RECHTBANK ALMELO
Sector civiel recht
zaaknummer: 116937 / KG ZA 10-321
datum vonnis: 21 januari 2011 (jk)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Rolf B.V.,
gevestigd te Ochten,
eiseres,
verder te noemen Rolf,
advocaat: mr. K.F. Leenhouts te Tiel,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
verder te noemen [gedaagde],
procederend in persoon.
Rolf heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 14 januari 2011. Ter zitting zijn verschenen: namens Rolf de heer [H.], directeur, bijgestaan door mr. Leenhouts en [gedaagde]. De standpunten zijn toegelicht.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1.1 In deze zaak staat het navolgende vast.
1.2 Rolf drijft een onderneming die zich onder meer bezig houdt met het ontwikkelen van spel- en ontwikkelingsmaterialen en meubilair voor de kinderopvang en het basisonderwijs.
1.3 Op 12 februari 2001 is [gedaagde] bij Rolf in dienst getreden als verkoopadviseur. In de tussen [gedaagde] en Rolf gesloten arbeidsovereenkomst staat onder andere het volgende vermeld.
Artikel 10 (Concurrentiebeding)
“3. Werknemer verplicht zich voorts jegens werkgever om na het beëindigen van de onderhavige arbeidsovereenkomst gedurende een termijn van twee jaren te rekenen vanaf het tijdstip van beëindigen, zelf in generlei vorm een bedrijf gelijk of gelijksoortig aan dat van werkgever te vestigen te drijven of mede te drijven of te doen drijven, hetzij direct, hetzij indirect, en ook niet financieel, in welke vorm ook, bij een dergelijk bedrijf belang te hebben, direct of indirect, of daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam te zijn, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet, of daarin een aandeel te hebben van welke aard ook, zulks binnen de grenzen van het rayon c.q. rayons waarin werknemer werkzaam is geweest.
4. Bij overtreding van het hiervoor sub 1, sub 2 en sub 3 gestelde, zal werknemer aan werkgever zonder ingebrekestelling en zonder rechtelijke tussenkomst terstond opeisbaar verschuldigd zijn een boete ad € 226,89 voor iedere overtreding en voor elke dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van werkgever om werknemer aan te spreken voor de door werkgever werkelijk geldeden schade ten gevolge van overtreding van onderhavig beding.”
Artikel 11 (Geheimhoudingsbeding)
“1. Werknemer verplicht zich jegens werkgever om zowel tijdens de duur van de onderhavige arbeidsovereenkomst, als na afloop daarvan op generlei wijze aan derden, direct of indirect, in welke vorm of in welke voege ook, enige mededeling te doen van of aangaande enige bijzonderheden, het bedrijf van werkgever betreffende of daarmee verband houdende.
2. Bij overtreding van de hierboven sub 1 genoemde bepaling zal werknemer aan werkgever een zonder ingebrekestelling of rechtelijke tussenkomst, opeisbare boete verschuldigd zijn ad € 11.344,50, zulks onverminderd het recht van werkgever om van werknemer vergoeding te vorderen van de werkelijk door werkgever geleden schade, in verband met overtreding van het onderhavige beding.”
1.4 De tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is op initiatief van [gedaagde] per
1 juni 2010 met wederzijds goedvinden beëindigd. In de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst zijn de navolgende relevante passages opgenomen.
“Het geldende concurrentiebeding, zoals omschreven in artikel 10 van de op 13.2.2001 getekende arbeidsovereenkomst zal worden gehandhaafd, met dien verstande dat als periode wordt vastgesteld de periode van 1 juni 2010 tot 31 augustus 2011.
In bijlage A van deze vaststellingsovereenkomst is ter verduidelijking van het voor werkgever bewerkte rayon een plaatsnaamregister opgenomen met de plaatsnamen uit dit gebied.
Ook de overeenkomst inzake de geheimhoudingsplicht, zoals omschreven in artikel 11 van deze arbeidsovereenkomst blijft gehandhaafd.”
1.5 [Gedaagde] is vervolgens in dienst getreden bij De Esdoorn B.V. (hierna verder te noemen De Esdoorn). De Esdoorn is een vennootschap die zich gespecialiseerd heeft in het maken van kindermeubilair.
