ECLI:NL:RBALM:2011:BP0816

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
10 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/682 BESLU AQ1 A
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot inschrijving in het tolkenregister voor beëdigde tolken en vertalers

In deze zaak heeft de Rechtbank Almelo op 10 januari 2011 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.F. Wijngaarden, en de Minister van Veiligheid en Justitie. Eiser had een aanvraag ingediend voor inschrijving in het Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv) als tolk voor verschillende talen, maar zijn aanvraag werd op 10 augustus 2009 door de Raad voor Rechtsbijstand afgewezen. Eiser stelde dat hij niet was gewezen op de gevolgen van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) en dat er geen opleidingen beschikbaar waren voor de door hem gevraagde talen, waardoor hij geen getuigschrift kon overleggen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder terecht had besloten om eiser niet in te schrijven, omdat hij niet voldeed aan de eisen zoals gesteld in de relevante wetgeving. De rechtbank overwoog dat het beleid van de Raad voor Rechtsbijstand redelijk was en dat eiser niet aan de gestelde eisen voldeed, ook al had hij later aangetoond dat hij aan sommige eisen voldeed. De rechtbank concludeerde dat de weigering van inschrijving niet in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), aangezien eiser op de Uitwijklijst was geplaatst en zijn beroep kon uitoefenen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 10/682 BESLU AQ1 A
uitspraak van de meervoudige kamer
in het geschil tussen:
[naam eiser],
wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. M.F. Wijngaarden, advocaat te Amsterdam,
en
De Minister van Veiligheid en Justitie (voorheen: Justitie),
verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 3 december 2009.
2. Procesverloop
Op 5 februari 2009 heeft eiser een aanvraag ingediend tot inschrijving in het Register beëdigde tolken en vertalers (hierna: Rbtv) als tolk Nederlands - Koerdisch (zowel Kermandji als Bahdini), Nederlands - Turks en Nederlands – Assyrisch-Aramees. Op 10 augustus 2009 heeft de Raad voor Rechtsbijstand inschrijving geweigerd. Het hiertegen op 26 augustus 2009 ingediende bezwaarschrift is op 3 december 2009 overeenkomstig het advies van de commissie voor bezwaar van 26 november 2009 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser op 28 december 2009 een beroepschrift ingediend bij de rechtbank ‘s-Hertogenbosch. Het beroep is op 25 januari 2010 aangevuld. Verweerder heeft op 30 maart 2010 een verweerschrift ingediend, alsmede de op de zaak betrekking hebbende stukken. Op 14 april 2010 heeft de rechtbank ‘s-Hertogenbosch zich onbevoegd verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank ‘s-Hertogenbosch het beroepschrift met onderliggende stukken op 18 juni 2010 doorgezonden naar deze rechtbank. Op 29 juni 2010 heeft eiser nadere gronden ingediend. Verweerder heeft hierop op 20 juli 2010 gereageerd. Verweerder heeft op 30 augustus 2010 nog gereageerd naar aanleiding van het door eiser overgelegde diploma algemene tolktechnieken voor gevorderden. Eiser heeft op 4 november 2010 nadere stukken ingediend.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 30 november 2010, waar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M.L. Schuurman en mr. D.E.S. Tomey, beiden werkzaam bij verweerder.
3. Overwegingen
In geschil is of verweerder in het besluit op bezwaar terecht de weigering eiser in te schrijven in het Rbtv gehandhaafd heeft.
Eiser stelt dat het besluit op bezwaar in strijd met artikel 10:10 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is genomen. Inhoudelijk stelt eiser dat verweerder weliswaar terecht overweegt dat eiser niet beschikt over getuigschriften als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a van het Besluit beëdigde tolken en vertalers (hierna: Bbtv) maar daarmee miskent verweerder dat in de talen waarvoor eiser inschrijving vraagt geen opleidingen beschikbaar zijn waarvoor getuigschriften worden verstrekt. Op grond van artikel 8, tweede lid, van het Bbtv kan verweerder deskundigen aanwijzen die voor deze talen taal – en cultuurtoetsen kunnen afnemen. Dat heeft verweerder echter niet gedaan. Daarvoor was echter in het geval van eiser te meer aanleiding omdat verweerder eiser nooit heeft gewezen op de gevolgen van invoering van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: Wbtv) voor de modaliteit van inschrijving in het kwaliteitsregister. Tenslotte heeft eiser in bezwaar gewezen op andere tolken, die wel zijn ingeschreven maar evenmin een getuigschrift hebben. De omstandigheid dat verweerder nog steeds geen beleid heeft opgesteld voor de situatie waarin geen getuigschrift kan worden overgelegd, kan niet voor rekening van eiser worden gebracht.
