RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 10/411 BESLU AQ1 A
uitspraak van de meervoudige kamer
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. L.M. Ligtvoet-van Tuijn, advocaat te Dokkum,
De Minister van Veiligheid en Justitie (voorheen: Justitie),
verweerder.
1. Bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 3 maart 2010.
2. Procesverloop
Op 21 juni 2009 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot inschrijving in het Register beëdigde tolken en vertalers (hierna: Rbtv) als tolk Nederlands – Koerdisch (zowel Kermandji als Bahdini) en Nederlands – Assyrisch-Aramees dan wel plaatsing op de zogenaamde Uitwijklijst. Op 14 oktober 2009 heeft de Raad voor Rechtsbijstand deze aanvraag afgewezen. Het hiertegen op 18 november 2009 ingediende bezwaarschrift is door verweerder op 3 maart 2010 overeenkomstig het advies van de commissie voor bezwaar van 17 februari 2010 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 13 april 2010 een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Het beroep is op 21 mei 2010 en op 25 mei 2010 aangevuld. Verweerder heeft op 8 juni 2010 een verweerschrift ingediend, alsmede de op de zaak betrekking hebbende stukken. Op 21 september 2010 en op 9 november 2010 heeft eiseres nadere stukken ingediend.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 30 november 2010, waar eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M.L. Schuurman en mr. D.E.S. Tomey, beiden werkzaam bij verweerder.
3. Overwegingen
In geschil is of verweerder in het besluit op bezwaar terecht de weigering eiseres in te schrijven in het Rbtv dan wel haar op de Uitwijklijst te plaatsen gehandhaafd heeft.
Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte het ontbreken van getuigschriften als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van het Besluit beëdigde tolken en vertalers (hierna: Bbtv) heeft tegengeworpen. Voor de talen, waarop de aanvraag betrekking heeft, bestaan immers geen getuigschriften. Voor de vraag of eiseres anderszins kan aantonen dat zij over de wettelijke competenties beschikt (artikel 8, eerste lid, onder b van het Bbtv) heeft verweerder verwezen naar artikel 2 van het Besluit inschrijving Rbtv (hierna: BiRbtv) maar daar wordt eveneens gesteld dat een tolk- of vertalertoets moet zijn afgelegd die voldoet aan het door de Raad voor Rechtsbijstand vast te stellen kader voor toetsen. Dat kader was er nog niet ten tijde van het bestreden besluit zodat dit eiseres niet kan worden tegengeworpen. Eiseres voldoet naar zij stelt aan de vier eisen die in artikel 3 van het BiRbtv zijn opgenomen. Verder meent zij dat zij, nu er geen opleiding in de betrokken talen met het Nederlands in Nederland bestaat, aanspraak kan maken op toepassing van de hardheidsclausule. Naar haar mening heeft verweerder ten onrechte het overgangsrecht als bedoeld in artikel 8, derde lid, van het Bbtv op haar niet van toepassing geacht.
Wat betreft het besluit haar niet te plaatsen op de Uitwijklijst stelt eiseres dat zij nooit aan de eis van verweerder om voor plaatsing op die lijst in aanmerking te komen kan voldoen omdat verweerder daarvoor een opleiding eist die niet aan Nederlandse universiteiten of hogescholen wordt gegeven. Eiseres heeft verder nooit geweten dat zij zich hiervoor kon inschrijven vanwege het ontbreken van een opleiding. Eiseres wist verder niet dat zij zich voor 10 juni 2009 kon melden voor plaatsing op de Uitwijklijst. Verweerder had haar daarop moeten wijzen. Tenslotte doet ze een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Een aantal andere tolken is wel ingeschreven in het register of op de Uitwijklijst. Eiseres verwijst overigens nog naar de in beroep overgelegde overzichten waaruit naar haar mening blijkt dat zij in de betreffende talen voldoende heeft getolkt en naar een verklaring van 25 oktober 2010 van de directeur van het instituut Directoraat voor levende talen in Turkije waaruit blijkt dat eiseres de Koerdische taal en cultuur op universitair niveau beheerst en waarin is geconstateerd dat eiseres de Koerdische dialecten Kermandji en Bahdini mondeling op universitair niveau kundig is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, eerste volzin, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: Wbtv) is er een register voor beëdigde tolken en vertalers.