Standpunt Rolf
2.1 Rolf vordert – na eisvermindering en zakelijk weergegeven – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen;
- tot betaling van een voorschot van € 15.201,-- op de krachtens de arbeidsovereenkomst verschuldigd geworden boete op overtreding van het concurrentie- en geheimhoudingsbeding;
- om zich te onthouden van iedere betrokkenheid bij verkoop of vermarkting van producten en/of diensten die als concurrerend met het verkoopprogramma van Rolf zijn aan te merken, op straffe van een dwangsom;
- om binnen drie dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan Rolf opgave te doen van een overzicht van klanten van De Esdoorn die [gedaagde] in de periode van zijn dienstverband bij De Esdoorn in het rayon zoals overeengekomen heeft bezocht, alsmede een gespecificeerd overzicht van de uitgebrachte offertes en verworven opdrachten tot levering van goederen, met daarbij aangegeven de aard en hoeveelheid van de betreffende goederen, met bijbehorend factuurbedrag, op straffe van een dwangsom;
- in de kosten van dit geding.
2.2 Rolf heeft daartoe gesteld dat [gedaagde] primair tekort is geschoten in de nakoming van de op hem rustende verplichtingen voorvloeiende uit de arbeidsovereenkomst en de vaststellingsovereenkomst. Rolf heeft vernomen dat [gedaagde] in dienst is getreden bij De Esdoorn. Ondanks een schriftelijke waarschuwing van Rolf aan De Esdoorn dat de activiteiten van [gedaagde] op een beurs in Hardenberg in strijd zouden kunnen zijn met het geldende concurrentiebeding en de toezegging van De Esdoorn dat zij [gedaagde] aan zijn concurrentiebeding zal houden, heeft Rolf vernomen dat [gedaagde] in zijn nieuwe functie een aantal (voormalige) klanten van Rolf bezocht heeft en hen heeft bewogen om producten van De Esdoorn af te nemen. Voorts stelt Rolf dat [gedaagde] kennis die hij tijdens zijn dienstverband bij Rolf heeft verkregen, meer in het bijzonder een afspraak die hij bij een klant in Deventer heeft gemaakt, heeft gebruikt om na de beëindiging van zijn dienstverband bij Rolf namens De Esdoorn offertes uit te brengen en verkoopactiviteiten te ontplooien. Subsidiair meent Rolf dat naar aanleiding van het vorenstaande [gedaagde] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld. Door de schending van het concurrentie- en geheimhoudingsbeding is [gedaagde] aan Rolf een boete van € 15.201,-- verschuldigd, welke hij ondanks sommatie hiertoe weigert te betalen. Tot slot stelt Rolf dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, omdat [gedaagde] niet bereid is de inhoud van het geldende concurrentie- en geheimhoudingsbeding te respecteren, dat hij daarmee in strijd heeft gehandeld met de belangen van Rolf en het voorts aannemelijk is dat [gedaagde] persisteert bij de verboden handelingen.
Standpunt [gedaagde]
3.1 [Gedaagde] verweert zich en concludeert tot afwijzing van de vordering.
3.2 Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De overwegingen van de voorzieningenrechter:
Spoedeisend belang
4.1 Rolf heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt spoedeisend belang te hebben bij het gevorderde, zodat de voorzieningenrechter over zal gaan tot de materiële beoordeling. [Gedaagde] heeft bovendien geen verweer gevoerd inhoudende dat er geen sprake zou zijn van spoedeisend belang.
Concurrentiebeding
4.2 Met betrekking tot de stelling van Rolf dat [gedaagde] het voor hem geldende concurrentiebeding zou hebben overtreden, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Desgevraagd heeft [gedaagde] ter terechtzitting erkend dat hij kinderdagverblijf ’t Bloemetje te Deventer heeft bezocht na de beëindiging van zijn dienstverband bij Rolf. De stelling van [gedaagde] dat dit bezoek niet in het kader was van enige verkoopactiviteiten ten behoeve van De Esdoorn, maar slechts betrekking had op inspectie van reeds door De Esdoorn geleverde goederen, doet naar het oordeel van de voorzieningenrechter gelet op de formulering van het concurrentiebeding niet ter zake. Ditzelfde geldt ten aanzien van het verweer van [gedaagde] dat kinderdagverblijf ’t Bloemetje reeds een bestaande klant was van De Esdoorn. In het concurrentiebeding is immers opgenomen dat het voor [gedaagde] verboden is voor een ander bedrijf werkzaam te zijn binnen het rayon zoals vastgesteld in bijlage A behorende bij de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst. Nu Deventer is opgenomen in die betreffende bijlage staat daarmee vast dat [gedaagde], door een bezoek te brengen aan kinderdagverblijf ’t Bloemetje te Deventer, het voor hem geldende concurrentiebeding heeft overtreden.