Verder stelt eiser dat verweerder ten onrechte is voorbijgegaan aan hetgeen hij heeft aangevoerd om aan te tonen dat hij anderszins voldoet aan de wettelijke competenties (artikel 8, eerste lid onder b van het Bbtv). Hij wijst op de diverse stukken, die hij in het geding heeft gebracht, waaruit voldoende blijkt dat hij (inmiddels) beschikt over de wettelijke competenties. Eiser wijst er daarbij op dat verweerder heeft toegezegd dat eiser zou worden ingeschreven als hij het diploma Algemene tolktechnieken voor gevorderden zou halen.
Eiser verwijst overigens nog naar de in beroep overgelegde verklaring van 25 oktober 2010 van de directeur van het instituut Directoraat voor levende talen in Turkije waaruit blijkt dat eiser de Koerdische taal en cultuur op universitair niveau beheerst en waarin is geconstateerd dat eiser de Koerdische dialecten Kermandji en Bahdini mondeling op universitair niveau kundig is.
Vervolgens stelt eiser dat verweerder hem ten onrechte niet voorlopig of voorwaardelijk heeft ingeschreven. De wet kent weliswaar die mogelijkheid niet, maar sluit haar ook niet expliciet uit. Gelet op de omstandigheid dat verweerder nog geen toetsingskader heeft ontworpen om tolken in talen waarin geen opleiding op minimaal bachelorniveau bestaat toch tot het register toe te laten, is voor zo’n voorwaardelijke toelating veel te zeggen. Tenslotte is het besluit genomen in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). De beroepsuitoefening valt onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM, wat betekent dat alleen een inbreuk mag worden gemaakt voor zover die inbreuk noodzakelijk is in een democratische samenleving en past binnen de doelstellingen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het door eiser gestelde mandaatgebrek als volgt. Op grond van artikel 10:10 van de Awb vermeldt een krachtens mandaat genomen besluit namens welk bestuursorgaan het besluit is genomen. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Regeling aanwijzing bewerker en mandaat register beëdigde tolken en vertalers is de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de Raad) bevoegd de in dit geding aan de orde zijnde bevoegdheden van de Minister in mandaat uit te oefenen. Op grond van artikel 4 van deze Regeling wordt aan de Raad mandaat verleend om bezwaar en beroep te behandelen als bedoeld in de hoofdstukken 6, 7 en 8 van de Awb. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan laatstgenoemde bevoegdheid worden doorgegeven aan onder de Raad ressorterende functionarissen.
Op grond van artikel 2 van het Besluit ondermandatering Raad voor Rechtsbijstand in het kader van de Wbtv aan functionarissen van de Raad voor Rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch is de bevoegdheid op bezwaarschriften te beslissen gemandateerd aan het hoofd Bureau beëdigde tolken en vertalers.
Het bestreden besluit is genomen namens de Raad voor Rechtsbijstand door het hoofd Bureau beëdigde tolken en vertalers. Ten onrechte is in dit besluit niet opgenomen dat de Raad voor Rechtsbijstand deze bevoegdheid krachtens mandaat van de Minister uitoefent. Nu naar het oordeel van de rechtbank eiser daardoor niet in zijn belangen is geschaad, zal de rechtbank schending van dit vormvoorschrift met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, eerste volzin, van de Wbtv is er een register voor beëdigde tolken en vertalers.