Artikel 3 van de Wbtv luidt:
Om voor inschrijving in het register in aanmerking te komen dient de tolk dan wel de vertaler te voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ten aanzien van de volgende competenties:
- attitude van een tolk voor de tolk;
- attitude van een vertaler voor de vertaler;
- integriteit;
- taalvaardigheid in de brontaal;
- taalvaardigheid in de doeltaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de brontaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de doeltaal;
- tolkvaardigheid voor de tolk;
- vertaalvaardigheid voor de vertaler.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, van de Wbtv wordt de aanvraag tot inschrijving afgewezen indien de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde eisen.
Artikel 37 van de Wbtv bepaalt, voor zover hier van belang:
De artikelen 3 en 5, onderdeel a, zijn gedurende een periode van twee jaar na inwerkingtreding van deze wet niet van toepassing op de inschrijving in het register van degenen die op het moment van inwerkingtreding van deze wet:
a. …
b. definitief zijn ingeschreven in het landelijk kwaliteitsregister tolken en vertalers, bedoeld in de Tijdelijke regeling van 13 mei 2003 houdende machtiging van de Raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch tot het beheer van het landelijk kwaliteitsregister tolken en vertalers (Stcrt. 2003, 94).
Artikel 8, derde lid, van het Bbtv bepaalt dat een tolk of vertaler op wie het overgangsrecht van artikel 37 van de wet van toepassing is, in het register wordt ingeschreven.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht besloten dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 37 van de Wbtv omdat ze niet definitief ingeschreven is in de in dat artikel bedoelde registers. De wet laat niet de mogelijkheid open dat op tolken, die niet definitief ingeschreven zijn in de registers, het overgangsrecht van toepassing is. Dat eiseres niet definitief kon worden ingeschreven wegens het ontbreken van een tolkenopleiding in de voor haar relevante talen maakt dat niet anders nu de wet uitsluitend definitief ingeschreven tolken toelaat.
Artikel 8, eerste lid, onder a, van het Bbtv bepaalt, voor zover van belang, dat een tolk in het register wordt ingeschreven indien hij beschikt over een of meer getuigschriften waaruit blijkt dat hij met goed gevolg het examen heeft afgelegd ter afsluiting van een opleiding tot tolk of vertaler als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
Het tweede lid van artikel 8 van het Bbtv bepaalt dat de Minister onafhankelijke deskundigen kan aanwijzen die taal- en cultuurtoetsen kunnen afnemen waarmee tolken en vertalers kunnen aantonen dat ze beschikken over de desbetreffende wettelijke competenties.
Vast staat dat eiseres geen getuigschrift als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van het Bbtv heeft overgelegd en ook niet kan overleggen. Reeds daarom heeft verweerder terecht inschrijving op deze grond afgewezen. Dat verweerder op grond van artikel 8, tweede lid, van het Bbtv deskundigen kan aanwijzen die taal - en cultuurtoetsen kunnen afnemen waarmee tolken kunnen aantonen dat ze beschikken over de wettelijke competenties en dat verweerder daaraan tot heden nog geen invulling heeft gegeven, maakt niet dat eiseres zou moeten worden ingeschreven op grond van artikel 8, eerste lid, onder a, van het Bbtv. Het gaat er immers om dat eiseres kan aantonen dat zij voldoet aan de wettelijke competenties. Weliswaar kunnen die in dit geval niet blijken uit een getuigschrift maar op grond van artikel 8, eerste lid, onder b, van het Bbtv kan de tolk ook anderszins aantonen dat hij voldoet aan de wettelijke competenties.
