 2000 heeft [gedaagde] ondubbelzinnig duidelijk aangegeven dat er met betrekking tot de levenpolissen waarschijnlijk geen stortingen zouden worden gedaan. In weerwil van deze mededeling heeft [eiseres] echter voor het jaar 2000 zonder voorafgaand overleg met en toestemming van [gedaagde] toch stortingen gedaan ten bedrage van € 3.235,32. Dit blijkt onder meer uit de nota van Nationale Nederlanden van 1 november 2000 waarvan betaling plaatsvond na ontvangst door [eiseres] van de opzeggingsbrief van [gedaagde]. Ook voor het jaar 2001 heeft [eiseres] zonder toestemming en opdracht van [gedaagde] nog stortingen op de levensverzekeringen en pensioenpolissen verricht ten bedrage van € 1.420,20. Uit dit alles is voor de rechtbank voldoende komen vast te staan dat [eiseres] haar administratie niet voldoende op orde had en dat zij door dat niet te doen daarmee niet heeft voldaan aan de zorgvuldigheid die van een tussenpersoon mag worden verwacht. De door [eiseres] gestelde betalingen aan de verzekeraars dienen dan ook voor haar rekening en risico te komen. Voorts overweegt de rechtbank nog dat ook wat dit onderdeel van de vordering betreft niet is gebleken dat [eiseres] getracht heeft de door haar onbevoegd gedane betalingen aan de verzekeraars ongedaan te maken.
2.19. De rechtbank overweegt voorts nog dat de wijze waarop [eiseres] heeft gehandeld bepaald geen schoonheidsprijs verdient. Niet goed valt in te zien waarom [eiseres] als professionele partij de onderhavige kwestie zo lang heeft laten voortslepen, het dossier [gedaagde] bijna vier jaar ‘in de kast’ heeft laten liggen en vervolgens pas in 2010 tot dagvaarding is overgegaan. Dat alles levert niet het beeld op van een zorgvuldig en accuraat handelend tussenpersoon bij de uitvoering van haar werkzaamheden.
2.20. De slotsom van al het voorgaande moet dan ook luiden dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen.
2.21. Aangezien [eiseres] in deze procedure in het ongelijk is gesteld, zal de rechtbank haar veroordelen in de proceskosten. Deze bedragen aan verschotten € 317,- en wegens kosten advocaat volgens het geldende liquidatietarief (2,5 x € 452,-) € 1.130,-.
3. De beslissing
De rechtbank:
I. Wijst de vordering af.
II. Veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure aan de zijde van [gedaagde] tot deze uitspraak begroot op € 317,- aan verschotten en € 1.130,- aan salaris advocaat.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. P.L. Alers en 2 februari 2011 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.