Artikel 3 van de Wbtv luidt:
Om voor inschrijving in het register in aanmerking te komen dient de tolk dan wel de vertaler te voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ten aanzien van de volgende competenties:
- attitude van een tolk voor de tolk;
- attitude van een vertaler voor de vertaler;
- integriteit;
- taalvaardigheid in de brontaal;
- taalvaardigheid in de doeltaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de brontaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de doeltaal;
- tolkvaardigheid voor de tolk;
- vertaalvaardigheid voor de vertaler.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, van de Wbtv wordt de aanvraag tot inschrijving afgewezen indien de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde eisen.
Artikel 8 van het Bbtv luidt, voor zover van belang, aldus:
1. Een tolk of vertaler wordt in het register ingeschreven, indien hij voldoet aan een of meer van de volgende eisen:
a. hij beschikt over een of meer van de volgende getuigschriften waaruit blijkt dat hij met goed gevolg het examen heeft afgelegd ter afsluiting van een opleiding tot tolk of vertaler als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek:
[….]
b. hij kan anderszins aantonen te voldoen aan de wettelijke competenties.
2. Onze Minister kan onafhankelijke deskundigen aanwijzen die taal- en cultuurtoetsen kunnen afnemen waarmee tolken en vertalers kunnen aantonen dat ze beschikken over de desbetreffende wettelijke competenties.
3. Een tolk of vertaler op wie het overgangsrecht van artikel 37 van de wet van toepassing is, wordt in het register ingeschreven.
Eisers beroepsgrond inhoudende dat verweerder hem ten onrechte niet heeft ingeschreven in verband met het bepaalde in artikel 8, eerste lid, onder a, van het Bbtv kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Vast staat immers dat eiser geen getuigschrift heeft overgelegd. Dat verweerder op grond van artikel 8, tweede lid, van het Bbtv deskundigen kan aanwijzen die taal - en cultuurtoetsen kunnen afnemen waarmee tolken kunnen aantonen dat ze beschikken over de wettelijke competenties en dat verweerder daaraan tot heden nog geen invulling heeft gegeven maakt niet dat eiser zou moeten worden ingeschreven op grond van artikel 8, eerste lid, onder a, van het Bbtv. Het gaat er immers om dat eiser kan aantonen dat hij voldoet aan de wettelijke competenties. Weliswaar kunnen die in dit geval niet blijken uit een getuigschrift, maar op grond van artikel 8, eerste lid, onder b, van het Bbtv kan de tolk ook anderszins aantonen dat hij voldoet aan de wettelijke competenties.
Eiser stelt vervolgens dat hij voldoet aan de genoemde wettelijke competenties. Verweerder heeft ten aanzien van artikel 8, eerste lid, onder b, van het Bbtv beleid vastgesteld in het Besluit inschrijving Rbtv (hierna: BiRbtv).
In artikel 2 van het BiRbtv is bepaald:
Indien een tolk of vertaler niet beschikt over een diploma van een tolk- of vertaleropleiding op minimaal bachelorniveau, kan zij/hij worden ingeschreven in het Rbtv na overlegging van een getuigschrift waaruit blijkt dat de tolk of vertaler in de betreffende talencombinatie, c.q. vertaalrichting en vaardigheid een tolk- of vertalertoets heeft afgelegd die voldoet aan het door de Raad voor Rechtsbijstand vast te stellen/vastgestelde kader voor toetsen.
Artikel 3 van het BiRbtv bepaalt:
Indien voor een vaardigheid en/of talencombinatie, c.q. vertaalrichting geen toets beschikbaar is, kan de Raad voor Rechtsbijstand in uitzonderlijke gevallen een verzoek tot inschrijving voorleggen aan de Commissie beëdigde tolken en vertalers.
Daartoe moet de tolk of vertaler aantonen:
• te beschikken over hbo- werk- en denkniveau en
• te beschikken over taalvaardigheid in de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) op het vereiste niveau en
• minimaal vijf jaar ervaring te hebben als beroepstolk of -vertaler in de betreffende vaardigheid en talencombinatie c.q vertaalrichting en
• scholing te hebben gevolgd om tolk- of vertaalvaardigheid en -attitude te ontwikkelen.