4.3 Ten aanzien van de stellingen van Rolf dat [gedaagde] kinderdagverblijven Hebbes te Enschede en De Dassenburcht te Gramsbergen, welke plaatsen ook in Bijlage A zijn opgenomen, zou hebben bezocht dan wel benaderd en daarmee zijn concurrentiebeding zou hebben overtreden is de voorzieningenrechter van oordeel dat Rolf dit onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Rolf heeft ter onderbouwing hiervan slechts aangevoerd dat enkele verkoopmedewerkers zulks hebben vernomen van (voormalige) klanten en daarbij opgave gedaan van geschatte orderbedragen die [gedaagde] zou hebben binnengehaald voor De Esdoorn. [Gedaagde] heeft daartegen echter ingebracht dat kinderdagverblijf De Dassenburcht reeds een bestaande klant van De Esdoorn was, welke stelling bevestigd wordt door de ter zitting door [gedaagde] getoonde factuur van De Esdoorn gedateerd voor datum indiensttreding van [gedaagde]. Voorts heeft hij ontkend dat hij het kinderdagverblijf heeft bezocht dan wel benaderd na beëindiging van zijn dienstverband bij Rolf en betwist dat hij nieuwe orders heeft binnengehaald ten behoeve van De Esdoorn. Ditzelfde geldt voor kinderdagverblijf Hebbes te Enschede, aldus [gedaagde]. Daarbij is volgens [gedaagde] van belang dat hij anderszins het gezag van zijn werkgever zou ondermijnen, nu deze hem ook expliciet heeft opgedragen dat hij zich aan het concurrentiebeding dient te houden.
4.4 Nu hiervoor is overwogen dat vaststaat dat [gedaagde] het voor hem geldende concurrentiebeding heeft overtreden voor zover hij kinderdagverblijf ’t Bloemetje te Deventer in het kader van zijn werkzaamheden voor De Esdoorn heeft bezocht, is de voorzieningenrechter van oordeel dat op grond van het tussen partijen geldende concurrentiebeding [gedaagde] een terstond opeisbare boete aan Rolf is verschuldigd gelijk aan één overtreding, hetgeen overeenkomt met een bedrag van € 226,89.
Geheimhoudingsbeding
4.5 Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of [gedaagde] het geheimhoudingsbeding heeft overtreden. Nu echter niet is gebleken dat [gedaagde] enige mededeling heeft gedaan van of aangaande het bedrijf van zijn voormalige werkgever is geen schending van het geheimhoudingsbeding, gelet op de beperkte formulering hiervan, aannemelijk geworden.
Afwijzing overige vorderingen
4.6 Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter de overige door Rolf ingestelde vorderingen afwijzen, nu Rolf niet, althans onvoldoende, aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde] stelselmatig het voor hem geldende concurrentie- en geheimhoudingsplicht heeft overtreden en daarin zal persisteren. Het thans geldende concurrentiebeding biedt schijnbaar een voldoende prikkel tot naleving, nu [gedaagde] vooralsnog slechts verweten kan worden dat hij een kleine misstap heeft begaan door de omvang van het beding te onderschatten.
Subsidiair
4.7 Uit het enkele feit dat [gedaagde] werkzaamheden is gaan verrichten in dienst van De Esdoorn kan (nog daargelaten het antwoord op de vraag of De Esdoorn een directe concurrent is van Rolf) niet zonder meer onrechtmatig handelen worden afgeleid. Volgens rechtspraak en literatuur kan van onrechtmatige concurrentie sprake zijn, indien met gebruikmaking van kennis en gegevens over klanten opgedaan bij de voormalige werkgever, stelselmatig en substantieel actief onder klanten met een duurzaam karakter van de ex-werkgever wordt geworven, hiervan is in casu niet, althans onvoldoende, gebleken. Het subsidiaire beroep op onrechtmatig handelen slaagt derhalve ook niet.
4.8 Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
I. Veroordeelt [gedaagde] tot betaling van het bedrag van € 226,89, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
II. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
III. Compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
IV. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.