De vraag of eiseres op grond van artikel 8, eerste lid, onder b, van het Bbtv heeft aangetoond dat zij voldoet aan de wettelijke competenties heeft verweerder, onder verwijzing naar zijn beleid als bedoeld in het BiRbtv, negatief beantwoord.
In artikel 2 van het BiRbtv is bepaald:
Indien een tolk of vertaler niet beschikt over een diploma van een tolk- of vertaleropleiding op minimaal bachelorniveau, kan zij/hij worden ingeschreven in het Rbtv na overlegging van een getuigschrift waaruit blijkt dat de tolk of vertaler in de betreffende talencombinatie, c.q. vertaalrichting en vaardigheid een tolk- of vertalertoets heeft afgelegd die voldoet aan het door de Raad voor Rechtsbijstand vast te stellen/vastgestelde kader voor toetsen.
Artikel 3 van het BiRbtv bepaalt:
Indien voor een vaardigheid en/of talencombinatie, c.q. vertaalrichting geen toets beschikbaar is, kan de Raad voor Rechtsbijstand in uitzonderlijke gevallen een verzoek tot inschrijving voorleggen aan de Commissie beëdigde tolken en vertalers.
Daartoe moet de tolk of vertaler aantonen:
• te beschikken over hbo-werk- en denkniveau en
• te beschikken over taalvaardigheid in de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) op het vereiste niveau en
• minimaal vijf jaar ervaring te hebben als beroepstolk of -vertaler in de betreffende vaardigheid en talencombinatie c.q vertaalrichting en
• scholing te hebben gevolgd om tolk- of vertaalvaardigheid en -attitude te ontwikkelen.
De rechtbank acht het beleid, zoals vastgelegd in het BiRbtv, redelijk. Daarbij overweegt zij dat de doelstelling van de wet is te komen tot een register van tolken die objectief en aantoonbaar beschikken over een zeker kwaliteitsniveau. Dat in die gevallen, waarin niet middels een getuigschrift kan worden aangetoond dat de tolk aan het gewenste niveau voldoet, inschrijving eerst kan plaatsvinden na een positief advies van een deskundige commissie als aan bepaalde instapvoorwaarden is voldaan, acht de rechtbank, gelet op het uitgangspunt van de wet, eveneens redelijk. Dat, zoals eiseres aanvoert, het uitgangspunt geweld wordt aangedaan door artikel 37 van de Wbtv, die aan een aantal definitief in het landelijk kwaliteitsregister tolken en vertalers ingeschreven tolken zonder overlegging van relevante getuigschriften de mogelijkheid biedt tot inschrijving in het Rbtv, maakt het vorenstaande niet anders nu het hier betreft een keuze van de wetgever. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat de Wbtv de mogelijkheid biedt de inschrijving van tolken, die niet (meer) voldoen aan de te stellen eisen, door te halen.
De rechtbank stelt vast dat eiseres geen getuigschrift als bedoeld in artikel 2 van het BiRbtv kan overleggen. De opvatting van eiseres dat in het geheel geen getuigschriften worden afgegeven in de door haar gewenste taalcombinaties kan niet tot de conclusie leiden dat zij op grond hiervan zou moeten worden ingeschreven als tolk. Op grond van artikel 3 van het BiRbtv kan ook in andere gevallen worden aangetoond dat de tolk aan de wettelijke competenties voldoet.