De rechtbank acht het beleid, zoals vastgelegd in het BiRbtv, redelijk. Daarbij overweegt zij dat de doelstelling van de wet is te komen tot een register van tolken die objectief en aantoonbaar beschikken over een zeker kwaliteitsniveau. Dat in die gevallen, waarin niet middels een getuigschrift kan worden aangetoond dat de tolk aan het gewenste niveau voldoet, inschrijving eerst kan plaatsvinden na een positief advies van een deskundige commissie als aan bepaalde instapvoorwaarden is voldaan acht de rechtbank, gelet op het uitgangspunt van de wet, eveneens redelijk.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser niet beschikt over een tolkopleiding op bachelorniveau. Gelet op het beleid dient eiser derhalve aan te tonen dat hij voldoet aan de in artikel 3 van het BiRbtv gestelde eisen. Als hij daaraan voldoet kan zijn verzoek tot inschrijving worden voorgelegd aan de in dit artikel genoemde commissie.
Wat betreft het vereiste van scholing om tolkvaardigheden en –attitude te ontwikkelen heeft eiser bij brief van 9 augustus 2010 het diploma Algemene tolktechnieken voor gevorderden overgelegd. Verweerder heeft naar aanleiding daarvan op 30 augustus 2010 bericht dat eiser daarmee voldoet aan dit vereiste. Het verkregen diploma neemt echter naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar onvoldoende heeft aangetoond voldoende scholing te hebben gevolgd om tolkvaardigheden en –attitude te ontwikkelen. Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd kan, gelet op de ex tunc toets die de rechtbank in zaken als deze dient aan te leggen, niet tot de conclusie leiden dat verweerder ten onrechte het niet voldoen aan deze eis heeft tegengeworpen. Eiser heeft wat betreft het behalen van het diploma Algemene tolktechnieken voor gevorderden nog gesteld dat hem zou zijn toegezegd dat hij ingeschreven zou worden als hij dit diploma zou halen. Nu het diploma is behaald nadat het besluit op bezwaar is genomen kan die omstandigheid, wat daar verder ook van zij, in het kader van de onderhavige beroepsprocedure geen rol spelen.
Op 4 november 2010 heeft eiser een verklaring van 25 oktober 2010 van de directeur van het instituut Directoraat voor levende talen in Turkije overgelegd. Daaruit blijkt dat eiser de Koerdische taal en cultuur op universitair niveau beheerst en wordt geconstateerd dat eiser de Koerdische dialecten Kermandji en Bahdini mondeling op universitair niveau kundig is. Ter zitting heeft verweerder ten aanzien hiervan gesteld dat daarmee is voldaan aan de eis van beschikken over taalvaardigheid in de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) op het vereiste niveau. Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank dat het overleggen van dit document, gelet op de eerder genoemde ex tunc toets, evenmin tot de conclusie kan leiden dat verweerder ten onrechte inschrijving geweigerd heeft.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft besloten eiser niet in te schrijven op grond van artikel 8, eerste lid, onder b, van het Bbtv. Nu de wet een voorwaardelijke inschrijving niet kent en een dergelijke inschrijving zich ook niet verdraagt met het uitgangspunt van de wet te komen tot een objectief bepaalbaar en aantoonbaar kwaliteitsniveau, heeft verweerder terecht besloten eiser niet voorwaardelijk of voorlopig in te schrijven. Wat betreft het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM, in het bijzonder het recht op respect voor het privé-leven voor zover ook omvattend de mogelijkheid tot beroepsuitoefening, overweegt de rechtbank dat dit recht niet zo ver strekt dat verweerder op grond daarvan zou moeten overgaan tot inschrijving. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat eiser wel is ingeschreven op de zogenaamde Uitwijklijst en derhalve wel degelijk in staat wordt gesteld zijn beroep uit te oefenen. Wat betreft het beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk gemaakt dat de personen naar wie eiser heeft verwezen op grond van andere omstandigheden zijn ingeschreven.
Het beroep is derhalve ongegrond. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
Recht doende:
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ‘s-Gravenhage.
Aldus gedaan door mr. W.M.B. Elferink als voorzitter, en mrs. A.M.S. Kuipers en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van M.W. Hulsman, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2011
Afschrift verzonden op
AW