Op grond van artikel 3 van het BiRbtv kan verweerder een verzoek voorleggen aan de commissie als aan de hiervoor genoemde vier voorwaarden is voldaan. Niet in geschil is dat eiseres aan twee voorwaarden voldoet: verweerder stelt dat eiseres voldoet aan de voorwaarde van het hbo -werk - en denkniveau en aan de voorwaarde van voldoende tolkscholing, wat onder meer blijkt uit haar SIGV diploma. Wel in geschil is of eiseres ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar beschikte over taalvaardigheid in de betreffende talencombinatie op het vereiste hbo-niveau en of zij minimaal vijf jaar ervaring had als beroepstolk in die talencombinatie.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit terecht vastgesteld dat eiseres niet beschikt over taalvaardigheid op het vereiste niveau in de talen Kermandji, Bahdini en Assyrisch-Aramees. Op grond van zijn beleid heeft verweerder, gelet hierop, in redelijkheid kunnen komen tot afwijzing van de inschrijving. Eiseres heeft aangevoerd dat er aanleiding bestaat af te wijken van het beleid omdat in de genoemde talen geen opleiding op het gewenste niveau beschikbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank kan het ontbreken van een opleiding echter niet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), zou moeten afwijken van zijn beleid. Uit de toelichting bij artikel 3 van het BiRbtv blijkt immers dat verweerder bij de bepaling van zijn beleid er rekening mee heeft gehouden dat inschrijving in het Rbtv zonder toetsing per definitie niet mogelijk is in gevallen waarin hoger onderwijs in de betreffende taal niet wordt aangeboden. Blijkens vaste jurisprudentie zijn als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb alleen aan te merken omstandigheden die niet in het beleid verdisconteerd zijn.
Op 4 november 2010 heeft eiseres een verklaring van 25 oktober 2010 van de directeur van het instituut Directoraat voor levende talen in Turkije overgelegd. Daaruit blijkt dat eiseres de Koerdische taal en cultuur op universitair niveau beheerst en wordt geconstateerd dat eiseres de Koerdische dialecten Kermandji en Bahdini mondeling op universitair niveau kundig is. Ter zitting heeft verweerder ten aanzien hiervan gesteld dat daarmee is voldaan aan de eis van beschikken over taalvaardigheid in de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) op het vereiste niveau. Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank dat het overleggen van dit document, gelet op de ex tunc toets, die de rechtbank in zaken als deze heeft aan te leggen, evenmin tot de conclusie kan leiden dat verweerder ten onrechte inschrijving geweigerd heeft.
In het bestreden besluit heeft verweerder tevens tegengeworpen dat eiseres niet heeft aangetoond minimaal vijf jaar ervaring te hebben als beroepstolk in de betreffende talencombinatie. In beroep heeft eiseres op 21 september 2010 overzichten overgelegd waaruit blijkt dat zij in de betreffende talen voldoende heeft getolkt. Ter zitting heeft verweerder erkend dat eiseres middels dat overzicht inmiddels voldoende heeft aangetoond dat zij minimaal vijf jaar ervaring heeft als beroepstolk in de voor haar relevante talencombinaties. Deze omstandigheid neemt echter naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiseres ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar onvoldoende heeft aangetoond te beschikken over vijf jaren relevante werkervaring. Hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd kan, gelet op de ex tunc toets die de rechtbank in zaken als deze dient aan te leggen, niet tot de conclusie leiden dat verweerder ten onrechte de eis van vijf jaren ervaring heeft tegengeworpen.
De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder terecht de aanvraag van eiseres tot inschrijving in het Rbtv heeft afgewezen.
Wat betreft verweerders weigering eiseres op de Uitwijklijst te plaatsen overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van artikel 2, derde lid, van de Wbtv kan de Minister een lijst bijhouden waarop de gegevens worden bijgehouden van tolken en vertalers die beschikken over een recente verklaring omtrent het gedrag en die wegens het ontbreken van opleidingen of het ontbreken van onafhankelijke deskundigen die de kennis kunnen toetsen, niet kunnen aantonen te beschikken over de vereiste competenties taalvaardigheid in de bron- of de doeltaal of kennis van de cultuur van het land of gebied van de bron- of doeltaal. De hier bedoelde lijst is de zogenaamde Uitwijklijst.
In het Besluit Uitwijklijst Wbtv (hierna: BUWbtv) heeft verweerder zijn beleid terzake van de Uitwijklijst vastgelegd. Artikel 1 van het BUWbtv luidt als volgt:
“Indien de Raad voor Rechtsbijstand (hierna te noemen: de Raad) een verzoek van een tolk of vertaler om te worden ingeschreven in het Rbtv afwijst, kan hij de tolk of vertaler voor de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) plaatsen op de Uitwijklijst indien:
- in de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) geen door de Raad erkende toets kan worden afgelegd;
- en de tolk of vertaler aantoonbaar beschikt over:
- aantoonbaar mbo-denk/werkniveau;
- en taalcompetenties in bron- en doeltaal op niveau B2 van het Europese referentiekader voor talen;
- en relevante werkervaring als tolk, respectievelijk vertaler
- en de tolk of vertaler minimaal 8 punten scoort op de competentiematrix die als bijlage
bij dit besluit is gevoegd.”
Verweerder heeft in het besluit op bezwaar het besluit eiseres niet op de Uitwijklijst te plaatsen gehandhaafd omdat eiseres niet heeft aangetoond de talen Koerdisch (Kermandji en Bahdini) en Assyrisch-Aramees op B2 niveau te beheersen. Bovendien heeft eiseres niet aangetoond dat zij minimaal 20 professionele opdrachten als tolk heeft uitgevoerd.
De rechtbank overweegt allereerst dat zij het beleid van verweerder, voor zover thans in het geding, redelijk acht. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat ook in geval van plaatsing op de Uitwijklijst een zekere basiskwaliteit dient te zijn gegarandeerd, gelet op de belangen die zijn betrokken bij de werkzaamheden van de tolk.
Ter zitting heeft verweerder erkend dat eiseres middels het overzicht van 21 september 2010 voldoende heeft aangetoond dat zij voldoende relevante werkervaring als beroepstolk heeft in de voor haar relevante talencombinaties. Zoals hiervoor al overwogen neemt deze omstandigheid niet weg dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiseres ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar die ervaring in onvoldoende mate heeft aangetoond zodat de daarop betrekking hebbende gronden geen doel treffen.
Evenmin kan gezegd worden dat eiseres ten tijde van het nemen van het besluit voldoende heeft aangetoond dat zij in de voor haar relevante talen beschikte over taalcompetenties op niveau B2 van het Europees Referentiekader voor talen. Dat zij, althans wat betreft de Koerdische talen, daarover inmiddels aantoonbaar beschikt, maakt niet dat moet worden aangenomen dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Bijzondere omstandigheden die op grond van artikel 4:84 van de Awb nopen tot afwijking van verweerders beleid zijn naar het oordeel van de rechtbank niet aangevoerd.
Eiseres heeft aangevoerd dat haar ten onrechte niet de gelegenheid is geboden zich voor 10 juni 2009 aan te melden voor plaatsing op de Uitwijklijst. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er evenwel geen verplichting voor verweerder personen de gelegenheid te bieden een aanvraag in te dienen indien na een bepaalde datum het beleid strenger zou worden. De rechtbank constateert daarbij dat verweerder de doelgroep heeft voorgelicht en dat er tolken zijn geweest die vóór 10 juni 2009 een aanvraag tot plaatsing op de Uitwijklijst hebben ingediend. Dat eiseres geen kennis heeft gehad van de mogelijkheid tot inschrijving komt voor haar risico.
Tenslotte heeft eiseres nog een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Verweerder heeft echter voldoende duidelijk gemaakt dat de personen, naar wie eiseres heeft verwezen, op grond van andere omstandigheden zijn geplaatst op de Uitwijklijst.
Gelet op het vorenstaande concludeert de rechtbank dat verweerder terecht heeft geweigerd eiseres te plaatsen op de Uitwijklijst.
Het beroep is derhalve ongegrond. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt derhalve als volgt:
4. Beslissing
De Rechtbank Almelo,
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ‘s-Gravenhage.
Aldus gedaan door mr. W.M.B. Elferink als voorzitter, en mrs. A.M.S. Kuipers en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van M.W. Hulsman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2011